NIEUWS- HJ AlWERTENTIEItLW
YOOR 81IM EN OMSTREKEN.
Ta
VER IK T ZUIDEN.
Later
Zaterdag 5 November 1898.
53e Jaargang.
FSÜILLÏTO».
in dit blad
No. 89.
Uitgevers: POUWELS FALKENA, tegenover ’t Tramstation Sneek.
Officiëele Advertentie.
Binnenlandsch Nieuws.
KENNISGEVING.
4
t.
at.
p
M. C. N.
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f 0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
t
r
De BURGEMEESTER der Gemeente Snee/c, brengt
ter openbare kennis, dat het Kohier no. 3. der Per-
soneele belasting, dezer gemeente, dienstjaar 1898,
door den Directeur der Directe Belastingen te Leeu
warden gearresteerd den Sisten October 1898, aan den
Ontvanger der Rijksbelastingen te Sneek ter invor
dering is ter hand gesteld en dat een ieder verplicht
is zijnen aanslag, op den bij de wet bepaalden voet,
te voldoen.
Sneek, den Isten November 1898.
De Burgemeester voornoemd,
ALMA.
I
I
Hebt ge wat te koopen of te
verkoopen, te huren of te verhu
ren, vraagt ge dienstboden of biedt ge
uw diensten aan, plaats dan deze en alle
andere advertenties
en ge geeft daaraan voor weinig kosten
eene flinke publiciteit.
De heer Hesselink doet hier dus zijn waar
schuwende stem hooren tegen de vele aanhangers
van Lombroso’s theorie, die vooral in België,
Frankrijk en natuurlijk in Italië wonen. Het
schijnt wel of onze meer nuchtere noordelijke
landen daar niet zoo grif op ingaan; onder de dis
cipelen van den Amsterdamschen hoogleeraar
in ’t strafrecht, telt zij echter nog al aanhangers.
En dan iets over de on-hygiënische inrich
ting onzer woningen. Want in Hesselink’s
toekomststaat zijn de wanden der vertrekken
doorboord met mikroskopisch kleine gaatjes, die
een voortdurende luchtstrooming, maar geen
tocht veroorzaken. Er heeft dus eene gelei
delijke ruiling van verbruikte en frissche lucht
plaats.
Maar de steenen dan, waarvan wij onze
gebouwen optrekken Zijn ze ook niet poreus
Zeker, maar slechts in pakhuizen worden ze
meestal onbedekt gelaten, terwijl juist, waar
dat zoo hoogst noodzakelijk was, in onze huis-
en slaapkamers, de muren met kalk of cement
bestreken worden en er nog een behangsel
papiertje vóór komt om toch maar alle con-
takt met de frissche buitenlucht af te snijden.
Alles ten nadeele van den mensch, die, om
versche lucht te krijgen, welke hij noodig
heeft als brood, ventilatoren aanbrengt, welke
soms aanmerkelijken wind in de kamer binnen
laten.
Derde Hoofdstuk.
(Vervolg.)
Wolkomen, heer graaf, en ik dank u dat gij mij uwe
opinie hebt meegedeeld, die mij buitengewoon interes
seerde,* verzekerde hij desniettemin heel beleefd.
«En, mijn waarde heer Munoz, laten we dan nu
over iets anders praten; over iets dat aangenamer en
beter is,« riep graaf Galvan weer opgewekt en leven
dig uit.
»Hm, jagij hebt gelijk; heer graaf. Het gewich
tigste hebben wij tot nu in ’t geheel niet aangeroerd.”
»Wat bedoelt u dan, mijnheer Munoz,” vroeg thans
graaf Galvan van zijn kant min of meer verwonderd.
«Caramba! Wat zou ik bedoelen? Ik bedoel onze
zaken. Wanneer krijg ik de mantilles? Het seizoen
vordert al meer en meer en ik kan mijn afnemers in
de provincie niet meer tevreden stellen. Mijn voorraad
is uitgeput.”
»Gij hebt maar te bepalen wanneer en waar gij ze
ontvangen wilt. Maar laat dat nu een oogenblik
rusten. Wij komen er later op terug. Ik wilde over
een andere, een veel gewichtiger zaak spreken, mijn
zeer geachte heer Munoz.”
»Over een veel gewichtiger?” vroeg Munoz twijfe
lend. Voor hem bestond er natuurlijk niets gewich-
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bjj abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 2'7, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
«Hm, u kon wel gelijk hebben, heer graaf, en in elk
geval weet ik de groote eer, welke u mij en mijn
huis met uw aanzoek bewijst, heel goed op prijs te
stellenmaar u zult toch ook wel begrijpen, dat de
zaak mij even onverwacht als verrassend overkomt.
Carmen is onder mijne oogen groot geworden, dat’s
waar, maar ik heb er nog geen oogenblik over ge
dacht, haar uit te huwelijken.*
»U zal daar toch eenmaal aan moeten denken, mijn
heer Munoz.»
«Ongetwijfeld, heer graaf, maar maar gij zult mij
tijd moeten laten, over de zaak na te denken. Ik zal
met Carmen praten en ook met mijne vrouw, en ik
houd mij overtuigd dat zij mijne opvatting over uw
aanzoek deelen. En dan zullen wij verder over de
zaak kunnen spreken. Inmiddels zal ’t ons zeer aan
genaam zijn, van tijd tot tijd zoo vaak uw tijd
zulks toelaat een bezoek van u te mogen ontvangen.*
Munoz ging opstaan. Graaf Galvan had nog een
antwoord op de lippen, maar de geheele houding van
den koopman gaf den ondubbelzinnigen indruk, dat hij
het geprek als geëindigd wenschte te beschouwen.
En zoo ging dan ook graaf Galvan opstaan en maakte
een buiging, als bewijs dat hij over den afloop van
’t onderhoud tevreden was.
Eigenlijk was hij ’t niét. Hij had verwacht, dat
Munoz met den grafelijken schoonzoon tevreden zou
geweest zijn en hem zonder eenig tegenstribbelen in
Ae armen zou gesloten hebben. Zijn antwoord was
nu wel is waar geen weigering, maar ’t had er toch
meer van als van eene toestemming.
Toen de graaf achter Munoz naar het terras terug
keerde, rustte zijn blik dan ook bijna dreigend op den
hem voorgaanden man.
in hedendaagsche toestanden ingegroeid voelen
en zich niet afvragen of uit een oogpunt van mo
raliteit, billijkheid en gezondheid niet véél anders
worden kon, wat, eenmaal veranderd zijnde,
hem een glimlach afpersen zal, die zich de
vorige toestanden herinnert.
De schrijver, F. Hesselink, heeft zich tot
taak gesteld de grond-ideeën van den Ame
rikaan Bellamy, belichaamd in zijn in korten
tijd beroemd geworden boek «Looking back
ward” aan een grondige kritiek te onderwer
pen, en stelt zich van den toekomststaat, door
tigers als zijn zaken, en de opvallende hoffelijke vrien
delijkheid, die zijn gast gedurig meer aan den dag leg
de, maakte hem verlegen.
«Zeker, van oneindig gewichtiger belang,” ging graaf
Galvan ernstig en op afgemeten toon voort. «Er is
daarbij geen sprake van voordeel of nadeel, van zaken,
cijfers en waren, maar van geluk en ongeluk, van
leven en liefde.”
«Wat?” viel Munoz hem onwillekeurig en verrast
in de rede.
«Om kort te gaan, heer Munoz, ik bemin uwe doch
ter Carmen meer als mijn leven. Zooals mij in den
omgang met uwe beminnelijke, mooie dochter geble
ken is, ben ik ook haar niet onverschillig gebleven,
zoodat ik hoop hare toegenegenheid en liefde te zullen
winnen. Ik heb daarom de eer bij u aanzoek te doen
om de hand van Carmen en uwe toestemming te vra
gen naar hare liefde te mogen dingen.”
«Heer graaf, deze verrassing stotterde Munoz,
ditmaal werkelijk verrast en met zooiets van rade
loosheid.
«Hoe, mijnheer Munoz U zou nog niet op de idéé
gekomen zijn, dat Carmen opmerkzaam rondziet onder
de jonge mannen die de eer hebben uw huis te mo
gen bezoeken?*
De verrassing van den heer Munoz scheen graaf
Galvan onaangenaam aan te doen. Wat moest dat bui
tendien beteekenen? Een wolkje van ontevredenheid
scheen boven zijn voorhoofd saam te pakken. Wilde
Munoz de koopman hem een graaf de Val
verde, soms zwarigheden in den weg leggen?
«Geen vermoeden van, heer graaf. Het kind is im
mers nauwelijks
«Het kind? Een spaansche dame van bijna achttien
jaar is geen kind meer, mijnheer Munoz.*
En onder de bedrijven door wordt even af
gerekend met hen, die trotsch zijn op ’t bezit
van talenten en geld. Want de eersten kun
nen het toch niet helpen, dat in hen gelegd is
de macht, vereenigd met de lust, om het in
wetenschap of kunst ver te brengen. Zouden
zij geleerd geworden zijn, als zij ook niet de
neiging hadden gekregen om van hun vlug
begrip gebruik te maken? Zij moesten blij
zijn, dat zij door hun verstand boven anderen
staan, maar nederig tevens. En wat voor
verdienste steekt er in geld te bezitten, dat zij
misschien van hun ouders verkregen hebben
Ook over de gewoonte om onze dooden te
begraven lezen wij het een en ander.
Maar vooral bij de behandeling hiervan lig
gen voetangels en klemmen te over, waar velen
óf uit godsdienstig óf uit gevoelsoogpunt zoo
veel tegen lijkverbranding hebben. En toch
kan men of durft men deze quaestie niet
goed onder de oogen te zien? Is het niet
veel aesthetischer, dat men voor zijn oogen
een dierbaar afgestorvene tot stof ziet weder-
keeren, dan te weten, dat na verloop van tien
tallen jaren de beenderen van velen tot één
groote hoop verzameld zullen worden? Is er
niet veel voor te zeggen, dat zóó onze over
blijfselen zullen verstrooid worden over de
zonnige, schoone aarde? En wat het hy
giënische betreft, is het b.v. ook nog niet voor
eenige maanden te Utrecht voorgekomen, dat de
omwonenden van een voor een klein aantal jaren
gesticht kerkhof ziek werden van de onaange
name lucht En is het ook niet veel prak
tischer, daar bij het verbrandingsproces een
begraven van schijndooden bijkans tot de on
mogelijkheden behoort
Zonder hier nu nader op in te gaan, waarvoor
het hier minder de plaats is, moeten wij er
kennen, dat de quaestie door den schrijver
au fond behandeld is.
Ook onze wijze van begraven kan zijn goed
keuring niet wegdragen. Waarom op de lijk
wagens die afbeeldingen van doodshoofden en
beenderen, welke niet alleen de levenden het
«gedenkt te sterven” toeroepen, maar ook aan
schouwelijk voorstellen, hoe ons gelaat, de
spiegel der ziel, er na eenigen tijd zal uitzien?
Waarom die wagens niet versierd met allego
rische voorstellingen van zielsverhuizingen,
met engelen en duiven En waartoe die
kransen Moeten die bloemen straks verwel
ken evenals de bloeiende jonge vrouwen, vol
van frisch leven, die zich oudtijds met het
overschot van hun gemaal lieten verbranden?
Zal dit en nog zooveel meer door den schrij-
v er besproken, zijn toepassing vinden zoo heel
veel «later?”
Vierde Hoofdstuk.
Senorita Carmen Munoz was de eenige dochter ba
rer ouders en dientengevolge wel een beetje bedor
ven en vertroeteld. Maar ook van de bezoekers van
haar ouderlijk huis ondervond zij niets als aangenaams.
Men vertelde haar alle dagen, hoe mooi, hoe bemin
nelijk, hoe bevallig en pikant zij was. Nu was zij
dat alles ongetwijfeld ook in hooge mate, maar zij
was daarbij ook luimig, overmoedig, steeds geneigd
tot spotternij en plagerijijdel, onbedachtzaam, ver
kwistend en pronkziek in hooge mate; wat haar
echter door niemand gezegd werd.
Als zij danste, de Balero, de Fandango of eene
Reguidilla, was zij buiten kwestie betooverend. Er
waren zeker weinig meisjes, die in evenredigheid en
bevalligheid van vormen, in lieftalligheid, in sierlijk
heid van bewegingen, zich met haar konden vergelij
ken. Desniettemin kon zij voor hare omgeving een
ware tiran, een kwelduivel voor haar gezelschap zijn.
Zij kon haar aanbidders, die zij tengevolge harer over
moedige, als ’t weder veranderlijke grillen, elke week
zag vermeerderen natuurlijk zonder ook slechts
voor éen van hen weikelijke genegenheid te koeste
ren ten bloede toe pijnigen.
Zij rookte de zwaarste sigaretten,*) niet omdat ’t
haar pleizier deed of genot verschafte, integendeel
stond die bittere smaak haar tegen maar omdat
zij geloofde, zich daardoor interessant te maken en
omdat men haar gedurig verzekerde, dat dit buiten
gewoon gracieus en pikant stond. Ofschoon zij van
natuur hartelijker, gemoedelijker en fijngevoeliger be-
In Spanje is het sigarettenrooken bij de dames
algemeen in gebruik.
Onder dezen titel verscheen voor eenigen
tijd een boekje, vreemd zeker in de oogen
van hen, die rustigjes voortleven zonder zich
met de groote problemen, waaraan onze tijd
zoo rijk is, maar eenigszins te bemoeien, die zich
KctMAN VAN WOLDEMAR URBAN.
8.
genen gedroomd, heel weinig voor. Bellamy
denkt, dat het menschdom in twee gedeelten
verdeeld is: het eene gedeelte is rijk, leeft er
goed van en voert niets uit, het andere is
arm, kan zich het noodige niet verschaffen en
werkt hard. Als men van dit denkbeeld uit
gaat, moet de tegenwoordige maatschappij wel
een monstrum zijn en is het te begrijpen, dat
velen in openlijke vijandschap met haar ver-
keeren.
Bellamy stelt zich dan ook een toekomst
staat voor in de 21ste eeuw, waarin alles zoo
heel veel beter zal zijn dan tegenwoordig en
laat de menschen die dan leven, met een me-
delijdenden glimlach neerzien op hun voor
ouders van de 19e eeuw. Maar hij ver
geet, dat er velen zijn, die ook hard werken
maar heel goed hun brood hebben, kooplui,
ambtenaren en werklieden.
De heer Hesselink denkt zich ook een toe-
komst-staat, bevrijd van veel gebreken van den
tegenwoordigen tijd. Maar bij hem gaat alles
geleidelijker. Hier niet de verandering met
geweldige schokken van Bellamy. Enkele zij
ner ideeën hebben zeker de verdienste van
nieuwheid, maar zijn ook in onzen staat met
onze instellingen o. i. zeer goed te verwezen
lijken. Het is maar de quaestie, of men zich
door een jarenlang ingeroeste gewoonte, aan
het denkbeeld van veranderen zal kunnen ge
wennen.
Vooreerst bespreekt hij het leerstuk van den
«misdadigen wil,” dat mannen als prof. Lom-
broso, Ferri, beide Italianen, absoluut verwer
pen. Bij hen is de misdaad een gevolg van
ziekelijke stoornis in de hersenen; voor den
misdadiger bouwe men geen gevangenis, maar
een zenuwlijdersgesticht, dat is in ’t kort de
inhoud van hun betoog. De heer Hesselink
illustreert dit aardig door een verhaaltje van
een zoon, die appels steelt van zijn vader.
Deze bemerkt dit en zegt: «mijn zoon, ga in
vrede, je hebt een mankement in je herse
nen, waardoor je een ziekelijke neiging hebt
om appels te stelen; strafte ik je hierom, dan
was ik natuurlijk onrechtvaardig.” Maar an
dere kinderen, ziende, dat de zoon ongestraft
bleef, voelden ook in zich de ziekelijke neiging
om zich eenige appels toe te eigenen En
’t gevolg Dat de geheele appelboom in een
minimum van tijd leeggeplunderd was.
Inhoud van het Friesche Tijdschrift «Sljucht
en Rjucht.” 5 November 1898.
Feikje Damsma, M. Miedema; It Heitelan, J. B,
SchepersMemme-smert, Piter; KoartswylTsjinwier-
je (mei plaetsje), D. H. Z; Briefwiksel, D.
Over eenige dagen zal bij den Uitgever Laurens
van Hulst te Kampen verschijnen een open brief aan
KEEKERCOURAM
I