MMS- ES AlhEliTEifflEliLll!
ï#«ll SNEEK. ES OMSTREKEN.
FEDlllKTOS.
53e Jaargang.
I
Woensdag/13 Juli 1898
XTo. BS.
Uitgevers: POUWELS FALKENA, tegenover’t Tramstation Sneek.
FRIESLAND EN DE ZEE.
HOUCKAMA LEEN.
OOEIBIÜBS.
DE KUNSTRIJDSTER.
r
n
Méér kunt
I
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f 0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
ver
een
x
e
Abonnementen en Advertentiën voor
dit blad worden tevens aangenomen door
JAC. ATSMA, Oude Koemarkt en
Mej. Wed. C. G. REITSMA,
Oosterdijk,
waar steeds voor belangstellenden exemplaren
ter kennismaking gratis verkrijgbaar zijn.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Sneek,
brengen ter kennis van de ingezetenen, die behoo-
ren tot het geslacht van den Stichter van het Hou-
ckama-leen te Bolsward, dat de Bestuurders-Collato-
ren van dat leen voornemens zijn, een deel der in
komsten te begeven aan een bekwamen scholier uit
het geslacht van den Stichter, waarvoor de belangheb
benden zich ter mededinging moeten aangeven bij
Ds. M. E. van der Meulen te Bolsward, vóór den
loden Juli a.s.
Sneek, 12 Juli 1898.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
ALMA, Burgemeester.
JAC. van deb LAAN, Secretaris.
zijn, en omdat hij nu ook met een ander gaat, wil ik
met zooiets niets te maken hebben, want ik ben een
fatsoenlijk meisje en stuur het ding liever naar de
politie. Gij kunt het om mij aan den heer Kettner
teruggeven en zeggen dat ik hem groeten laat, ’t Is
mij ook te ouderwetsmen zou er mij om uitlachen.*
«Welk een wonderlijke beschikking!* zei Krause na
gelezen te hebben met goed gespeelde gemoedsaan
doening. «En u is nu van meening dat die Kettner
«Of zelf de moordenaar is, öf met den moordenaar
in verbinding staat ja, dat gelooven wij zeker.*
»En u zal dien man dus in hechtenis laten nemen?*
«Een kwartier nadat dit medaillon hier ontvangen
was, bevond hij zich reeds in onze handen.*
«En hij heeft nog niets bekend?*
«Neen. Maar u zal dadelijk kennis met hem maken.
Ik verzoek u, u voorloopig wat achteraf te houden.*
Hij schelde.
«Is de arrestant Kettner nog in de arrestantenkamer
vroeg hij den binnenkomenden beambte, en op het
bevestigend antwoord beval hij«Breng hem binnen
De man, op wien de verdenking eener zoo vreese-
lijke misdaad rustte, was eerder iemand van een in
nemend als ongunstig uiterlijk. Zijn rond, nog jeug
dig gezicht vertoonde de frissche kleur der gezond
heid; zijn golvend haar evenals zijn zware donkere
baard waren zorgvuldig onderhouden, en zijn blik
had hoegenaamd niets van die schuwe, onvaste uit
drukking welke men gewoonlijk bij moordenaars on
derstelt.
«Welnu, Kettner,* zei de hoofdcommissaris op ern-
stigen en nadrukkelijken, maar geenszins barschen toon,
•gij hebt intusschen lang genoeg tijd gehad over de
zaak na te denken. Wilt gij ondanks dat nog altijd
bij uwe bewering blijven, dat het medaillon u onbe
kend is?»
De gevraagde wierp een vluchtigen blik op het aan
geduide voorwerp en trok de schouders op. »lk kan
toch niets anders zeggen, als wat waar is,* antwoord
de hij tamelijk gelaten. «Ik zie dat ding hier voor
’t eerst van mijn leven.*
»Hebt gij hier gedurende de laatste dagen een pu
bliek danslokaal bezocht?*
»Wel ja, en dat’s toch zeker geen misdaad. Ik
mag dolgraag dansen, en als ik het museum geslo
ten heb, moet ik mijn avonden toch ook ergens door
brengen. Ik ben nu eens hier dan daar naar toe ge
gaan, al naar ’t mij inviel.*
»En hebt gij bij dergelijke gelegenheden uwe dan
seressen zoo nu en dan wel eens een presentje ge
geven
«Neen, dat kan van mijn schrale verdienst niet af.
Het avondeten of een glas limonade heb ik zoo nu
en dan wel betaald, maar dat was dan ook alles.*
«Zoudt gij ons de namen kunnen noemen van de
meisjes met wie gij gedanst hebt?*
Kettner schudde het hoofd. «Neen, daarover be
kommert men zich immers niet veel bij zulke vluch
tige kennismakingen, en mijn geheugen is op dat punt
ook niet bijzonder sterk.*
«Beschouwt gij 't voor mogelijk, dat eene van die
personen het medaillon aan de politie toegezonden
en u als den gever kan hebben aangewezen, alleen
om daarmee te voldoen aan een zucht tot wraak op u
«Ja, hoe kan ik dat weten? Als men een presen
tabele man is, dan hangen de vrouwen je aan als
klissen, en dan zijn er ook dadelijk een paar onder,
die jaloersch zijn. Ondenkbaar is ’t dus niet, dat
zoo eene mij met dat ding daar een poets heeft wil
len spelen.*
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 2’/2 cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
ger in eere gehouden. Wie van Harlingen
den dijk neemt, naar Makkum, den zeedijk,
is nog maar juist buiten de eigenlijke stad, als
hem midden op de kruin der zeedijk een eigen
aardig gedenkteeken treft. Een standbeeld
kan men het volstrekt niet noemeneen vier
kant voetstuk; daarboven een ferme zuil en
daar weer boven een dubbelen kop; die naar
beide kanten den dijk overziet, als waakte hij
voor de veiligheid van het land, dat alleen door
dien dijk bevrijd is van het vernielende ele
ment. Voetstuk en zuil zijn overdekt met
groote opschriften, vermeldende dat grietman
nen en edelen der vijf grietenijen, die voor
dezen dijk zorgen, dit gedenkteeken hebben
opgericht ter eere van Caspar de Robles,
Spaansch Stadhouder van Friesland in denzelf-
den tijd, dat Alva al de Nederlanden be
heerde.
Vraag het kleinste kind uit de stad Harlin
gen, en het weet u te zeggen, dat dit gedenk
teeken de «Steenen Man« is en dat de ooie
vaar, die voor het komende geslacht zorgt,
daarin zoolang de kleinen bergt, tot de ouders
ze verlangen te ontvangen. Met eerbiedig
ontzag staren daarom die kleine kinderen naar
het oude monumenteen ontzag, dat later wel
ietwat verloren schijnt te gaan. Ten minste,
wanneer men enkele jaren geleden den kop
met de twee krijgsmansgezichten beschouwde,
ontwaarde men, dat aan beide kanten de ferme
neus van den Spanjaard het mikpunt was ge
weest van de projectielen der baldadige jeugd.
Van de beide neuzen was nog slechts een
zeer klein, misvormd deel aanwezig en de
Spanjaard keek er niet minder norsch om.
Gelukkig heeft het bestuur der beide wa
terschappen, de Vijf deelen Binnen- en Bui
tendijks zich over den man ontfermd. Het
geheele gedenkteeken, dat door de latere ver
zwaring der dijk wel wat in de laagte kwam
te staan, werd in de hoogte gebracht, en in
plaats van de steenen kop werd te Leeuwar
den zeer kunstig een bronzen kop, sprekend
gelijkende op de oude steenen, gegoten, waar
de lieve jeugd jaren moeite mee zal hebben,
om eenige verminking aan toe te brengen.
Maar waarom werd en wordt die Spanjaard,
die Caspar de Robles zoo vereerd?
Wij willen dit, vrij beknopt uitleggen.
De tachtigjarige oorlog was begonnen en
ook Friesland deelde in hare verschrikkingen.
Maar eene groote ramp trof nog ons gewest,
eene ramp, die grooten nood en schade ver
oorzaakte.
En toch had die ramp, zooals wel meer ge
beurt, heilzame gevolgen voor de toekomst.
Eene hevige storm en daarop gevolgde wa
tervloed, zoo ontzettend als ooit deze landen
trof, teisterde op den Isten November 1570
alle aan de Noordzee gelegen landstreken.
Met geweld op de Friesche dijken inbrekende,
rees het water 10‘a 12 voeten hoog over de
lage landen, zoodat bijna ons gansche gewest
eene woeste zee gelijk scheen. Wij, Friezen
der 19de eeuw, kunnen ons zulk een ramp
bijna niet voorstellen. Duizenden menschen
verloren het leven alleen in Oost- en West-
Dongeradeel kwamen er 2600 personen om.
Een schat van vee, granen en andere levens
middelen werd met een aantal gebouwen een
prooi van den vloed, die de zeedijken zóódanig
had vernield, dat deze op zoodanige plaatsen
geheel weggeslagen waren.*) Het land stond
dus open voor de zee, die dan ook in de eerst
volgende jaren bij de minste verheffing van
wind en vloed opnieuw de velden overstroomde.
Dit alles, gevoegd bij verarming, duurte,
hongersnood en oorlog, voerde de ellende der
ingezetenen ten top. De krachten schenen te
falen, om die verliezen te boven te komen en
vooral om de zeedijken te herstellen, teneinde
dit land duurzaam voor dergelijke rampen te
beveiligen.
Een zeker schrijver verhaalt van dezen vloed het
volgende: De dijken braken door. Overal water.
Gaasterland, wegens zijn hooge ligging, bleef groo-
tendeels vrijOudemirdutn, Sonde! en Ruigahuizum
hadden geen last. Overigens stonden al de landen,
van De Lemmer af langs de geheele kust tot aan Kol-
lumerland, diep onder water. Van Sneek naar De Lem
mer en andere plaatsen voer men dwars over het land,
op eene diepte van 7 a 8 voeten waters, mijdende al
leen kerktorens en kerken, zijnde de gewone huizen
bijna allen door den vloed vernield. Een geladen schip,
houdende 70 last, werd nabij Makkum over den dijk
geworpen en dreef landwaarts in tot Abbega, waar het
bij eene boerenwoning bleef liggen. Het volk was
behouden en klom op het huis. Men verhaalt, dat het
schip naderhand weer vlot geworden en alzoo behou
den gebleven is. Geheele stukken veengrond dreven
weg; sommige er van kwamen zelfs in de provincie
Utrecht, bij Maarseveen te recht. De wateren waren
met kleederen, lijken, huisraden, enz. als bedekt. Te
Sneek bv. kwam een levend kind met een kat, te za-
men in eene wieg, aandrijven. Naar men berekent
kwamen in Friesland wel 20.000 personen om. Oost-
Dongeradeel had 1800 dooden.
Wij willen met een tegenstelling beginnen.
Wij, Friezen, hebben uit onze schooljaren
twee Spaansche gedenkteekenen uitstekend ont
houden.
Alva hadhet leger van Lodewijk van Nassau
bij Jemgum, Oost-Friesland, in 1572 verslagen.
De veroverde kanonnen werden gedeeltelijk
gebruikt om daarvan een standbeeld voor den
trotschen landvoogd te gieteneen standbeeld
dat te Antwerpen, destijds de aanzienlijkste
stad der Nederlandsche gewesten, werd opge
richt, een doorn in het oog was van alle Ne
derlanders, en ongeveer juist zoo lang op zijn
plaats bleef als Alva zelf. Want na zijn ver
trek was het standbeeld ook spoedig 'vertrokken.
Het andere gedenkteeken, dat wij bedoelen,
is van een Spanjaard, lager in rang, maar lan-
«Maar eene verdenking tegen een bepaalde persoon
zoudt gij dus niet kunnen uitspreken?*
De gevraagde begon te lachen als iemand die op
zijn succes bij ’t schoone geslacht niet weinig trotsch
is. «Neen, daartoe zijn er toch werkelijk te veel.*
«Luister eens, Kettner,* zei de hoofdcommissaris met
nog meer nadruk, ’t komt mij voor dat gij de ge
heele zaak wel wat al te veel van den luchtigen kant
opneemt, ’t Is een hoogst ernstige verdenking, die
daarmee op u geladen wordt, en gij-zelf hebt er in
elk geval het grootste belang bij, ons behulpzaam te
zijn bij ’t ontdekken van de persoon, die het medail
lon hier naar toe gestuurd heeft. Want het voor
werp is zonder eenigen twijfel afkomstig van eene
vrouw, die korten tijd geleden hier in Breslau ver
moord en bestolen geworden is. Als gij met die zaak
werkelijk niets te maken hebt, kan ’t u toch ook niet
zoo moeilijk vallen, ons zulks op de een of andere
manier te bewijzen.*
«Neem mij niet kwalijk,* viel de exposant hem in
de rede met een drieste gelatenheid welke evenzeer
voor de zuiverheid van zijn geweten als van zijn ver
stoktheid zou kunnen getuigen, «maar dat’s toch de din
gen onderst-boven keeren. Als u mij in hechtenis laat
nemen, dan is ’t uw zaak, mij te bewijzen, dat ik
kwaad gedaan heb, en niet omgekeerd, ’t Is al mooi
genoeg, dat ik u antwoord op uw vragen,
gij toch waarlijk niet van mij verlangen?
«Nu, Kettner, mijnheer de rechter van instructie zal
u vermoedelijk heden nog wel vertellen, of dat al of
niet genoeg is. Ik heb voorloopig met u afgedaan.
Slechts nog een paar vragenKent u dien heer daar?*
Wordt vervolgd.
Geen gedeelte had meer geleden dan de
Vijfdeelendijk, van Dijkshoek, op de grens van
Barradeel en Het Bildt, langs Harlingen naar
Makkum, en wel mede om deze reden, dat
her onderhoud daarvan sedert lang het meest
verwaarloosd was geworden, ten gevolge van
langdurige en hevige geschillen, voornamelijk
tusschen de ingezetenen, die buiten en binnen
den ouden Slagtedijk woonden.
Die geschillen liepen natuurlijk over het aan
deel, dat ieder hunner tot het onderhoud
der zeewering moest bijdragen. De eersten,
buiten den Slagtedijk, verlangden, meerdere
hulp van de laatsten, ja zelfs ondersteuning
ook van andere deelen van Friesland, voor
welke de zeedijken van even groot belang wa
ren. Reeds in 1533 hadden de Stadhouder en
het Hof van Friesland in dit geschil eene be
slissing gegeven, door bij scheidsgerecht te be
palen, door wie en op welke wijze de zeedijken
zouden worden onderhouden. In weerwil daar
van bleek het echter, dat de Binnendijksters,
de bewoners van Hennaarderadeel enz., niet
waren te bewegen, om de b uiten dij ksters, de
bewoners van Barradeel, enz., de meerder ver
langde hulp te verleenen. En zoo bleef eene
algemeene herstelling onuitgevoerd en dit ge
west steeds in groot gevaar.
De herstelling of wel bijna geheele
nieuwing van dezen dijk was echter nu
dringend vereischte.
De Buitendijksters, die de kosten daarvan
op 300.000 gulden begroot hadden, klaagden
hunnen nood aan den Koning van Spanje.
Namens deze, bepaalde de Landvoogd Alva
in Augustus 1571, dat, tot vinding van die
som, 40,000 gld. zou worden omgeslagen over
die deelen van dit gewest, welke weinig of
geen dijken hadden te onderhouden, en dat
de overige kosten door de Buiten- en Binnen-
dijksters gelijkelijk zouden worden gedragen.
Daar de Binnendijksters hierover vooraf niet
waren gehoord, namen zij in deze beslissing
geen genoegen, terwijl ook Oostergoo (Leeu
warden en omstreken) zich tegen dien om
slag verzette.
Alva vond daarom goed, den 27 October
en 8 November 1571, deze uitspraak te schor
sen en, na een nader onderzoek, de beslis
sing op te dragen aan den Stadhouder Graaf
Van Megen, met eenige Raden van Overijsel.
Maar de graaf van Megen stierf reeds den
Roman van A. OSKAR KLAUSZMANN.
56 IXX.
Vervolg.
«Zoowel op de eene als op de andere vraag antwoord
ik met een on voor waardelijk jaZij had beloofd, het
mij te zullen nalaten, en hoe wonderlijk zij ook in
menig opzicht was, haar beloften hield zij toch altijd
on voor waardelij k.
«En nu zoudt gij natuurlijk ook wel graag willen
weten, hoé ik in ’t bezit gekomen ben van dit ge
wichtig voorwerp, niet waar?*
«Ik moet bekennen, mijnheer, dat ik zeer verlangend
ben zulks te vernemen.*
«Welnu, kijk dan dit papier eens in, maar onder
’t zegel der diepste geheimhouding, want eigenlijk
mocht ik ’t u niet laten zien.*
Het stuk papier, dat Krause met alle kenteekenen
van levendige nieuwsgierigheid aannam, had het for
maat van een gewoon vel postpapier, en moest dan
ook een brief verbeelden, maar ’t was in elk geval
een brief van heel bijzonderen aard, niet met de hand
geschreven, maar uit enkele gedrukte letters en woor
den samengesteld, die fijn en netjes naast elkaar wa
ren opgeplakt en samen den volgenden inhoud vorm
den
«Dit medaillon kreeg ik voor een paar dagen van
ï.j den heer Emil Kettner onder ’t dansen present, maar
omdat mijn moeder zegt dat ’t wellicht kon gestolen
MEEKER COURANT.
E