ft
KIEDWS- H ADVERTEKTIEBLA»
VOOR SJEES EJ OHSTREm.
J
Aangifte voor de Zeemilitie.
Lichting 1900.
tabriiw voor ie Nationale Militie
Lichting 1901.
NA DE NEDERLAAG.
Over onze spoorwegen.
FEUILLETON,
Woensdag 10 Januari 1900.
55e Jaargang.
Officieele Advertentie.
in dit blad
No. 3.
Uitgevers: POUWELS FALKENA, tegenover’tTramstation Sneek.
e
KENNISGEVING.
e
er
19
n
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco p e r |p o s t; f 0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
Het duel had plaats gehad. Halffen, die zich daarbij
kalm en koel zooals immers aan een voornaam heer
past gedragen had, was na afloop ongedeerd naar D.
teruggekeerd. Maar 't had heel wat moeite en zorg
gekost, den zwaargewonden Ribbeek haar zijn woning
te vervoeren. Hij lag nu bewusteloos op zijn bed.
e
!-
n
s
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente
Sneek, gevolg gevende aan art. 150 der wet op de
Nationale Militie, noodigen de lotelingen der Nationale
Militie dezer gemeente uit, om, wanneer zij verlangen
bij de Zeemilitie te dienen, zich daartoe vóór den Isten
Februari a. s. ter gemeentesecretarie aan te melden.
Sneek den 5 Januari 1900.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
ALMA, Burgemeester.
JAC. van der LAAN, Secretaris-
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente
Sneek herinneren alle mannelijke ingezetenen, die in
1881 zijn geboren en zich tot dusver niet voor de Na
tionale Militie, lichting 1901, hebben doen inschrijven,
aan hunne verplichting, om zich daartoe alsnog aan te
geven vóór of uiterlijk op 31 Januari e. k. ter Secre
tarie dezer gemeente.
Sneek, den 5 Januari 1900.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
ALMA, Burgemeester.
JAC. van der LAAN, Secretaris.
1,
e
Novelle van R. LINDAU.
en
e-
m
■ij,
rij
iz.
r-
ii,
'E
verwonderd.
Ribbeek begreep die vraag, die doelde op zijne ver
houding tot Anna Jordan, heel goed.
»Ja, geheel,* antwoordde hij.
«Dat verheugt mij bijzonder, mijn waarde Leopold,*
zei mijnheer van Quellyen.
Martha was in de kamer, maar had geen deel ge
nomen aan ’t gesprek. Zij boog zich over een hand
werkje en Ribbeek kon hare oogen niet zien. Hij be
merkte slechts, dat zij erg bleek was.
«Wat mag haar scheelen vroeg hij zich af. «Zij
ziet er werkelijk mooi uit,* voegde hij er bij«zelfs
mooier als Anna was. Hare oogen, haar mond, de
uitdrukking van haar gezicht, alles is mooier, edeler,
als ik ooit bij een ander meisje gezien heb. En ’t eigen
aardige is, dat niemand het opmerkt; dat ’tmij-zelf
vroeger ook nooit is opgevallen, en dat Martha ’t wel
het allerminst schijnt op te merken.*
Toen hij wegging en afscheid nam, lette hij er op,
hoe zij den druk zijner hand beantwoordde. Hij had
er vroeger nooit om gedacht. Haar kleine blanke
hand verried niets. Deze lag een oogenblik los en
zacht in de zijne en trok zich toen weder terug.
»’t Is het liefste handje dat ik ooit gezien heb,* zei
Ribbeek in zichzelf toen hij uit het huis van Quellyen
naar zijn woning terugkeerde.
X.
ADVERTENTIéN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 2% cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
Brieven uit Frieslands hoofdstad.
VIL 8 Jan. 1900.
Leeuwarden heeft het gewone aanzien herkregen.
De drukte van Kersttijd en Nieuwjaar en vooral de
ijs-drukte is weer van de baan. Men zou anders zoo
IX.
Vervolg.)
»Wij moeten ’t een of ander voorwendsel beden
ken,* zei Ribbeek, »om den Quellyen’s op te helderen,
waarom wij op den daarvoor bepaalden dag nog niet
op reis kunnen gaan, ’t Oorspronkelijk plan was, mor
gen te vertrekken. Daar kan nu natuurlijk niets van
komen.»
«Ik neem op mij, Quellyen gerust te stellen,* ant
woordde Elden. «Je hebt je hoegenaamd om niets te
bekommeren. Ga nu maar vroeg naar bed en slaap
gerust. Ik zal je morgen bijtijds wekken.*
Ribbeek keurde ’t goed, maar hij volgde den hem ge
geven raad niet geheel opwant nadat hij eenige brie
ven geschreven en beschikkingen gemaakt had, zooals
de ernst van den toestand ’t den kalmen, bedachtza-
men man gebood, begaf hij zich naarde Quellyen’s,
om bij hen den avond mogelijk den laatste zijns
levens door te brengen. Elden was er pas te vo
ren geweest en had gezegd, dat het afdoen eener ge
wichtige zaak hem noodzaakte zijn vertrek uit D.
nog eenige dagen uit te stellen. Hij had de zaak heel
verstandig aangelegd en uitgevoerd, zonder eenige ver
denking op te wekken. De heer van Quellyen was
iemand die naar eigen goeddunken over zijn tijd kon
beschikkenhij wist echter heel goed, dat Elden, als
zich daarbij aan de bovenste stang vasthouden,
terwijl hunne voeten op de onderste rustten
en dus een gymnastische beweging ten uitvoer
brengen, die eene zekere mate van lenigheid
vereischte. Bovendien was door deze inrich
ting eene flinke lengte een eerste vereischte
voor een goed conducteur. De kleur der rij
tuigen waslichtgroen (later donkergroen
daarna purperrood) voor de diligences, geel
voor de char-a-bancs en bruin voor de wag
gons. Alle rijtuigen waren drie-baks (drie
coupées) en het aantal zitplaatsen, voor elk 2e
en 3e klasse compartiment bepaald, bedroeg
aanvankelijk 14, dus 7 op elke bank. Dit aan
tal werd spoedig verminderd tot 6. Ieder weet
wel, dat het thans met vijven op één bank
ver van prettig zit, vooral als er corpulente
lieden tusschen zijn. Hoe prettig de menschen
dus 60 jaren geleden zaten, behoeven we niet
uit te leggen, Als maatstaf voor zitruimte
waren zeker de oude omnibussen genomen,
waar men als haring in een ton zat. De lezer
kent die voertuigen zeker wel uit de beschrij
ving in de «Camera Obscura” van Hildebrand.
In het begin waren de zitbanken van de rijtui
gen der twee laagste klassen onopgevuld. La-
L r werden die van de char-a-bancs met leder
bekleed en iedere zitplaats voorzien van een
lederen rugleuning, die op ijzeren stayen rustte.
De reizigers werden niet verwend op het punt
van comfort en men ontzag zich ook niet om
op de dagen, wanneer groote drukte te wach
ten was, zooals b.v. op de Pinksterdagen of met
Haarlemmer kermis, allerhande soort voertui
gen in den trein te zetten. Zoo werden in die
dagen de waterwagens in dienst gesteld ten
behoeve van het personenvervoer; de water
bakken werden er daartoe eenvoudig afgeno
men en banken op den bodem vastgemaakt,
waarop bij fraai weder een groot aantal pas
sagiers zeer genoeglijk zouden kunnen worden
vervoerd. Zelfs de beestenwagens werden
daartoe geschikt gemaakt.
Treinverwarming bestond verder in ’t geheel
niet en eerst in 1844 werd besloten tot het
aanschaffen van een 40-tal koperen flesschen,
die met warm water gevuld en ten dienste
werden gesteld van de le klasse-reizigers, «zoo
zij er om vroegen.” Thans geschiedt de ver
warming der rijtuigen door stoom van de loco
motief.
Vroeger werden alleen de wielen van bagage-
ambtenaar, niet even vrij was als hij, en had ’t daarom
van ’t begin af aan dezen overgelaten, den dag van
hun vertrek te bepalen.
Ribbeek bracht den avond op aangename wijze door.
Onmiddellijk nadat hij Quellyen gegroet had, ontving
hij van dezen eene onverwachte, opbeurende mede-
deeling. De liquidatie van den insolventen boedel
Hertzen beloofde een veel gunstiger resultaat, als
Quellyen vroeger had durven aaimemen. Een groote
maatschappij op aandeelen, waarin Hertzen Co voor
een aanzienlijk bedrag betrokken waren en waarvan
’t mislukken werkelijk veel tot den val van het oude
bankiershuis had bijgedragen, had door een samenloop
van onverwacht gunstige omstandigheden weer levens
vatbaarheid gekregen.
»'t Is mogelijk,* zei Quellyen, »dat Hertzen Co. aan
hunne aandeelen, die twee jaren geleden bijna waarde
loos schenen en tijdens de staking van betaling van
het huis voor een spotprijs in rekening werden ge
bracht, nu slechts een betrekkelijk klein verlies zullen
lijden. In dat geval zouden de concurrente crediteuren
wellicht 2530% hunner oorspronkelijke vorderingen
krijgen. Ik reken er thans met beslistheid op, u in
den loop van ’t jaar nog een aardige som geld te kun
nen uitbetalen.*
»Dan zou ik onverwacht misschien nog eens een wel
gesteld man worden,* antwoordde Ribbeek. «Ik stel
mij voor, met mijn werk in de toekomst zooveel te
verdienen, als ik voor mijn levensonderhoud noodig
heb. Wat ik van Hertzen Co. zal ontvangen, hoe
veel of weinig ’t dan ook wezen mag, zal mij overvloed
geven, En zoo zou dus het verlies, dat ik voor twee
jaren geleden heb en dat mij toen zoo groot toescheen,
weer geheel vergoed worden.*
«Geheel?* vroeg mijnheer van Quellyen eenigszins
Dit jaar is het 60 jaren geleden, dat de eerste
spoorweg in ons land gelegd werd. Den 1
Dec. 1835 richtten de heeren Serrurier, Che
valier en Brade aan Koning Willem I het verzoek
tot het verkrijgen van concessie voor den aanleg
van een ijzeren spoorweg tusschen Amsterdam
en Rotterdam, of, bij wijze van proef, tusschen
Amsterdam en Haarlem. Men was in ons land
al laat genoeg. Stephenson’s eerste locomo
tief reed tusschen Manchester en Liverpool
reeds voor 1830; België begon in 1832 van
de Engelsche uitvinding gebruik te maken. Bij
koninklijk besluit werd aan de drie bovenge
noemde heeren de aangevraagde concessie
verleend. (1 Juni 1836.) In Augustus 1839
was de aanleg van de lijn zoover gevorderd,
dat een proefrit tusschen Amsterdam en Haar
lem met de uit Engeland aan gevoerde loco
motief »de Snelheid” kon worden gemaakt. Op
den 2 Osten September d. a. v. werd de spoor
weg met de meeste plechtigheid geopend. De
geheele lijn Amsterdam HaarlemLeiden
Den HaagRotterdam was eerst acht jaren
later voltooid. Wij zagen afbeeldingen van
den eersten aanleg en kunnen daardoor begrij
pen, hoe eenvoudig alles toen werd vervaar
digd. Wat wagentjes, wat een kleine locomo
tief, wat prulstation, wat minieme toegangsweg!
En slechts vier treinen reden heen en terug
tusschen de beide plaatsende vertrekuren
waren: van Amsterdam ’s morgens 9 en 11
uur en ’s middags 1 en 4‘/s uur; van Haarlem
vertrok de trein respectievelijk een uur later.
De prijzen der plaatsen waren 120, 80 en 40
cent. De rijtuigen, nu onderscheiden in le,
2e en 3 e klas-wagens, heetten toen diligence,
char-a-bancs en waggon. De eerste char-
a-bancs waren open, doch al zeer spoedig na
de opening, nl. in October 1839, werd bepaald,
dat ze dichtgemaakt moesten worden evenals
de diligences en de waggons met zeilen zouden
gesloten worden. Deze 3e klas-rijtuigen met
zeilen bleven tot 1859 in gebruik. De eerste
rijtuigen waren niet voorzien van doorloopende
treeplanken, maar ter hoogte waar zich thans
de bovenste treeplank bevindt, en ook vlak
onder de kap waren doorloopende ijzeren stan
gen aangebracht, welke dienden om de con
ducteurs in staat te stellen zich gedurende den
rit langs de rijtuigen te bewegen. Zij moesten
Daarnaast stonden Elden, Quellyen en een dokter.
Wel tienmaal had Elden hem gevraagd, of de wonde
levensgevaarlijk was, en telkens had de dokter ge
antwoord: »Ik geef alle hoop nog niet op.« ’t Was
een troosteloos antwoord.
Elden had den heer van Quellyen onmiddellijk na het
duel den uitslag daarvan medegedeeld, maar zorg ge
dragen dat Martha er voorloopig nog niets van verne
men zou. Hij wilde’t aan Quellyen overlaten, zijn doch
ter te zeggen, wat hij noodig oordeelde.
Toen Quellyen weer thuiskwam en, zooals gewoonlijk,
reeds aan de huisdeur door Martha ontvangen werd,
vroeg deze, zoodra zij haar vader had aangekeken:
»Wat is er gebeurd? Gij ziet er zoo verslagen uit.*
De heer Quellyen had er hoegenaamd geen erg in,
dat hij buitengewoon voorzichtig moest wezen met aan
zijn dochter meê te deelen, wat hem op dit oogenblik
zoo bekommerde. Zij had een ruim, sterk hart, en
haar zenuwen waren ook niet ziekelijk vertroeteld,
zoodat men haar met angstvallige verschooning zou
behoeven te behandelen.
»Die arme Leopold»; zei mijnheer van Quellyen.
«Om Gods wil, vader! Wat is er gebeurd?* riep
Martha doodsbleek uit.
«Hij heeft van morgen met baron van Halffen gedu
elleerd; hij is gevaarlijk gewond; hij heeft een kogel
in de borst.*
Martha slaakte een lichte kreet en steunde zich op
een tafel, die in de voorkamer stond.
«Barmhartige God!» zeide zij nauwelijks hoorbaar.
Zij wankelde door de kamer en viel half bewust-
loos op een stoel neêr.
De heer Quellyen was volstrekt niet verrast over
de houding zijner dochter. Hij was zelf niet weinig ge
schokt geweest, toen hij van Elden vernomen had, da
Wilt ge iets koopen of verkoo-
pen, huren of verhuren, vraagt
ge dienstboden of biedt ge uw diensten
aan, plaats dan deze en alle andere ad
vertenties
en ge geeft daaraan voor weinig kosten
eene flinke publiciteit.
en goederenwagens, en wel door een eenvou-
digen handrem, zooals die nog aan goederen
wagens te vinden is, geremd. Thans zijn alle
personentreinen van een doorgaanden luchtrem,
systeem Westinghouse, voorzien, waardoor de
trein zoowel door het dienstpersoneel als door de
reizigers zelf tot stilstand gebracht kan worden.
In plaats van de tegenwoordige gas-, had men
toen olielampen. Het rooken was vroeger in
de 1ste en 2e klasse verboden. De geheele
trein, de locomotief zoowel als de wagens van
den trein van 1839, het lijkt wel speelgoed bij
de tegenwoordige trein vergeleken. Machinist
en stoker stonden in ’39 zonder beschutting en
konden een heel eind boven de zwakke loco
motief uitzien. De snelheid, die toen bereikt
werd was ongeveer een derde van de tegen
woordige. En vergelijk dan eens het eerste
station te Amsterdam bij het tegenwoordige;
’t lijkt wel, dat de bouwers toen de tramweg-
stations in Friesland tot voorbeeld hadden ge
kozen.
Wat groote verandering heeft dus alles on
dergaan. Het kleine lijntje van de Hollandsche
Ijzeren Spoorwegmaatschappij is een net ge
worden, dat een groot deel van ons land over
dekt. De drukke lijnen hebben dubbel spoor
en hoeveel meer treinen loopen er bijna den gan-
schen dag, slechts enkele nachturen uitgezonderd.
Toen de eerste trein in Engeland reed, wa
ren er vele personen, die verklaarden, nooit
hun leven te willen toevertrouwen aan zoo’n
gevaarlijke onderneming. En tot die personen
behoorden er van alle standen, van verschillende
ontwikkeling, zelfs van de hoogstgeplaatsten
en meest beschaafden. Men leest b.v. van den
hertog van Wellington, den held van Waterloo,
die daar en in Spanje meermalen zijn leven
waagde, dat hij verklaarde, nooit van den trein
gebruik te willen maken.
Of er zulke in ons land ook geweest zijn
We weten ’t niet. Wel weten we, dat Von
del een lofgezang op het stoomros dichtte en
den kolossus ook in schoolliederen bezongen
werd.
R COURANT,
1
i,
i