NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR SNEEK EN OMSTREKEN. Bene nu Wa veraBten scWster. 53e Jaargang. Zaterdag 6 Augustus 1838. I No. 63- F8ÏÏILLÏTO8. FALKENA, tegenover ’t Tramstation Sneek. Uitgevers: POUWELS :t. DE KUNSTRIJDSTER. I t XXIII. L t. 1. 2. 3. Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f 0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. Ie er Hier of daar in huis sloeg een klok middernacht. Rudolf schrikte op en streek zich de verwarde ha ren uit het brandend voorhoofd. Een koortsachtige (Slot.) Vroegtijdig openbaarde zich bij Fenna Mas tenbroek de lust tot vertellen en zij werd meer malen in gezelschappen genoodigd om die dan uren lang aangenaam, maar tevens nuttig met hare verhalen bezig te houden. Door meerderen aangezocht om deze, voor zoover stof en in- kleeding aan haar eigen dichterlijke verbeel- duivelachtigen toeleg, welke hier voor zijn blikken blootlag. Intusschen waren ook door deze vondst nog niet alle raadselen voor hem opgelost. En zelfs al was het duister, waarin het verloop van den misdaad voor hem nog altijd gehuld was, tot in het laatste schuil hoekje opgehelderd geworden, dan nog zou de gewich tige vraag onbeantwoord gebleven zijn, welke motie ven de rampzalige tot zijn afschuwehjke daad konden gedreven hebben. Rudolf wist uit ’t geen Wendrich hem had mede gedeeld, dat de finantieele omstandigheden zijns va ders in den laatsten tijd erg achteruit waren gegaan, en het vruchtelooze van zijn herhaald en dringend verzoek, hem een gedeelte zijner moederlijke nalaten schap uit te betalen, scheen wel een afdoend bewijs voor de juistheid dier mededeelingen. Maar dat alles gaf nog geen afdoende verklaring voor een moord. Zóó wanhopig kon de positie van den man onmoge lijk geweest zijn, dat hij tot de overtuiging gekomen was, zich alleen door het allerverschrikkelijkste uit dien toestand te kunnen verlossen nog afgezien daarvan, dat hij noch met volle zekerheid op een rij ken buit, nóch op het verkrijgen eener aanzienlijke erfenis rekenen kon. Er bleef dus slechts de onderstelling over, dat de bloedige daad een uitvloeisel geweest was van lang gevoedden haat, en Rudolf klemde zich in zijn ge dachten vast als aan een laatste zwakke mogelijkheid, zijn vader meer als een door woesten hartstocht op gewonden krankzinnige te moeten beklagen, dan als een lagen misdadiger te moeten verafschuwen. Op nieuw lichtte hij in het geheime vak en zag dat dit nog een massa wanordelijk door elkaar gesme ten papieren, meest brieven, briefkaarten en rekenin- ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 2'/, cent. Groote letters naar plaatsruimte. rilling liep hem door de leden toen hij voor de com mode neerknielde en met de kaars het geopende gehei me vak verlichtte. Maar hij overwon de huivering, die hem van een nader onderzoek dreigde terug te houden. Een in een krant gewikkeld pakje, dat hij ’t eerst uit het vak te voorschijn haalde en met weerzin open maakte, bevatte een muts van donkere stof, zooals de poolsche bewoners der provincie Posen veel plegen te dragen, en een valschen zwarten baard. Ook om- Mtrent de beteekenis dier voorwerpen kon Rudolf, na >Ja, gij meent het goed met mij, dat weet ’t geen hij daarover in de kranten gelezen had, geen oogenblik in twijfel staan. De poolsche muts en de zware donkere baard toch waren de eenige opvallende kenteekens geweest, die den uitdrager van de gouden Radstraat van het uiterlijk van den verkooper van 1 horloge bijgebleven waren, en daar de assessor wist dat zijn vader het poolsch-duitsch dialect meesterlijk kon nabootsen, moest hij wel tot de overtuiging ko men, dat hij identiek was met dien verkooper, even als met die oogenschijnlijk oude vrouw, wier eigen aardig hoesten toenmaals in de eerste plaats zijn ver denking had opgewekt. En Rudolf bezat genoeg juridische scherpzinnigheid om ook de beweegreden dier schijnbaar zinnelooze en in elk geval doldrieste handelwijze te raden. De da der had daardoor op overtuigende wijze willen aan tonnen dat de op zijn schoonzuster gepleegde mis daad enkel een gewone moord met diefstal geweest was, en hij had de politie daarmee tegelijkertijd op een dwaalspoor gebracht, waardoor voor hem-zelf het gevaar eener ontdekking belangrijk verminderde. Het verloop dat het onderzoek tot nu genomen had bewees, hoe voortreffelijk hem een en ander gelukt was, en Rudolf huiverde terug voor dien slim overrekenden, i Roman van A. OSKAR KLAUSZMANN. 63 XXII. Vervolg. »Och wat! zweren! ’k Heb nog nooit van mijn leven onzen lieven Heer aangeroepen zonder dat ’t noo- dig was, en om zoo’n bagatel doe ik ’t dus bepaald niet. Maar van mijn kant wil ik je wel beloven dat ik mijn mond zal houden, als er je dan eenmaal zoo veel aan gelegen is. Een belofte is bij mij evenveel waard als een eed. Maar zeg mij nu toch ook, wat dit alles te beduiden heeft.« «Neen, Mina, juist dat moogt gij niet van mij eischen. En misschien weet ik ’t zelf ook nog niet rechtmis schien ben ik met mijn vermoedens wel op een glad verkeerden weg. En je zult ook wel niet kwaad op mij zijn, als ik je verzoek mij nu alleen te laten.« ’t Was een erge teleurstelling voor de huishoudster dat zij zoo maar zou worden weggestuurd, zonder eenige opheldering te krijgen over het geheim, dat hier ongetwijfeld bestaan moest. Maar in den toon van Rudolfs stem en meer nog in de diep ongelukkige uitdrukking van zijn gezicht lag zoo’n bezwerende bede, dat zij al de wrevelige opmerkingen onderdrukte die anders zeker niet achterwege zouden gebleven zijn. »Nu, als ik je dan bepaald in den weg ben, dan kan ik ook wel weer naar beneden naar mijn kamer gaan,< bromde zij slechts. »Maar misschien hadt gij halen. Voor mannen te schrijven is minder mijne taak, dewijl daartoe veelal een geleerd heid gevorderd wordt, welke ik niet bezit, en die ook, volgens ’t algemeen oordeel geen sie raad der vrouw is”. Maar dan volgt: «Door deze uitgave wordt een stap gedaan, aan vele beoordeeling onderhevig. Immers beweert men niet zelden dat vrouwen, die de pen voor ’t publiek opnemen, daardoor ongeschikt wor den ter welwaardige uitoefening van die huis houdelijke pligten, die teregt van haar gevor derd worden. Zou dit echter algemeene regel zijn? In uren van uitspanning is schrij ven mijn geliefkoosde bezigheid, maar ik zal mijn wezenlijke pligten er niet aan opofferen. Aangemoedigd door het succes, haar van verschillende zijden ten deel gevallen deed zij in 1818 verschijnen: Wilhelmina Noordkerk, eene geschiedenis ter aanprijzing van oud- Va- derlandsche zeden, voor Ned. vrouwen en meisjes. Zij stelde hierin de zucht om vreemde zeden na te volgen en de toenemende licht zinnigheid op de kaak. In 1822 verschenen twee bundels: Zedeli/ke verhalen uit den Bijbel, voor vrouwen en meisjes. Uit de «Boekzaal der geleerde we reld” van 1823 deel ik daarover eene recensie mede, omdat zij zoo typisch en enorm woor denrijk is. Het luidt daar: Een aangenaam boek, van een reeds met veel lof bekende jeugdige schrijfster, dat zich ook door een bevallig uiterlijk (164 blz. voor _/2.18), waar toe echter de slechte inkt niet bevorderlijk is (de correctie der proeven mag bij een her druk wel gestrenger wezen; behalve de ge breken in de spelling, vinden wij den nomi- nativus wel eens voor den accusativus gebe zigd), maar vooral door het inwendige schoone, aan de beminnelijke sekse, voor welke het eigelijk geschreven werd, zeer aanprijst en waardig is door velen gelezen te worden. De keuze der stof zelve doet het verstand en hart der jonge juffer reeds eere aan, maar hoeveel meer nog de bewerking en uitvoering. Na eene zedige, voor haar waarlijk innemende, gepaste inleiding, worden hier beschouwd Jo- chebed of de zorgende moederliefde; Ruth of de edele schoondochter, Hanna of het grie vende der miskenning, Abigaël of de verstan dige vrouw, enz. Eene levendige verbeeldingskracht, duide lijke voorstelling, aangename ontwikkeling, toch beter gedaan, mij rondweg te zeggen, wat gij van de geschiedenis hier denkt. Ik ben geen babbel kous en buitendien verkeer ik ook met geen mensch wien ik ’t verder zou kunnen vertellen. Maar gij ziet er op ’t oogenblik uit als iemand, wien ’t goed zou doen als hij zijn hart eens lucht gaf; er zijn dingen die men niet verkroppen moet, als men er niet in stikken wil. En ik heb ’t nog altijd oprecht goed met je gemeend, Rudolf Nogmaals greep hij met beide handen haar ruwe, eeltige rechterhand, en terwijl hij die onstuimig drukte zeide hij: j'_ ikEn als ik aan eenig levend wezen in dezen mijn vertrouwen mocht schenken, dan zou ’t zeker aan nie mand anders zijn, als aan jou. Maar ik mag niet, Mina! Ik moet ’t in mijn eigen hart smorenzij’t dan ook, zooals gij zegt, op gevaar af, er onder te moeten verstikken. En ik bid je ga nu! Vergeef ’t mij, als ik je ooit in mijn leven mocht gekrenkt hebben, en bedenk, dat er op dit oogenblik geen be- klagenswaardiger mensch op de wereld bestaat als ik.« Hij had haar daarbij met zachten aandrang naar de deur getrokken, en zij liet ’t toe dat hij haar er uit schoof, om vervolgens den sleutel achter haar om te draaien. Met doodsbleek gezicht bleef hij luiste rend staan tot zij zich verwijderd had. Toen sloeg hij de handen voor ’t gezicht en snikte op wanhopigen toon: »Dus toch! Mijn eigen vader mijn eigen vader 5- 6. x 7. 8. Mei 10. Wijziging der begrooting v/h Old Burger Wees- ■'nuis, voor 1898. S H. Adres van Tj. K. Terpstra, om een gratificatie. 12. Nadere overweging van het Raadsbesluit dd. 7 Juni 11. no. 10, inzake grond aan het Hooiblok. 13. Vaststelling le suppletoir kohier v/d Hoofde- lijken Omslag, dienst 1898. 14. Reclames tegen het kohier van den Hoofdelij- ken Omslag, dienst 1898. Abonnementen en Advertentiën voor I dit blad worden tevens aangenomen door JAC. ATSMA, Oude Koemarkt en Mej. Wed. C. G. REITSMA, Oosterdijk, waar steeds voor belangstellenden exemplaren ter kennismaking gratis verkrijgbaar zijn. ding ontleend waren, op het papier te brengen, ging zij daartoe in 1815 over en gaf een bun del uit onder den titel van: Lektuur voor vrouwen, bestaande in onderscheiden verhalen ter veredeling van het hart. Het volgend jaar verscheen een tweede deel, en in de voorrede er van verdedigt zij zich tegen de beschuldiging, dat een Neder- landsche vrouw onmogelijk zulke verhalen had kunnen schrijven, en dus mannenwerk onder vrouwelijk vlag de wereld werd ingezonden. Wel kenschetsend voor dien tijd! Het zou heden ten dage niet gezegd zijn met zijn tal- looze geestes-producten van onze vrouwen in alle genres van romans en gedichten en sociale werken tot preeken toe. Hoe het ook zij, de schrijfster verdedigde zich in het voorbericht van het tweede deel aldus: De Recensent der Recensenten geeft te kennen, dat ik de schrijfster niet ben dezer «Lectuur” of althans een kundig vriend het geheel overgewerkt heeft. Voor hen, die mij kennen, is dit vermoeden niets, voor het pu bliek, van belang. Immers een meisje, dat zich zoover kan vergeten van door zucht naar roem verleid te worden om haar naam voor het werk van anderen te plaatsen en daarmee te pronken, verdiende de eer niet, dat men haar nader wenschte te leeren kennen. Ik vraag: Is de Hollandsche natie zoo diep ge zonken, dat geen Hollandsch meisje bij mo gelijkheid een goed, oorspronkelijk werk kan schrijven, terwijl zoo vele geschriften van vreemde vrouwen niet alleen vertaald, maar ook gretig gelezen worden. Doch ook Wolf en Deken hebben hetzelfde ondervonden! Niemand heeft de «Lectuur” in handen ge had; alleen kundige vrienden, wien ik zelve den inhoud voorlas, hebben die beoordeeld, zonder daaraan iets te veranderen. Ieder ge leerde, hij moge Doopsgezind zijn of niet, verzoek ik bij dezen openlijk en ernstig om, indien hij kan, mij te beschamen, daar ik niet schroom te zeggen, dat zulk een bedrie gerij, aan ’t publiek gepleegd, het Hollandsch karakter niet weinig zou besmetten. Maar karakteristieker nog lijkt mij, dat zij in het voorbericht voor den eersten druk een woord schreef, dat deels onze hedendaagsche schrijfters niet uit de pen zou willen, doch deels ook zeer goed nu geschreven had kun nen zijn: aan u, lezeressen, wijde ik deze ver hartelijke toespraak en minzaam ernstige aan sporingen onderscheiden deze doelmatige schet sen of bijbelsche tafereelen inderdaad allergun stigst, getuigen zoo ten voordeele van Fenna’s edele denkwijze en beschaving, en bewegen ons, om niet alleen onze blijdschap te kennen te geven, dat zij, blijkens de lijst der inteeke- naren (5 a 600) zooveel aanmoediging vond, maar ook de lezing van deze hare lettervrucht aan te prijzen, en haar toe te bidden, dat zij met een gezonden geest in een gezond lichaam aan hare bestemming regt moge beant woorden.” Blijkbaar kende de redactie haar echter niet persoonlijk, want zij was meestal lijdend, en had nog maar enkele jaren te leven, maar haar geest bleef gezond. Dat toonde zij ook in haar laatste werk, bij haar leven in 1826 uitgegeven.* Onder houd voor huisselijke en gezellige kringen. De «Boekzaal der geleerde wereld” kondigde dit aldus aanNiet zonder aandoening zeker, neemt men dit boekdeel in handen, als men zich voorstelt, dat de pen van haar, aan welke wij deze lettervrucht te danken hebben, daar neder ligt en nimmer weder door haar opge nomen wordt. Alleen een enkele opmerking had de redac tie over haar: «Vrouwenkransje”, ook nu nog behartigingswaard in onze stad, waar men er zoovele vindtHet doet levendig gevoelen hoe vrouwenkransjes, die altoos op verre na niet zoo veraangenamend en nuttig zijn als ze be hoorden te wezen, tevens ter uitspanning en ter bevordering van goede einden verstrekken kunnen. Op 3 October 1826 stierf zij, oud 38 jaren «in het huis, staande te Sneek wijk 1 no. 108, des namiddags half 3”. De «Algemeene Kunst en Letterbode” wijdde haar een diep gevoeld woorddr. P. Camper te Zutfen dichtte een 92-regelig Latijnsch lofdicht; de graveur Velijn conterfeitte haar; Fenna’s beeltenis werd in schilderij gebracht (thans hangend op het Friesch Museum). Maar vooral schijnen me de woorden van Collot d’Escury in zijn «Hol lands Roem in kunsten en wetenschappen” haar te teekenen: Op hare, op ernstige wijze le vert zij, in zedelijke verhalen, tafereelen, welke gedeeltelijk bij ons thuis hooren en over ’t algemeen belangrijk genoeg zijn om in onze vrouwelijke bibliotheken het plaatsje in te VERGADERING van den Gemeenteraad van Sneek, op Zaterdag, den 6 Augustus 1898, des namiddags ten 61/, uur. Punten van behandeling: Resumtie der Notulen. Mededeeling van ingekomen stukken enz. Benoeming van een Stembureau voor de verkie zing van een lid van den Gemeenteraad. z 4. Alsboven van dubbeltallen voor 3 leden van het College van Zetters, Aanbieding der Gemeente-rekening, dienst 1897. Rekening der dd. Schutterij, over 1897. Begrooting der dd. Schutterij, voor 1899. Idem der Algemeene Armvoogdij, voor 1899. Rekening van het Buma-leen van Mei 1897 1898. OURANT. I t 4 31

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1898 | | pagina 1