MEIWS- EJ ADVEHTEÜT1EBLAÜ
VOIHl SU.Ek ES OMSTREKE1
Insdirijw voor fle Nationale life
LICHTING 1900.
L
ra
VER IN T ZUIDEN.
37.
Zaterdag 3 December 1893.
53e Jaargang.
FEUILLETON.
A
Uitgevers: POUWELS FALKENA, tegenover’t Tramstation Sneek.
BEKENDMAKING.
Officiëele Advertentiën.
KENNISGEVING.
in dit blad
Vee-invoer in België.
De Hooikist in verband met den
Muntgasmeter.
KENNISGEVING.
NATIONALE MILITIE.
Bij dit Nummer behoort een Bijvoegsel.
Es-
om
Wordt vervolgd,
"Si
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f 0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
2°. dat de Belgische Regeering Achel het meest
geschikt acht voor den invoer van vee, dat anders
over Esschen wordt verzonden.
Sneek, den 1 December 1898.
De Burgemeester voornoemd,
ALMA.
Wilt ge iets koopen of verkoopen, hu
ren of verhuren, vraagt ge dienstboden
of biedt ge uw diensten aan, plaats dan
deze en alle andere advertenties
en ge geeft daaraan voor weinig kosten
eene flinke publiciteit.
De BURGEMEESTER van Sneek brengt naar aan
leiding eener missive van den heer Commissaris der
Koningin in deze provincie ter openbare kennis:
1°. dat vanaf heden tot nader order de invoer van
melkkoeien in België langs Esschen (station) en
sehen (dorp) is verboden;
Slot.
Toen verleden jaar bij de behandeling der
begrooting voor deze gemeente door een Raads
lid gevraagd werd, of hier de muntgasmeter
ook bestudeerd werd, kreeg hij van den voor
zitter ten antwoord, dat men vooral in kleinere
gemeenten voorzichtig moet zijn met het ne
men van proeven. En een der wethouders
voegde er aan toe, dat de resultaten te Utrecht
nog niet waren op te geven en de eerste uit
gaven belangrijk zijn. De goêgemeente kan,
nu we een jaar verder zijn, op beide punten
beter ingelicht worden. Het is ons aange
naam, waar we den 15 Jan j.l. in ons artikel
«Eenige kantteekeningen op het behandelde bij
de gemeentebegrooting voor 1898,” nog niet
van positieve uitkomsten konden spreken, de
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente
Sneek,
Gelet op art. 19 der Wet op de Nationale Militie;
Brengen ter openbare kennis, dat bij Hoofdstuk III
dier wet, handelende over de Inschrijving voor de
Militie, onder anderen voorkomt het navolgende:
Art. 15. Jaarlijks worden voor de Militie inge
schreven alle mannelijke ingezetenen, die op den
Isten Januari van het jaar hun 19de jaar waren
ingetreden.
Voor ingezeten wordt gehouden:
1. hij, wiens vader, of, is deze overleden, wiens
moeder, of, zijn beiden overleden, wiens voogd inge
zeten is volgens de wet van den 28sten Juli 1850
(Staatsblad no. 44);
2. hjjj, die, geen ouders of voogd hebbende, ge
durende de laatste, aan het in de eerste zinsnede
van dit artikel vermelde tijdstip voorafgaande acht
tien maanden in Nederland verblijf hield;
3. hij, van wiens ouders de langstlevende inge
zeten was, al is zijn voogd geen ingezeten, mits
hij binnen het Rijk verblijf houdt.
Voor ingezeten wordt niet gehouden de vreemdeling,
behoorende tot eenen Staat, waar de Nederlander niet
aan den verplichten krijgsdienst is onderworpen, of
waar ten aanzien der dienstplichtigheid het beginsel
van wederkeerigheid is aangenomen.
Art. 16. De inschrijving geschiedt:
1. van een ongehuwde in de gemeénte, waar de
vader, of, is deze overleden, de moeder, of, zijn beiden
overleden, de voogd woont;
2. van een gehuwde en van een weduwnaar in de
gemeente, waar hij woont;
3. van hem, die geen vader, moeder of voogd heeft,
of door dezen is achtergelaten, of wiens voogd buiten®
lands gevestigd is, in de gemeente waar hij woont
4. van den buitenlands wonenden zoon van een
Nederlander, die ter zake van ’s lands dienst in een
vreemd land woont, in de gemeente, waar zijn vader
of voogd het laatst in Nederland gewoond heeft.
Art. 17. Voor de Militie wordt niet ingeschreven
1. de in een vreemd Rijk achtergebleven zoon van
een ingezeten, die geen Nederlander is;
2. de in een vreemd Rijk verblijf houdende ouder-
looze zoon van een vreemdeling, al is zijn voogd
of stuk kalk kon alles verijdelen. Behoedzaam, maar
onafgebroken zette hij zijn werk voort.
Hij hoorde ’t elf slaan, toen kwartier over, half
twaalf, kwart voor twaalf het werd noodig tijd.
Het traliewerk stond nog altijd tamelijk stevig. Toen
het twaalf uur sloeg, verbeeldde hij zich als hoorde
hij van beneden op ’t plein een eigenaardig zuchten
en rochelen. Hij luisterde een oogenblik, maar alles
was dadelijk weer stil. Nu kwam ’t er op aan. Er
mocht dan van komen wat wilde, thans moest hij
de uiterste krachtsinspanning wagen, en nu ook ge
lukte ’them de staven, slechts een beetje krassend,
op zijde te krijgen. Weder hield hij luisterend op.
Het zweet druppelde hem van ’t voorhoofd, want de
nacht was warm en het werk zwaar.
Een kort, heesch geschreeuw, gelijkende op dat
van een zeemeeuw, werd hoorbaar, heel in de nabij
heid, wellicht op het plein van ’t gebouw zelf, waarop
na een korte poos een ander, soortgelijk geschreeuw
van den zeekant antwoordde. Overigens diepe stilte.
Niets bewoog zich in den geheelen omtrek. Nu
moest de tijd gekomen zijn. Als zijne «vrienden*
het eerlijk meenden, moesten zij in de nabijheid zijn.
Ofschoon er totaal geen wind was, bond hij toch een
klein stukje steen aan den draad garen vast en liet
’t naar beneden zakken op het plein. Hij trilde daarbij
als een espenblad. Er stond in ’t volgend oogenblik
te veel voor hem op ’t spel, dan dat hij zijn opge
wondenheid bedwingen kon.
Plotseling voelde hij aan ’t lichter wordende gewicht,
dat de steen beneden gekomen of door iemand op
gevangen moest zijn. Met ingehouden adem en
kloppend hart stond hij luisterend stil.
«Trekklonk T bijna onhoorbaar van beneden.
Hij trok haastig, bevende en met zooveel haastop,
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
om een der steenen, waartusschen de staven bevestigd
waren, met den lepel los te krijgen, door zoo goed
als ’t ging de kalk er tusschen weg te krabben. Het
muurwerk was erg oud en verweerd, de staven ver
roest.
Desniettemin wilde ’t hem niet gelukken ook slechts
het kleinste gat in de kalk te krijgen, waardoor hij
den steen er had kunnen uitnemen; daarentegen
bemerkte hij bij zijn poging dat de steen bijzonder
murw was. ’t Was gebakken steen, oorspronkelijk wel
licht sterk salpeterhoudend, die nu in den loop der
tijden en tengevolge de voortdurend vochtige zeelucht
brokkelde. Sterk rukken en schudden aan de ijzeren
staven moest de steen doen bersten en dan was hij
immers geholpen.
José overtuigde zich dat een zijwaarts losrukken der
staven niet boven zijn krachten ging, maar hij durfde
daarmee nu nog niet beginnen, omdat de cipier, als
deze de ronde deed, de vernieling alsdan zou bemerken.
Hij lepelde dus als alle dagen zijn soep en ging
toen op zijn brits liggen. Allengs werd ’t in zijn cel
volslagen duister, ofschoon buiten de sterren helder
aan den hemel flikkerden en zelfs een smalle sikkel
der maan in ’t westen boven de zee stond.
Om tien uur kwam de cipier met een lantaarn terug,
lichtte den gevangene in ’t gezicht en ging toen, nadat
hij zich overtuigd had dat deze vast sliep, weer weg,
terwijl hij het eetgereedschap meenam.
Nauwelijks was alles weer rustig, of don José ging
zachtjes opstaan en begon met zijn werk. De zaak was
toch niet zoo eenvoudig als hij zich aanvankelijk had
voorgesteld. Hij mocht met het oog op de wacht geen
gedruisch maken. Bij de dunne lucht van ’t zuiden
en de stilte van den nacht zou het geringste gedruisch
hem verraden hebben. Een naar buiten vallende steen
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der Gemeente
Sneek,
brengen ter voldoening aan art. 87 der wet op de
Nationale Militie van den 19den Augustus 1861
(Staatsblad no. 72), gewijzigd bij de Wet van 2 Juli
1898 (Staatsblad no. 170), ter openbare kennis, dat
de zitting van den Militieraad voor deze Gemeente
zal worden gehouden te Bolsward in het Gemeente
huis, op Woensdag den 21 December a.s. des voor-
middags ten 10’/4 uur en dat voor dien Raad moeten ver
schijnen
1°. de vrijwilliger voor de Militie;
2°. de loteling, die vrijstelling verlangt wegens zie
kelijke gesteldheid of gebreken, of gemis van gevor
derde lengte.
Sneek, den 12 November 1898.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
ALMA, Burgemeester.
JAC van der LAAN, Secretaris.
Roman van WOLDEMAR URBAN.
16. Z-
ingezeten
3. de zoon van den Nederlander, die ter zake van
’s lands dienst in ’s Rijks overzeesche bezittingen of
koloniën woont.
Art. 18. Elk, die volgens art. 15 behoort te wor
den ingeschreven, is verplicht zich daartoe bij Bur
gemeester en Wethouders aan te geven tusschen den
Isten en den 31sten Januari.
Bij ongesteldheid, afwezigheid of ontstentenis is
zijn vader, of, is deze overleden, zijne moeder, of,
zijn beiden overleden, zijn voogd, tot het doen van
die aangifte verplicht.
Art. 20. Hij, die eerst na het intreden van zijn 19de
jaar, doch vóór het volbrengen van zijn 20ste, inge
zeten wordt, is verplicht, zich, zoodra dit plaats heeft,
ter inschrijving aan te geven bij Burgemeester en
Wethouders der Gemeente, waar de inschrijving, vol
gens art. 16, moet geschieden.
Daarbij gelden de bepalingen der 2de en 3de zin
sneden van art. 18.
Zijne inschrijving geschiedt in het register van het
jaar, waartoe hij volgens zijnen leeftijd behoort.
Naar aanleiding van bovenstaande bepalingen maken
Burgemeester en Wethouders verder bekend, dat op
Woensdag den iden Januari 1899 ten Gemeentehuize
alhier eene bijzondere zitting zal worden gehouden
tot inschrijving der mannelijke ingezetenen, die op den
Isten Januari 1899 hun 19de jaar waren ingetreden,
en die alzoo geboren zijn in 1880.
Terwijl overigens de inschrijving ter Secretarie
dezer gemeente kan geschieden van ’s morgens 9 tot
’s namiddags 1 uur.
Sneek, den 2den December 1898.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
ALMA, Burgemeester.
JAC. van der LAAN, Secretaris.
Vijfde Hoofdstuk.
(Vervolg.)
„Dat de beul je hale!”
„Mij? Gij vergist u, don Pedro. Ik ga naar mijn
bed. Maar gij, gij zult wel spoedig met den beul ken
nis maken, ter geruststelling uwer medemenschen en
om er nooit meer iets van na te vertellen. Goeden
nacht!”
Het was nu juist zes uur. Don José wist dat de
cipier altijd om dien tijd kwam. Hij was nog niet weg,
toen hij ’t buiten hoorde slaan. Nu bleef hij ongestoord
tot tien uur, om welken tijd de man terug kwam om
alles na te zien en den lepel en soepnap terug te
halen
Dadelijk begon hij de tralies van het venster te
■onderzoeken. Zijn moed zonk, toen hij de steenen van
naderbij bekeek, waarin de ijzeren staven bevestigd
waren. Hoe zou hij die zonder eenig werktuig, zonder
«enig hulpmiddel loskrijgen? En toch moest het ge
beuren, nüof nooit! De lepel was een stuk gebogen
blik, niet eens van stevige, solide kwaliteit, maar een
soort blik dat bij eiken druk meegaf en verboog, voor
lepel heel geschikt, maar overigens voor alles onge
schikt in elk geval als breekijzer niet te gebruiken.
Toch zette don José zich met allen ijver aan ’t werk,
alsof zijn leven aan een seconde gehangen had. Toen
het einde van het garen eindelijk weder bij hem aan
landde, hing er een dunne koord aan, nauwelijks ter
dikte van een potlood. In ’t eerste oogenblik dacht
hij dat die koord hem nooit zou kunnen dragen en
hij naar beneden vallen zou, als hij zich er aan toe
vertrouwde. Maar naderbij bemerkte hij dat de koord
van zijde was. Vier of zes mannen van zijn gewicht
zouden er aan hebben kunnen hangen zonder gevaar
naar beneden te vallen. Op afstanden van een kwart
meter ongeveer waren strikken in het koord geknoopt,
waar men bij ’t neêrdalen den voet in zetten kon
even doelmatig als eenvoudig; alleen moest hij,
zeker te wezen, met bloote voeten afklimmen.
Hij bevestigde het koord aan zijn brits, en alvorens
een minuut verloopen was had hij met een laatsten
geweldigen ruk de tralies zóóver op zijde weten te
krijgen, dat hij, zich aan het koord vasthoudende,
zich door het venster wringen kon.
Eenmaal zoover, daalde hij haastig en veilig naar
beneden. Maar nog was hij niet vrij. Zijn bezorgd
heid over den schildwacht en hoe hij ongemerkt over
’t plein zou komen, was nog niet weggenomen. Toen
hij beneden was, stond een man in gewone baski-
sche kleederdracht voor hem, wiens gezicht echter
met een masker bedekt was.
«Wie is daar?” vroeg José zacht.
«Stil 1 Geen woordviel de vreemde hem gebiedend
in de rede.
Vervolgens zag José, hoe deze met groote roode let
ters op een stuk papier, dat hij tegen den muur hield,
schreef: «Wie don Pedro Ayala gevangen neemt, sterft
zooals deze
gascommissies, ook in verschillende plaatsen,
ongeveer zoo groot als Sneek, van de goede
werking der muntgasmeters te hooren gewa
gen. En t verslag der gasfabriek te Utrecht
over 1897? Het bevat menige bladzijde aan
de muntgasmeters gewijd en komt tot dit re
sultaat: Het feit, dat door de toepassing der
muntmeters een gasverbruik is verkregen in
een vol jaar van 1.116.400 M3 tegen een gas
verbruik op gewone meters van 8.777.056 M3,
zonder de gemeentegebouwen, dus bijna 12.8 °/o
daarvan, is zeker een sterk sprekend bewijs,
hoe de muntmeters voorzien in een bestaande
behoefte en algemeen waardeering genieten bij
eene klasse der gemeentebevolking, die tot
vorige jaren uitsluitend voor licht en spijsbe
reiding petroleum en allerlei duur gekochte
brandstoffen gebruikte, en daardoor, behalve
een nuttige zaak voor de exploitatie der ge-
meente-inrichting, eene prikkel tot zuinigheid,
netheid, tijdsbesparing en gevaarkeering ge
worden is, waarvan de nawerking nog niet is
te overzien. De cijfers leeren onwederleg-
baar, hoe krachtig dit verbruik wast en lang
zaam maar zeker het produkt dezer gemeente-
bedrijfonderneming ten nutte zal komen van
bijna elk burger, die zijn eigenbelang goed
begrijpt.
Misschien zal echter de een of andere gas
directeur zeggen, ja, alles goed en wel, maar
hoofdzaak moet blijven, dat de gemeente goed
uitkomt. Ik verwijs dien weder naar het
Utrechtsch verslag, waar we lezen: Vraagt
men voorts nog of nu inderdaad deze kapi-
taal-uitbreiding ook voor het bedrijf genoeg
voordeel oplevert om met onverdroten ijver
te worden voortgezet, niettegenstaande de on
vermijdelijke uitbreiding van administratief en
technisch personeel, daaraan verbonden, dan
geven de bedrijfsresultaten van 1897 daarop
een bevestigend antwoord, en eldersdat in
1898 de «cent” alle kosten zou kunnen dekken,
(de gewone gasprijs is te Utrecht 5 cents,
voor kostenbestrijding wordt het gas voor den
muntgasmeter één cent hooger gesteld). En
wat ook zeker pleit voor het muntmeterstel-
sel: eenigen besloten tot aankoop van de
muntmeterleiding, (hun door de gasfabriek tot
nog toe kosteloos ten gebruike gegeven) om
zich daarna als gewone gasverbruikers met
meterhuur en gas voor 5 ets. per stère van
licht en warmte te voorzien.
R COURANT,