MMS- US ADWTESTIBUD VOOR SNEEK ES OMSTREKEN. Ho. 57. Zaterdag 16 Juli 1868. 53e Jaargang. Uitgevers: POUWELS FALKENA, tegenover’t Tramstation Sneek. Uit Friesland’s Volksleven. Binnenlandsch Nieuws. DE KUNSTRIJDSTER. Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f 0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. I Ongeluk. Even voorbij Simpelveld is Dinsdag de conducteur Laniers, die pas op de lijn AkenMaastricht was geplaatst, van den trein gevallen en zoo zwaar gewond, dat men voor het behoud van zijn leven vreest. Nader meldt men, dat de conducteur Lamers aan hersenschudding is overleden. Een zakkenroller. Peter Theeuwen, 37 jaren oud, wonende te Duiken (Pruisen), maakte er zijn beroep van den dames, die zich gedurende de godsdienst oefeningen in de kerk bevonden, de portemonnaie te ontrollen. Een geschikt terrein vond hij in de St. Martinuskerk te Venloo. Reeds waren verschillende zijner operaties gelukt, toen door een heer werd opgemerkt, dat Th. zijn hand in een dameszak stak en er een voorwerp uit te voorschijn haalde, dat hij met groote behendig heid in een mouw van zijne jas liet glijden. Genoemde komen. Maar dat ’t mij wel zal te binnen schieten, dat’s zeker. Ik moet zelfs meer dan ééns met dien man in aanraking geweest zijn waarschijnlijk hier of daar op mijne reizenwant als ’t hier in Breslau geweest was, zou ik ’t mij in elk geval wel vlugger herinneren.® Welnu, gij zult den tijd hebben er over na te den ken,® zei de hoofdcommissaris kalm, terwijl hij de photografie weer tusschen de stukken lei. «Verzuim maar niet, ’t ons dadelijk mee te deelen, als uw ge heugen zich aanmeldt.® Op een wenk van hem werd Kettner, die onveran derd zijn kalme houding bewaarde, weer weggeleid, en Lindequist wendde zich tot den graanhandelaar, die onbeweeglijk op zijn stoel in den schemerachtigen hoek was blijven zitten. «Welnu, mijnheer Krause, gij hebt intusschen gele genheid genoeg gehad, den man gade te slaan. Her innert gij u, hem ooit bij uw schoonzuster te hebben gezien?® De aangesprokene ging langzaam opstaan. Het zien van den man, die zeer wel mogelijk de moordenaar van de ongelukkige mevrouw Abt wezen kon, moest hem toch getroffen hebben, want zijn gezicht was erg bleek en zijn dunne lippen trilden alvorens hij ze opendeed om te spreken. «Neen,® antwoordde hij, «noch bij mijn schoonzuster noch ergens anders. Hij was mij totaal onbekend.® «Naar ik thans geloof, is hij ook niet de eigenlijke dader, maar slechts een zijner medeplichtigen. Toch was ’t zeer opmerkelijk, dat hij in de photografie van den overleden Berger het portret van een bekende meende te zien. Er moeten hier dus bepaald zekere geheimzinnige betrekkingen bestaan.® «Ik geloof veeleer, mijnheer, dat hij in dwaling ver- Roman van A. OSKAR KLAUSZMANN. 57 XX. Vervolg. Hij duidde met het hoofd naar den hoek, waar Krause plaats genomen had. De arrestant keerde zich om, beschouwde den graanhandelaar met een onverschil ligen blik en antwoordde ontkennend. Nu schoof de heer Lindequist hem een photografie toe, die hij uit een voor hem liggenden bundel stukken genomen had. «De man echter, dien dit portret voorstelt, is u toch zeker wel bekend?® Ondanks den vertrouwelijken toon van zijn vraag, had hij beslist wederom een ontkennend antwoord ver wacht en was hij nauwelijks in staat zijn verrassing te verbergen, toen Kettner, in plaats van dat, heel vrijmoedig antwoordde: «Ja, dat gezicht moet ik be paald kennen. Ik weet mij nu niet dadelijk te her inneren, waar ik ’t thuis moet brengen, ’t Kan bepaald nog niet lang geleden zijn, dat ik dien man gezien en gesproken heb. Noem mij zijn naam maar, dan zal ’t mij dadelijk wel weer te binnen schieten.® «Ik vind ’t beter u den naam voorloopig niet te noemen. Wees zoo goed uw geheugen eens een beetje in te spannen.® Kettner scheen werkelijk een oogenblik ernstig na te denkenmaar toen gaf hij ’t op en zei, de schou ders ophalende: «Ik kan er op ’t oogenblik niet op- ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 2’/, cent. Groote letters naar plaatsruimte. verdwijnen.® «Dat zullen we hem dan toch maar liever beletten. Hij wordt natuurlijk nog altijd in ’t oog gehouden «Zeker mijnheer. En de beide beambten hebben in last, hem bij eene mogelijke poging om te vluchten, op het oogenblik van zijn vertrek te arresteeren.® «Heel goed; dat’s voorloopig voldoende. Ik zou graag het eerste verhoor van Kettner door den rechter van instructie willen af wachten, alvorens opzichtens dien Hübner nadere maatregelen te nemen. Zorg al leen daarvoor, waarde Braun, dat wij elk oogenblik kunnen doortasten. Maar wat hebben we daar nu De dienstdoende politieagent was met een visite kaartje binnengekomen. «Deze dame vraagt den heer hoofdcommissaris drin gend een oogenblik gehoor.® «Mevrouw Deloriariep Lindequist bijna vroolijk, na een blik op het kaartje. «Ongetwijfeld is haar komst een gevolg van het bezoek dat Hübner haar zoo pas gebracht heeft. Zij zal zeker ’t een of ander ten zij nen voordeele willen aanvoeren. Natuurlijk moet zij binnenkomen. En gij, waarde Braun, moet in elk ge val bij het gesprek tegenwoordig blijven.® «Ik echter, mijnheer, verzoek dringend verlof mij te mogen verwijderen,* viel de graanhandelaar in, den blik met blijkbare ongerustheid naar de deur richten de waardoor mevrouw Deloria moest binnenkomen, «’t Zou de vrouw allicht verlegen kunnen maken, als zij mij hier zag.® «Gij hebt gelijk, mijnheer Krause. Ga intusschen zoo lang daar in de zijkamer. Maar als uwe zaken het toe laten, zou ik u willen verzoeken, daar te wachten tot ik u weder laat roepen. Ik zal misschien toch nog ’t een of ander met u te bespreken hebben.® Wordt vervolgd. Abonnementen en Advertentiën voor dit blad worden tevens aangenomen door JAC. ATSMA, Oude Koemarkt en Mej. Wed. C. G. REITSMA, Oosterdijk, waar steeds voor belangstellenden exemplaren ter kennismaking gratis verkrijgbaar zijn. En de kerk van Nijland is op een plaats ge bouwd, uitgezocht door een koe. Toen n. 1. voor vele eeuwen er sprake van was om aan de Middelzee een dorpje te stichten, begon men natuurlijk volgens gewoonte met de kerk. Maar ’t werk wilde niet recht vlotten. Ten einde raad besloot men een koe een bakje met kalk en steenen om den hals te hangen en ze ’s avonds te laten loopen waarheen ze wilde. Den volgenden dag vond men haar in het riet, en men besloot daar te gaan bouwen. Zoo vindt men zeer vele alleraardigste bij zonderheden, gedeeltelijk wat fabuleus ge kleurd, in Waling Dijkstra’s boek. Kon ik door meer er uit te vertellen, maken, dat ve len zich dit vrij kostbaar werk aanschaften, mijn moeite van bijeengaren ware ruimschoots M. C. N. keerde,® viel Krause haastig in. «Naar alle waarschijn lijkheid heeft een toevallige gelijkenis hem misleid. Hij komt door zijn eigenaardig beroep met zooveel menschen in aanraking.® «Dat’s waar, maar zijn verklaring klonk zeer gedeci deerd, en hoe langer hij ’t portret bekeek des te ze kerder scheen hij van zijn zaak te worden. Ik ben werkelijk erg nieuwsgierig, wat er ten slotte voor den dag zal komen. Ha, zijt gij daar Braun! Nu, wat hebt gij voor nieuws De commissaris aarzelde, terwijl hij met een vragend gebaar op den graanhandelaar wees. De hoofdcom missaris echter ging lachend voort: «Voor den heer Krause, die tot nu toe gebleken is zoo’n ijverige vrij willige medewerker te zijn, behoeven wij, voor zoover de zaak van den moord op mevrouw Abt betreft, ze ker geen geheimen te hebben. Tenzij gij een bijzon dere reden hebt, te meenen «Neen, mijnheer, wat ik u wilde melden, is eigenlijk niet zeer belangrijk. Ik heb Hübner scherp laten be waken, en er valt niet aan te twijfelen, of de inhech tenisneming van Kettner, waarvan hij een paar uur geleden kennis kreeg, moet hem in hooge mate ver ontrust en opgewonden hebben. Hij liep daarna al thans geruimen tijd zonder eenig bepaald doel de stra ten door.® «Wellicht om een nieuwen chef voor zijn «museum* te zoeken.* «Neen, van een dergelijk doel was bepaald niets te merken. Hij ging integendeel ten slotte naar me vrouw Deloria, bleef omstreeks twintig minuten bij haar en keerde vervolgens naar zijn hotel terug. Ver schillende uitdrukkingen die hij zich daar tegenover den portier heeft laten ontvallen, duiden er op, dat hij met het plan in ’t hoofd loopt, weldra van hier te - Inhoud van het Friesche Tijdschrift «Sljucht en Rjueht,” 16 Juli 1898. Murk mei de koerren, B. S. Hylkema. Aide kinde, M. G. S. Fen aide keatsers en hjar Fiten, T. J. B. Djür, J. Gylstra. Koartswyl. Min moat mar goed wêze (met plaatjes), D. H. Z. Riedling. Goedkoope aardappelen. Na gehouden aanbesteding vanwege het departement van oorlog, is de levering der aardappelen voor de troepen, te Leeuwarden in garnizoen, gegund aan J. Dokter, aldaar, voor ƒ1.88 per HL. van 66 Kilogram. Voor eenigen tijd verscheen de laatste af levering van een mooi boek. De bekende Waling Dijkstra is dertig jaren bezig geweest om de eigenaardigheden van het Friesche volksleven bijeen te garen en heeft het ver zamelde neergelegd in het boek onder boven- staanden titel, dat voor mij ligt. Een goed boek want men leeft zoo snel in onze eeuw, ’t is een jagen om er te komen en er geweest te zijn. Volksoverleveringen, volks gebruiken enz. raken daardoor zoo spoedig vergeten, en dit is zoo jammer, omdat zich het volksleven daarin het meest afspiegelt. Maar tevens een boek, geschreven in zuiver Nederlandsch, dat daardoor komt tot een bree- deren kring van lezers dan wanneer het in ’t Friesch geschreven ware, hnders wèl zoo eigenaardig. Het is zeker een verdienste van de jongere kunstenaars, dat tegenwoordig ook aan het uiterlijk van een boek zooveel meer zorg wordt beste'ed dan vroeger. Letter, papier en band moeten in overeenstemming met elkaar zijn. En, hoewel we niet zulk een resultaat kunnen verwachten als sommige Engelsche schrijvers wisten te verkrijgen door persoonlijk hun boek te drukken en een band in stijl te geven, zijn er in de laatste jaren bij ons ook boeken ver schenen, in uiterlijk en vorm juweeltjes in hun soort. Het blijft mij echter altijd een raadsel, hoe er uitgevers te vinden zijn, die niet schromen de soms vreemde geestespro- dukten onzer jongeren in zulk een kostbaar kleed te steken, dat men zich afvraagt, moet zulk een vlag die lading dekken? Hoe geheel anders bij dit niets pretentieuse boek in twee forsche deelen van Waling Dijk stra. Hier een degelijke inhoud en een band, die spreekt met zijn afbeelding op het plat van het oeroud-Friesche wapen, en zijn swanneblommen en zijn Friesch kerkje met typischen toren. Een boek, dat den Fries vooral, maar ook den Hollander zal uitlokken tot lezen, omdat het ons veel vertelt uit lang- vervlogen tijden van wonderteekenen en volks eigenaardigheden en zooveel meer. En, hoewel veel ons bekend kan zijn, omdat onze oude kro niekschrijvers altijd gretig de gelegenheid aan grepen om iets singuliers te boek te stellen, is er ook veel in dat door den schrijver voor goed aan de ver getelijkheid ontrukt is. Het is vreemd, dat in de vier hoofddeelen van dit werk, over volksoverleveringen, volks gebruiken, volksvertellingen en volksbegrip pen zoo weinig over Sneek en naaste om geving voorkomt. Een stad, die honderden jaren bestaan heeft, het tooneel was van veel strijd, enkele malen binnen hare muren den zetel van het landsbestuur had en een geschie denis, welke mede kan tellen, kon toch zeker wel meer stof voor dit werk opgeleverd hebben. Maar die enkele bijzonderheden, hier en daar verspreid, zijn toch wel aardig, en een aan vulling schaadt niet. Zoo b. v. wordt ons ’t een en ander over den molen «de Monnik® medegedeeld. Dat was een vreemde snuiter. Als het bord waarop een monnik was geschilderd, uit den molen (later: buiten van den molen) was genomen, weigerde hij te draaien. Hoewel de schrij ver verzekerde, dat de molen nu afgebroken is, kon hij later vertellen, dat hij nog stond en zijn naam waarschijnlijk hieraan te danken heeft, dat hij voor eenige eeuwen dienst deed als korenmolen bij het klooster«Hospitaal van de St. Joris Ridders.® Bedoeld is zeker «van de St.-Jans Ridders®, wier eigendommen, later aan de stad gekomen, door den gezant d’Estrades voor Bodewijk XIV werden opge- eischt maar na ellenlange briefwisseling in ’t Hollandsch, Latijn en Fransch, geweigerd, ’t Bijzondere van het geval is echter, dat het bord den molen verleden jaar verlaten heeft en er weldra weder een nieuw op prijkte met een door den amateur-schilder dr. N. geschil derden monnik en de molen, naar men zegt, werkelijk een tijdje heeft stilgestaan. Ook een aardige volksoverlevering is die van de Roekoe-polle, den zeilers allen be kend. Door het Sneekermeer loopt een on diepe strook, welke vroeger weg is geweest, de »gravinneweg.« Men zit met dien naam letterlijk in den weg, en ook Waling Dijk stra geeft er geen nadere uitlegging yan, In den Frieschen Volksalmanak van 1880 heeft mr. Ph. v. Blom daarover ’t een en an der medegedeeld en dan blijkt het, dat het een oude handelsweg was op Stavoren naar het Zuiden, welke tijdens de regeering der graven onder hun hoede stond en welks tol len veel opbrachten. Het was in den mond des volks de «graevena wei®, verbasterd tot «gravinneweg*. Niet ver van dien weg af dan ligt de Roekoe-polle, waarop het heel erg kon spoken. Geen schipper zou er over nachten, want dan werden zijn touwen door gesneden. Nu, bij flinken bries is men wel eens benauwd als men daar pleistert, dat alles in stukken zal vliegen. De schippers zijn wel eens meer angstig geweest voor niets. Zoo de trekschipper van Sneek op Leeuwarden, altijd in overoude tij den. Die zag eens vlak bij Sneek zijnde den beloond, geest van een jong kind bij het roer opklau teren. Op de vraag, wat de geest wilde, vroeg hij om een lijkkleed, dat in die straat en in dat huis te Leeuwarden te krijgen was. Dan zou hij tot rust komen. De schipper vond het ook werkelijk en liet de geschiede nis op een gevelsteen van zijn huis (bij de Put) uithouwen. Maar nu een volksvertelling van wat vroo- lijker inhoud, ook buiten Friesland in ande ren vorm bekend: Een leidekker viel voor heel veel jaren van ons stadhuis. Gelukkig kwamen de meeste werklieden, die in den laatsten tijd te Sneek in dergelijk geval ver keerden, goed te land, evenals die leidekker. Hij viel op een stratenmaker, die zijn am bacht uitoefende en doodde hem door den schok. De leidekker bleef ongedeerd. De familie van den gedoode was daar echter niet tevreden mede en zei: oog om oog, tand om tand, dus eischte van den rechter dat de lei dekker zou gedood worden. Gelukkig was deze zoo wijs als Salomo en beval een der verwanten op het dak te klimmen en op den leidekker, die op de plaats van den straten maker moest gaan staan, neer te vallen, en hem zóó te dooden. Wel vreemd, dat de familie voor de eer bedankte! Om nu de Wijmbritseradeelers, voor wie deze courant toch ook bestemd is, tevreden te stellen, iets over enkele hunner dorpjes. IJsbrechtum, Tjalhuizum en Tirns (Teuns) moe ten hunne namen hebben naar de echtgenoo- tes van hun stichters, Brecht, Tjal en Teune. R COURANT,

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1898 | | pagina 1