MEIWS- El AIIÏERTEMIEIILAII
Iooi; SNEER ei oistreien.
KRIJG8BBDKUYBN VAN GROOTE PIER.
1515—1520.
1
j
Woensdag 6 Juli 1898.
53e Jaargang.
FSIIBIiHTOHm
E
XTo. 54.
j
BEKENDMAKING.
DE KUNSTRIJDSTER.
I
I
I
Brandgevaar door Hooibroeien.
Uitgevers: POUWELS FALKENA, tegenover’t Tramstation Sneek.
Roman van A. OSKAR KLAÜSZMANN.
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f 0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
De Burgemeester voornoemd,
ALMA.
J
I
kende gang en twee verdiepingen naar beneden tot in
Jt bureau van den directeur.
Ook hier waren door een bijzondere inrichting de
scherpste voorzorgsmaatregelen genomen tegen moge
lijke begeerten naar vrijheid bij de gevangenen en te
gen hunne nog vaker voorkomende neiging tot wanho
pige gewelddadigheden. De voorgebrachte gevangene
trad namelijk door de deur in een door sterke ijzeren
stangen gevormde kooiachtige afscheiding, welke hem
nog slechts een enkelen stap naar voren veroorloofde,
zoodat de in ’t vertrek aanwezige personen niets van
hem te vreezen hadden.
De directeur leunde op een tafeltje, waarvoor een be
ambte van de kanselarij als griffier plaats genomen
had, en nadat hij met scherpen blik den gevangene
had opgenomen, vroeg hij«Gij heet Stephan Mali
nowski?”
«Om u te dienen
«Van den officier van Justitie Herms te Königsberg,
die gedurende uw gevangenschap tot bewindvoerder
van uw vermogen benoemd is, zijn hier twee schrifte
lijke stukken ontvangen. Van het eene zult gij kennis
moeten nemen; over 't andere zult gij u moeten uit
laten. Nummer 1 is afkomstig van eene mevrouw De
loria uit Breslau en is aan den officier van justitie ge
richt. Zij verzoekt u te laten meedeelen, dat voor
Elsbeth Löbener door de Rijksbank dertigduizend mark
zijn uitbetaald, maar dat de helft van dat geld moest
besteed worden om aan de dringende schuldvordering
van uw vriend, die u onlangs een bezoek bracht, te
voldoen. De briefschrijfster verzoekt om verdere re
mise van geld voor mejuffrouw Löbener en om afdoen
de maatregelen tegenover de reeds aangekondigde ver
dere vorderingen van bedoelden schuldeischer.”
De gevangene, die in deemoedige houding opmerk
zaam had toegeluisterd, wilde antwoorden, maar alvo
rens hij de lippen nog had kunnen opendoen, volgde
weder een dier hevige, langdurige hoestbuien, welke
hem naar ’t scheen bijna met verstikking bedreigde.
»Grij hoest verschrikkelijk,zei de directeur. «Voelt
gij u ziek?<
«Zóó zou ik ’t toch liever niet willen noemen, mijn
heer de directeur, alhoewel ik mij dan ook niet recht
wèl gevoel. Ik hoest al sedert jaren. In den herfst
en in ’t voorjaar is ’t altijd wat ergermaar ’t is toch
ook altijd weer beter geworden zonder dat ik er iets
bijzonders aan deed.<
«Gij wilt u dus niet ziek melden
«Dank u neen, mijnheer de directeur!»
«Goed! Moet op den brief van die mevrouw De
loria geantwoord worden?»
«Dat zou ik graag willen.»
«Dicteer dan!»
Bij ’t schrijven, dat hij den griffier in de pen gaf,
verzocht de gevangene den beheerder van zijn vermo
gen, voor Elsbeth Löbener bij de Rijksbank te Breslau
opnieuw beschikbaar te stellen de som van twintigdui
zend mark, maar onder de nadrukkelijke bijvoeging, dat
die som uitsluitend ter harer beschikking zou blijven
en dat daarvan hoegenaamd niets mocht worden uit
betaald aan den bewusten schuldeischer. Alle moge
lijke pretenties van dien kant werden on voorwaardelijk
ontkend, en mevrouw Deloria kon ’t gerust op een
aanklacht laten aankomen.
De brief werd den gevangene nog eenmaal voorge
lezen, en, de armen door de tralies stekende, zette hij
haastig den naam Malinowski er onder.
»Nu hebben wij hier een tweede zaak,« ging de di
recteur voort. «Een zekere graanhandelaar Frans
Krause te Breslau, vraagt in een aan den officier van
De BURGEMEESTER van Sneek,
Herinnert belanghebbenden aan art. 114 der Alge
meens Politie-Verordening dezer gemeente, waarbij is
bepaald, dat wanneer hooi begint te broeien, de eige
naar daarvan terstond kennis moet geven aan de Po
litie en de door deze te bevelen maatregelen van vei
ligheid onverwijld moet opvolgen, en dat overtreding
dezer bepaling wordt gestraft met hechtenis van ten
hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vyf-en-
twintig gulden.
Voorts wordt in herinnering gebracht art. 158 van
het Wetboek van Strafrecht, houdende bepaling, dat
hij, aan wiens schuld waaronder te verstaan is ver
zuim, nalatigheid, onvoorzichtigheid, gebrek aan voor
zorg, achteloosheid enz. brand te wijten is, wordt
gestraft met gevangenisstraf of hechtenis van ten
hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste
driehonderd gulden, indien daardoor gemeen gevaar
voor goederen ontstaat; met gevangenisstraf of hech
tenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van
l ten hoogste driehonderd gulden, indien daardoor le
vensgevaar voor een ander ontstaat, en met gevan
genisstraf of hechtenis van ten hoogste één jaar, in
dien het feit iemands dood tengevolge heeft.
Sneek, 5 Juli 1898.
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 2’/» cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
Abonnementen en Advertentiën voor
dit blad worden tevens aangenomen door
JAC. ATSMA, Oude Koemarkt en
Mej. Wed. C. G. B.EITSMA,
Oosterdijk,
waar steeds voor belangstellenden exemplaren
ter kennismaking gratis verkrijgbaar zijn.
justitie Herms gericht schrijven, van u schadevergoe
ding voor het nadeel, dat hij beweert te hebben gele
den door voor gemeenschappelijke rekening onderno
men speculaties in landerijen. Het betreft hier een
som van vijf-en-zeventigduizend mark. Ik zal u het
bijliggend schrijven van dien Krause voorlezen.»
Gedurende die voorlezing geraakte de gevangene
meer en meer in een toestand van hevige opgewon
denheid. Zijn vale wangen kregen een koortsachtig
roode kleur en hij beefde aan al zijn leden.
Toen de directeur vroeg: «Wat hebt gij daarop te
antwoorden?» vergat hij zich zóo zeer, dat hij op hef-
tigen toon, die hier streng verboden was, antwoordde
«Neen, die schuldvordering zal ik nooit en nimmer er
kennen Dat ’s een verregaande onbeschaamdheid
een schurkestreek
Maar met verheffing van stem viel de beambte hem
in de rede: «Bedaar een beetje, en vergeet niet, waar
gij u bevindt. Gij hebt u hier bedaard en bescheiden
te gedragen, als gij van disciplinaire straffen wenscht
verschoond te blijven. Gig wilt dus het recht van die
gedane aanspraak bestrijden?»
«Ja, mijnheer de directeur, ik bestrijd haar op elke
mogelijke wijze. Ik kan mij toch niet schaamteloos
laten uitplunderen, alleen omdat ik ’t ongeluk heb in
het tuchthuis te zitten.»
«Daarvan is geen sprake. De rechtbank heeft im
mers een beheerder van uw vermogen aangewezen
om u daartegen te beschermen. Is ’t dan niet waar,
dat gij met dien Krause dergelijke zaken hebt ge
daan?»
(Wordt vervolgd)
54 XIX.
De gevangene Malinowski in het tuchthuis te In-
sterburg zat in zijn eenzame cel met zijn gewone be
zigheid: het treurig, eentonig werk van zakkenplak-
ken. Hij was niet lui, maar vorderde toch niet veel,
want een zware, schijnbaar erg pijnlijke hoest nood
zaakte hem gedurig op te houden, en als de aanvallen
bijzonder hevig kwamen, was hij telkenmale zóó uit-
P» geput, dat de bevende handen slechts met moeite het
gewone werk konden verrichten.
Daar hoorde hij het observatie-klepje in de deur zich
bewegen, en met verdubbelden ijver greep hij naar het
grove, gele stroopapier, dat in groote stapels voor hem
lag. Maar in de meening dat de met het toezicht
belaste oppasser hem slechts had willen controleeren,
had hij zich bedrogen.
De sleutel kraste, de deur draaide op haar heng
sels en een bevelende stem riep«naar mijnheer den
directeur!”
Zwijgend ging de gevangene opstaan, bedekte zijn
kort geknipt haar volgens voorschrift met de muts,
die op het hoekbordje der cel lag, en trad naar buiten
in de gang. Daar stond reeds een tweede oppasser,
die zoolang op den gevangene paste tot zijn ambt-
genoot de deur der cel weder gesloten had, en toen
y ging ’t onder die dubbele bewaking door de holklin.
Wobbel geheeten, getrouwd met eenen Sierck,
overleden is te Kimswerd in het jaar 1571.
Groote Pier trok zich dus terug toen hij be
merkte, dat het den Hertog van Gelder niet
om Frieslands vrijheid, maar om eigen heer
schappij over Friesland te doen was.
Ruwe moed en wreede dapperheid moge
men Groote Pier ten laste leggen, de haat
der door hem zoo fel bestreden Hollanders
moge invloed gehad hebben op hunne ge
schiedschrijvers, die hem altijd een zeeschui
mer noemden, gansch anders is het oordeel
over hem van land- en tijdgenooten, die hem
kenden. De reeds eerder aangehaalde kloo
sterbroeder Peter van Thabor noemt hem een
man, «forsch van bouw en vervaarlijk van
kracht, dapper en fel tegenover zijne vijanden,
maar rond en eerlijk van inborst en redelijk
van hart als een Christen; want hij had eene
goede meening om vrij en Fries te wezen en
het land in goeden staat te brengen en te
houden. Hij was liever bij zijn ploeg geble
ven, dan dat hij geoorloogd had. Maar dat
men hem zijn land niet met vrede had laten
bebouwen, zijn huis, dorp en kerk verbrandde,
dat wilde hij wreken, zooveel hij kon en
mocht.»
Zijn edelmoedigheid betoonde hij ook daarin,
dat, toen zijn volk op de Zuiderzee een schip
prijs genomen had, waarin zich de vrouwen,
en dochters van zijne vijanden, de vrienden
der Saksers, Hessel Martena en Juw Botnia,
benevens eenige burgers van Franeker, hij de
stem der wraak smoorde en hen enkel ge
vankelijk naar Sneek liet voeren. Hoe hard
hij de Hollanders ook viel, omdat zij zijn
land bevochten, nochthans kon hij niet dul
den, dat hun in Friesland door de Gelder -
schen leed werd gedaan gedurende het bestand.
Zoo kloekmoedig hij tegenover den vijand was
geweest, zoo rondborstig verweet hij de Gel-
derschen, dat zij hunne beloften tegenover de
Frieschen niet hielden.
Daarom vreesden zij hem en daarom ook
is het geen wonder, dat uit de pen van den
dichter Van Halmael (zie: Friesche Volksal
manak, 1837) de volgende regelen konden
vloeien
Die ’t Vaderland in nood beschermt,
Voor recht en Vrijheid strijdt,
Zich over weeilw en wees ontfermt,,
Geweld noch onrecht lijdt;
Vervolg.)
Ook moeten de eilanden Texel, Vlieland en
Wieringen veel van Groote Pier’s volk te lij
den hebben gehad. Ja, al wat tusschen Hol
land en Friesland voer, hulken, karveelen en
boeiers, ja ook Hamburger en andere koop
vaardijschepen maakte hij prijs of stelde ze op
rantsoen. Zelfs overwon hij, zegt Martena in
zijn Landboek, «een carueell van oerloeghe
wuyt Scotlandt, dat een Meester ende een
Blockhuis op ter zee was.’’ De buit, zegt de
zelfde schrijver, die hij onder zijn volk ver
deelde, was groot, maar het ontzag, dat hij
baarde, was nog grooter.
Dat hij de manschappen der overwonnen
schepen over boord wierp en liet verdrinken,
is hem zeer euvel geduid. Doch zijne vijan
den, die zijn vriend Offingahuis mishandelden,
die zijn neef Groote Wierd te Leeuwarden op
een schavot deden onthoofden, en die een zij -
ner beste kapiteins voor zijne oogen in zee
wierpen, gaven hem daarvoor het voorbeeld.
En vreeselijk verbitterd volgde hij dat voor
beeld na.
Het was ook het krijgsrecht dier ruwe tijden,
waarin ieder hijgde naar wraak en waarvan
de geschiedenis van Neêrlands zeewezen (De
Jonge Geschied, v. h. Ned. Zeewezen), ook
nog veel later, menigvuldige voorbeelden geeft.
De Hollanders deden het waarlijk niet beter,
Schand- en moordtooneelen, zegt een ander
schrijver, richtten dezen in die tijden in Fries
land aan. Zoo werd b.v. het Douma-huis te
Irnsum door hen belegerd. De bezetting gaf
zich eindelijk op lijfsgenade over. Maar de
Hollanders lieten, na de overgave, 27 perso
nen door beulshanden vermoorden. En, zegt
de bekende schrijver Peter van Thabor (een
klooster, dicht bij Sneek), dit werd op zulk
eene wreede manier gedaan, dat zelfs den beul
«dat arbeit verdroet.”
Dit zij den lezer een klein staaltje van de
wijze, waarop het toen in Friesland toeging.
Meer en meer toonden de Geldersche regen
ten in Friesland, dat de hebzucht en geenszins
de bevrijding van dit gewest, hunne handelin
gen bestuurde. Zoo ontruimden zij, tegen den
zin van Groote Pier, de stad Bolsward voor
zes duizend Emder guldens, waardoor de partij
van Karel V grootelijks in macht won. En
juist in Bolsward had Pier veel buit bijeenge
bracht.
Daarop belegerden de troepen van Karel V
Sneek, houdende hunne legerplaatsen bij Ylst,
in het klooster Thabor (ieder Sneeker kent de
Thabor-tille,) in Nijklooster en te Oppenhuizen.
Doch Sneek bleef nog lang in de Geldersche
macht. Groote Pier kwam de stad te hulp,
maar werd spoedig door den Gelderschen Her
tog op eene andere plaats noodig. De Gel-
derschman sloot met Karel V een bestand voor
6 maanden, om met Groote Pier tegen Emmerik
op te trekken. De Hollandsche stadhouder
Roggendorf, de opvolger van Floris van Eg-
mond, liet door boden afschriften van het be
stand naar de steden zenden, die nog in Gel
dersche handen waren. Maar die boden wer
den slecht onthaald. Kapitein Reemstik te
Sloten liet de bode ’s nachts heimelijk in eenen
zak steken en verdrinken. Te Sneek behield
de bode, omdat hij een Sneeker en daar goed
bekend was, op voorspraak van de burgers,
het leven, doch Jan Gollstein, Geldersch bevel
hebber te Dokkum, dwong den bode, om het
afschrift, dat hij overgebracht had, op staanden
voet op te eten. En dat afschrift was toch 30
bladen groot.
Zoo weinig wilden de Gelderschen van het
bestand weten, omdat dit hunne rooverij belette.
Herhaaldelijk werd het bestand hernieuwd,
maar de Gelderschen stoorden er zich niet aan.
Zoo trok de bezetting van Sneek eens tot voor
Leeuwarden, om van daar eene drift koeien
te rooven. Doch de Leeuwarders trokken, ten
getale van zeshonderd, tegen hen uit, versloe
gen elf van hen, en de overigen moesten,
voor ditmaal met ledige handen, naar Sneek
terug.
Verschillende edelen, zooals Janke Douvoe-
ma, Galama en Oenema, vroeger op de hand
van Gelder, werden onvergenoegd.
Eindelijk kwam het zóóver, dat ook Groote
Pier het krijgstooneel verliet. In 1519 vestig
de hij zich als stil burger te Sneek. Hij mocht
echter niet lang het rustige leven genieten.
Hij stierf reeds den 28sten October 1520 en
werd ook te Sneek en wel in de Groote Kerk
begraven.
Van zijne nakomelingen vindt men niets aan-
geteekend, dan dat eene dochter van hem,
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Sneek,
herinneren, naar aanleiding van artikel 18 der wet van
4 December 1872 (Staatsblad no. 134), de ingezetenen:
dat steeds aan degenen, die zich daarvoor aanmel
den ter Secretarie der gemeente, gelegenheid wordt
gegeven tot kostdooze inenting en herinenting.
Sneek, den 5 Juli 1898.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
ALMA, Burgemeester.
JAC. van dek LAAN, Secretaris.
i
3
I