F r
Binnenlandsch Nieuws.
Plaatselijk Nieuws.
Buitenlandsch nieuws.
De slag van Boxum.
Rjucht.« 30 Juli 1898.
(Slot volgt).
Wordt vervolgd.
Tjum
sporen van
De tocht naar ’t Oranjewoud van ’t res-
teerende personeel der hh. Halbertsma, werd
Woensdag jl. door allerprachtigst weer be
gunstigd.
Sp
al
le
le
nu
al
kr
ne
da
te:
b(
or
1
h'
G
Fr:
me
aai
be
me
sta
ge
me
Cu
mi
va:
PÜ
Ca
let
la:
ni
so
bc
pc
ja;
M
rm
In
ee
en
ge
w<
bli
ril
ee
ee
de
di
m
ki
be
te
dl
L.
zij
zo
to
m
g
1;
d
v
t<
e
n
s<
malen moesten noemen, omdat de geschiedenis
er van innig saamgeweven is met het leven
van dien zeer oud geworden predikant.
M. C. N.
Een geheimzinnige zaak houdt op dit oogen-
blik de politie te Brussel bezig.
Toen verleden week Dinsdagavond 9 uur de snel
trein uit Holland het station was binnengestoomd, be
merkte men in een der coupés eerste klasse een heer
in diepen slaap. Nadat men hem met veel moeite
gewekt had, deelde hij aan een politie-beambte mede,
dat hij Sevenant heette en kaashandelaar te Amster-
Wij vertalen volgend stukje letterlijk uit de „Deutsche
W ochenzeitung in den Niederlanden”, dat ons kenschet
send lijkt voor de negatieve Franschenvereering bij
de Duitschers, maar yeel waars bevat.
Fransche ordenregen op Fled, bodem ge
vallen. Al moet men den Franschman ook al weinig
deugden toekennen, grootmoedigheid mag men hem niet
ontzeggen. Een bewijs hiervan is de wezenlijke plas
regen van ordeteekenen, welke op de hoogere amb
tenaren van het Nederl. ministerie van Buitenlandsche
Zaken neerkwam en daar de blauwe plekken wegwiesch,
welke de hakken van den Minister Hanotaux bij het
Ned. Volk achterlieten. Hij trapte het Bataafsche volk
om Frankrijk’s ongenoegen te kennen te geven over
de vijandige houding, welke dat volk aannam, naar
aanleiding der Zola-schandalen. Het was immers ook
slechts een Nederlandsch journalist, een geestrijk man,
aan wien de Minister Hanotaux zijn kleinen moed had
getoond, omdat hij voor Zola en de rechten van Dreyfus
in de bres gesprongen was. Maar zelfs de Hollandsche
veekooplui hadden het doel van den Franschman door
zién en in de pen hun afschuw getoond.
Dat hielp hen echter weinig. De Nederl. Gezant
te Parijs moest om zijn handelwijze, die een oogen-
dienaar betaamde, worden beloond en zoo wiesch dan
het ministerie van Buitenl. Zaken dit zwarte schaapje
schoon en toonde het aan het volk, dat met dat
wasschen in ’t geheel niet ingenomen was. Deze ver
nedering van dit eens zoo trotsche volk was Frankrijk
voorloopig yoldoende en het toonde zijn tevredenheid
door de grootmoedige uitdeeling in massa van het
bekende roode lintje, welks bezit heel lang geleden
door de Franschen. die eergevoel hadden, als een zeer
groote onderscheiding werd beschouwd. De Minister
de Beaufort ontving het grootkruis van het Legioen
van Eer, drie dagen nadat verscheiden zijner ambte
naren met een Commandeurs-of Officierskruis gelukkig
waren gemaakt.
dam was. In Rozendaal waren vier zeer net gekleede
heeren bij hem in de coupé gestapt, waar zij begonnen
met om hooge bedragen te spelen. Hij zelf had echter
geweigerd mede te spelen.
Daar het in het compartiment zeer warm begon
te worden was een van de heeren opgestaan, schijnbaar
met het doel het venster te openen, doch in plaats
daarvan wierp hij den medereiziger een zakdoek over
het gezicht, waardoor deze plotseling bedwelmd werd
en in diepen slaap geraakte. In Brussel bleek nu, dat
zijn portefeuille, inhoudende ƒ5000 aan Hollandsch
bankpapier, was verdwenen.
SNEEK. De repetities voor de Feestcan
tate zijn in vollen gang. De Commissie voor
de Kroningsfeesten woonde er verleden week
een bij en gaf haar ingenomenheid te kennen
met zang en instrumentale muziek. Het koor,
een 150 leden sterk, repeteert met veel ijver
dezen Feestzang van Merpoos op woorden
van P. Beets, den bekenden Arnhemschen
predikant-dichter-boetseerder. Er komen zeer
mooie doch tevens moeilijke passages in dit
werk voor, waaavan de solisten-sopranen zeker
het leeuwinnen-aandeel gekregen hebben. Jam
mer dat zulke werken het kortstondig bestaan
van een vlinder hebben.
afgrond van den waanzin voerde, zoo vreeselijk
kwam hem toch op dit oogenblik de mogelijkheid voor,
dat de zekerheid dat huiveringwekkende zou kunnen
bevestigen, ’t welk hij tot nu toe, ondanks alle verden
kingen, ten slotte altijd toch weder als onbegrijpelijk
en onmogelijk van zich afgezet had.
’t Lag Rudolf op de tong, Mina toe te roepen>Neen,
ik wil niet met je gaanik kan niet, want waar zou
ik de kracht vandaan halen, dat afgrijselijke te ver
dragen!* Maar toen bedacht hij dat aarzelen onman
nelijke lafheid was en op vastberaden toon antwoordde
hij op de laatste spottende woorden van de huishoud
ster »’t Is ongetwijfeld iets verkeerds wat wij doen,
door gedurende de afwezigheid mijns vaders diens
kamer met zulk een doel binnen te gaan. Maar ik
wil niettemin dë verantwoordelijkheid op mij nemen.
Laat mij dus zien, wat je zoo merkwaardig toeschijnt.«
Mina liep met de kaars voorop en stiet met den voet
de deur van Krause’s woonkamer open.
«Ziedaar de vertooning,« zeide zij «en wees nu zoo
vriendelijk mij te verklaren, waartoe een eerlijk mensch
zooiets behoeft te doen.«
Rudolf was op den drempel blijven staan. Wat hij
zag, was voorshands meer geschikt hem te verbazen
als te doen schrikken, en onder andere omstandighe
den zou zijn eerste indruk zeker geweest zijn, dat hier
zoo pas een dief moest hebben huisgehouden. De
ouderwetsche commode, die hij reeds van kind af ken
de, was tot in ’t midden der kamer geschoven en daar
omvergehaald, zoodat zij met den achterkant op den
vloer lag. De met allerlei linnengoed en toiletbenoo-
digdheden gevulde schuifladen echter stonden er hier
en daar om heen.
«Wat beteekent dat, Mina?« vroeg de assessor. «Mijn
vader, die de ordelievendheid in persoon is, kan
vruchteloos zou zijn, deed dus slechts zijn best haar
van dit onverkwikkelijk thema af te brengen.
«Nu, in elk geval zijt gij hier niet bij mij boven ge
komen, Mina, om slechts over mijn vader te spreken.
Zeidet gij zoo pas niet dat gij mij iets wildet laten
zien.*
»Ja, iets waarover gij oogen en mond zult opzetten.
Wellicht kunt gij er gauwer een vers op maken als ik.
En zoo niet, dan zal ’t toch in elk geval niet hinde
ren dat je verneemt wat je vader gedurende nach
telijke uren achter gesloten deuren uitvoert. Kom mee!
Ik kan ’t je hier niet brengen. En morgen is hij mis
schien alweer terug, alhoewel hij nadrukkelijk gezegd
heeft, dat hij niet voor overmorgen terugkomt. Men
weet echter nooit in hoever men op zijn valsche praat
jes staat kan maken.«
Zij lei haar beenige hand op den knop van de deur;
maar Rudolf aarzelde nog altijd haar te volgen.
«Maar waar wilt gij mij dan eigenlijk naar toe bren
gen, Mina? Naar mijn vaders kamer
«Wel, natuurlijk, waar anders naar toe?* antwoordde
zij ongeduldig. «Zijt gij ook nu nog, zooals vroeger
als kleine jongen, banger naar toe te gaan?*
Hij was opgestaan, maar bleef besluiteloos naast zijn
stoel staan. Ja, hij was bang, gevolg te geven aan de
uitnoodiging van het oudje, en ’t zou boven haar zwak
begripsvermogen gegaan zijn, te vatten, hoe zeer hij er
voor vreesde. Een vreeselijk, huiveringwekkend ver
moeden perste als met ijzeren klemmen zijn hart sa
men; een vermoeden, dat het eerstvolgende kwartier
eindelijk licht zou brengen in het duister, waarin hij
sedert dien noodlottigen morgen zoekend rondtastte. En
hoe vurig hij tot op dit oogenblik ook verlangd had
den vreeselijken twijfel opgelost te zien, die zijn leven
vergiftigde en hem in slapelooze nachten tot aan den
en boosaardig voor, dat de tegenzin van zijn vader
van deze oude huisgenoote hem meer verklaarbaar toe
scheen en ’t hem zelfs een zekere overwinning kostte
haar met zijn gewone vriendelijkheid te groeten.
«Laat die boeken liggen« zeide zij op haar kort aan
gebonden, barsche manier, «en kom mee! De gluiper
is op reis, ik wil je eens wat laten zien.«
«Luister eens, Mina, als ’t mijn vader is van wien
je daar spreekt
Hij had haar met vriendelijken ernst op die ver
achtelijke uitdrukking willen wijzen, maar zij viel hem
ontevreden in de rede: «Waarom schreeuwt gij zoo?
Jou kan ik heel goed verstaan, ook al praat je tegen
mij als tegen alle andere menschen. Ik ben alleen
maar doof voor hem daar beneden, omdat ’t mij tegen
de borst is, met hem te praten.«
«Dat’s eigenlijk niet zooals ’t behoort, Mina; gij
moest liever op vriendschappelijke wijze met mijn
vader trachten om te gaandat zou in elk geval
voor jou en voor hem veel aangenamer zijn.«
«Op vriendschappelijke wijze methèm? Ha, als
ik hier niet zoo lang geweest was en als ik niet zoo
aan j o u hing en aan ’t huis, waar ik ’t toch vroeger
goed heb gehad, toenmaals, toen je moeder nog
leefde dan had ik hem al lang een pot kokend water
naar den kop gesmeten en was er uit gegaan naar
’t gasthuis of waar dan ook naartoe. Vriendelijk te
gen hèm? Neen, daarvoor houd ik mij dan toch
nog te goed, ofschoon ik in zijn oogen dan ook slechts
een verschrompelde, oude meid ben, niet veel beter
als een stuk vee.*
De haat, die haar bits gezicht nog bitser en terug-
stootender deed schijnen, had op eens hare anders steeds
zwijgende tong losgemaakt. Rudolf, die haar lang ge
noeg kende om te weten dat alle redeneeren daartegen
Inhoud van het Friesche Tijdschrift «Sljucht en
Rjucht.« 30 Juli 1898.
Net Skildich, J. P. Asman. Sa rimpen üntfallen,
Sj. de Zee. Aid yn ’e koken, D. For hwet, heart hwet,
T. J. B. Koartswyl. Koart en goed. Riedling. Nei
de Letter (met plaatjes), D. H. Z.
Schoolverzuim. Een commissie uit den Raad der
gemeente Achtkarspelen deed onderzoek naar het school
verzuim te Surhuisterveensterheide. Van de 96 in de
termen vallende kinderen bezochten slechts 36 de
school. En toch is de afstand alleen voor de verst-
verwijderde leerlingen 3 kwartier.
Koninginne-sloep. Men schrijft uit Hellevoetsluis
aan de N. R. Ct.:
Het fraaie vaartuig, door Rotterdamsche burgers in
1849 aan Koning Willem III aangeboden, is van Am
sterdam op ’s Rijks werf alhier aangekomen.
De sloep, nu reeds betiteld als «Koninginne-sloep,*
moet geroeid worden door 20 man, 10 aan weerszij
den. Zij is rijk met beeldhouwwerk versierd. Onder
aan den achtersteven, op Chineesche wijze uitgebouwd,
komen twee godinnen, de Faam voorstellende, goed
uit. En op de voorsteven, prachtig gebeeldhouwd, zit
God Neptunus, de beheerscher der zee, met zijne zee
paarden en tritons.
De Koninginne-sloep gaat op de helling om goed
nagezien te worden. Daarna worden de zitplaatsen
onder het baldakijn aan den achtersteven in orde ge
maakt met kussens van blauwe zijde en keurige ta
pijten met wapens.
Aldus uitgerust vertrekt de sloep, bemand met 20
matrozen en een bootsman of schipper, onder bevel
van een luitenant ter zee le kl. op den bestemden
tijd naar Moerdijk of Willemsstad om Koningin Wil-
helminia op den dag der vlootrevue naar het vlagge-
schip te voeren en verder naar de schepen, die H. M.
zal aanwijzen.
Te Harlingen zullen de kroningsfeesten worden
gevierd op Maandag 5 en Dinsdag 6 September.
Het feest vangt aan met koraalmuziek van den raad
huistoren ’s morgens halfacht.
Van acht tot negen uur zullen de klokken worden
geluid, daarna concert op de Groote Breedeplaats.
De historisch-allegorische optocht vangt aan ’s na
middags half twee. Voorop gaat politie en een deel
der schutterij. Dan de praalwagen van het stedelijk
muziekkorps, die der zeevaart, brood- en banketbak
kerij, landbouw, exportslageri), veehandel, slagerij, de
historische optocht voorstellende den intocht van Al
brecht van Beijeren in 1398, de praalwagens der schil
ders, van den handel, van de smeden, van den tuin
bouw, Nederland en Insulinde, bouwvak en rijwiel-
sport.
Door pl. m. 300 personen en 70 paarden wordt aan
den optocht deelgenomen.
’s Avonds half acht herhaling van den optocht langs
een korteren weg.
Dinsdagmorgen vangt het feest wederom aan met
koraalmuziek van den Raadhuistoren en daarna klok
gelui. Vervolgens schoolfeest voor de leerlingen van
alle openbare en bijzondere scholen; I1/, tot 4 7, u.
sportfeest (gymnastiek en wielrijden).
’s Avonds 7 uur illuminatie van bijna alle straten,
pleinen en bruggen. Tijdens de illuminatie worden
op een drietal plaatsen in de gemeente muziekuitvoe
ringen gegeven.
De behoeftigen in de gemeente ontvangen eene
feestgave en de verpleegden in de diaconie-, arm- en
weeshuizen zullen worden onthaald.
Verdronken. Maandagmiddag werd te Dordrecht
een zevenjarig jongetje vermist.
Volgens sommigen was het kind in het water ge
vallen, en op den wal geklommen, doch durfde uit
vrees voor straf niet naar huis gaan, volgens anderen
was het kind verdronken.
Onmiddellijk begon men te dreggen, doch eerst
Dinsdag-ochtend werd het lijkje in den mond der
Voorstraatshaven opgevischt.
Ongeluk. Op de werf van den scheepsbouwmeester
P. H. van der Werf te Drachten wordt thans voor het
eerst een ijzeren schip gebouwd. De 12-jarige zoon
van den bouwmeester draaide gisteren de machine, gleed
uit met de plank, waarop hij stond en geraakte er met
het hoofd in. Zijn hoofd werd geheel verbrijzeld en
hij was, vóór men geneeskundige hulp kon inroepen,
reeds overleden.
Nog steeds meer zomer-berichten. In den nacht
van Dinsdag op Woensdag heeft het in de gemeente
Opsterland (Fr.) sterk gevroren. Enkele velden waren
wit, en dat wel in de hondsdagen!
»De kop er foor!” «Dou meiste prate sast’ woste,”
sei Pier tsjin Bouke, mar ik hald de kop er foar I”
En dermei gyng er mei de rjuchtsaek twisken him
en syn bflrman yn heecher berop, nam de béste abbe-
kaet, dy ’t er foar jild to krijen wie, pleitte trije jierren
oer in forskil, dat yn trije ménuten besljuchte wirde
koe en kaem einlik mei triennen yn ’e eagen wer
by Bouke, om him bekind to meitsjen dat hy, troch
«de kop er foar” to halden, de kop er forgoed ünder
stitsen hie en gjin kans seach, om dy yn ’e earste
jierren. er wer «boppe” to stekken. «Dat is foar my
gjin nijs,” sei Bouke bedaerd wei. «Ik hab dy foartiid
genöch warskoge en oanret om to skikken. It is dyn
eigen dom, oerdwealsk bedriuw, mar ik hoopje datst
dou, ast’ letter wer is foar sokke dingen komste to
stean, tinke scilst oan in nüvere stoarje üt myn jonges-
jierren, dy ’t ik dy yn ’t koart hjir werjow
In achttal frjeunen gyng fol fjür
En moed nei baten ta,
Hwent elts woe fen it moaije waer
Dy Sneins syn wille ha.
Min hie de beste klaeijing oan,
De «Sequah” op ien ear.
De boksen strüpte min omheech
En stapte as in hear.
De frjeunen kaemen, sjongende
En swetsend’ fen kom sa!
Ticht’ by in brêchje oer in sleat.
Nou scoe min ’t yett’ris ha
Dat brêchje wie in foeche plank’
Mei ’n leuning er by lans.
Tsjeard Bakker röp: «Hark, mannen! Hark!
Hwa weaget hjir de kans?!
Hwa ’t lest fen üs oer ’t brêchje komt,
Dy moat in rountsje jen!”
En dalik röp de hiele fleet:
«HawarDat scill’ we sjen
De planke stie al ringen fol
Mei ’t eale frjeunental
De léste wêze, woe gjinien
Dêch iensklaps stie min pal.
Hwent foaroan bljiuw min stok stiif stean.
En sette jin to skoar,
Mar efter triuw min mei’noar op
En róp «De kop er foar
Mei d’ earmen om ’e leuning slein,
Kniep min elkoar hast plat,
Dóch ünforwachts röp ien«Hald’ op
Hwet kreaket dér Hwet ’s dat
Mar ear ’t min dit ütspritsen hie
Wie ’t «kraken «plofdér skeat
Us frjeunental, fol fjür en gloed,
Mei ’t leuninkj’ yn ’e sleat!
Tsjeard Bakker stie allinne yet
To laitsjen op it lan
En joech ta help oan eltse frjeun
Al ridlik gau de han.
It einekroas hong Durk Banket
Mei lokken oer syn hier,
En Andry s Pik siet ünder ’e klaei
Mei d’ eagen heal yn ’t kier.
Jaep Stukedoar wie grien as gêrs.
In oar siet ünder slyk.
En elts dy ’t hjarr’ tomjitte kaem
Bljiuw stean en lake ’m syk.
Sa giet it meast mei ’t «kop er foar
’t Jowt faek oan oaren pret.
Mar ’t helpt, lyk as min hjir ek seach,
Jin seis yn ’t laberet. IJ.
Fran. Ct.
Enkele lieden weten zoo iets er vanbij
Boxum moet eens een slag geleverd zijn maar
waarom en wanneer Een schouderophalen is
het antwoord.
Ziehier eene korte verklaring.
Het was in het begin van den 80-jarigen
oorlog. Na den dood van Prins Willem van
Oranje (1584) werd zijn broeders zoon, Graaf
Willem Lodewijk, stadhouder van Friesland.
Door alle schrijvers wordt zijn bestuur geroemd;
en dat zegt nog al zoo iets, als men bedenkt,
dat de verdeeldheid in Friesland zoo groot mo
gelijk was. De Friezen noemden hem door
gaans «wars heit". Onder andere zaken behar
tigde hij ook de belangen van het krijgswezen,
om dit gewest beter te beveiligen tegen de
Spanjaarden, die nog altijd Groningen en Steen-
zvijk bezet hielden. De Spanjaarden bespiedden
elke gelegenheid, om Friesland afbreuk te
doen en aanvallen te doen.
In Januari 1586, terwijl de Stadhouder zich
tot regeling van zaken naar Den Haag bege
ven had, begunstigde een strenge vorst zulk
een overval. Een deel der bezetting van Steen-
•wijk, 2500 man voetvolk en 700 ruiters, trok,
onder aanvoering van de Oversten Van den
Berg en Taxis, onverhoeds door Gaasterland
naar Hindeloopen en Workumvandaar voor
bij Bolsward door Witmarsum en Tjum naar
Spannum en Winsum, overal de
zijn doortocht achterlatende.
Zoo ver waren zij reeds gevorderd, toen de
Friesche krijgsoverste Steyn Maltissen hen met
ruim 1400 man tegentrok en te Boxum met
hen slaags geraakte. Vóórdat hij zich in slag
orde kon stellen, werd hij door de Spanjaarden
overvallen. Van beide zijden werd woedend
gestreden. Doch de Friezen, voor de overmacht
bukkende, werden deels verslagen, deels naar
Leeuwarden verdreven of gevangen genomen.
Een schrijver meldt, dat de strijd drie uren
duurde. De Spanjaarden verloren 30 man aan
dooden en hadden vele gekwetsten. De Friezen
verloren wel 300 aan dooden en een even groot
aantal werd gevangen genomen, waaronder ook
de aanvoerder Steyn Maltissen (een Deen en
luitenant yan den Frieschen Stadhouder) en drie
hoplieden.
Schrik en vrees voor Js vijands euvelmoed
ontzette de gemoederen. De andere deelen
van Friesland duchtten een gelijk lot als de
gebrandschatte plaatsen.
Maar de ontzetting veranderde spoedig in
blijdschap. Want spoedig na den slag begon
het te dooien en te regenen. De Spaansche
benden moesten met een haast, alsof zij vluch
ten, naar Steenwijk terugkeeren.
De verslagenen werden te Boxum op het
kerkhof onder de boomen in groote kuilen be
graven.
Het hoofdonderwijzersexamen werd o.
a. te Leeuwarden met gunstig resultaat afge
legd door den heer O. Reitsma te IJsbrechtum.
zijn slaapkamer toch onmogelijk in zoo’n toestand ver
laten hebben
»Neen,« luidde haar bits antwoord. «In zoo’n toe
stand brengt hij haar slechts ’s nachts, als hij meent
dat niemand hem ziet. Ditmaal heb ik ’t zelf gedaan,
omdat ik verlangend was eens van nabij te bekijken,
wat hij eigenlijk daar achter in die kast verbergt.*
«Ik begrijp je niet, Mina. Hoe ter wereld kondt gij
toch op die gedachte komen
«Ik wilde de sluipwegen nagaan van dien schijnhei
ligen bedrieger. Dat hij geheimen had wist ik al lang,
en dat het daarbij niet veel goeds zou gelden, kon ik
mij wel denken. Want ik ken hem, uw eerwaarde va
der. Ik heb het mede moeten aanzien, hoeveel uwe
moeder van hem te lijden had, en sedert is hij in
mijne oogen de slechtste mensch van de wereld.«
«Wilt gij dat oude lied nu nog eens van voren
af ophalen? Ik weet er al genoeg van, Mina, en
zou nu graag niet anders van je willen weten, als
met welk doel je deze heillooze wanorde hier in de
kamer hebt aangericht.»
De huishoudster wierp hem een’ boozen blik toe.
Blijkbaar was zij heden ook over hêm weinig tevreden.
Maar zij onderdrukte de verdrietige opmerking, welke
haar op de lippen scheen te zweven, en bepaalde zich
er toe, hem de gevraagde opheldering te geven.
aai
VI
S(
hi
di
n
ni
dt
’t
to
Of
ke
th
za
ze
’t
n
Jhr. Jan Poppe Andrée van Cantor (17221800) was
Secretaris van de grietenij West-Stellingworf en zond haa'r
wat reisgeld (smorfio).
f) Van de laatste kwam in 1815 bij Loosjes te Haarlem
uit«Dichtproeven van Francyntje de Boer, dienstmaagd te
Snoek.”
Zij was een dochter van Teunis B. ten Cate en Fen-
nigje Hesselink.