ft
«1EIIWS- ES JIIÏEKTESTIEÜLU
ÏWK ES OJISTfflES.
„HEKSENGOÜD."
Nog eens Sicco van Goslinga.
Invoer van Vee in Bdö.
FOILL8TÜI.
55e Jaargang.
Zaterdag 17 Februari 1900.
No. 14.
in dit blad
Officieele Advertentie.
4
KENNISGEVING.
Uitgevers: POUWELS FALKENA, tegenover’tTramstation Sneek.
i
d.
ar
;r
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
ele
ide
er-
tur
'5).
en ge geeft daaraan voor weinig kosten
eene flinke publiciteit.
Roman van E. WERNER,
Schrijfster van «Aan het Altaar», «Fata Morgana*,
«De Alpenfee* enz.
zult daarvan toch wel niet veel ondervonden hebben
Iemand die zich vrij en gelukkig beweegt kan heel ge
makkelijk den staf breken over een ander, die niet
strijden kon, omdat de armen hem gebonden waren.
Als u eerst eens zult hebben leeren begrijpen, wat
«noodlot* beteekent, dat plotseling den mensch over
valt en hem weerloos maakt tegenover vijandige mach
ten, matig u dan het recht aan, te veroordeelen
Edith stond als versteend over die plotselinge uit
barsting, waarop zij voor ’t oogenblik geen antwoord
wist te geven, Wie was dan toch eigenlijk die vreem
deling, wiens houding aanvankelijk zoo mat scheen, die
zoo somber en zoo onverschillig over ’t leven sprak
alsof ’t reeds achter hem lag Nu schoot op eens vuur
uit die vermoeide, sombere oogen; nu voerde hij een
taal, zooals zij, het verwende, alom gevierde meisje
nog nooit gehoord had, en waarvoor zij, ondanks hare
verontwaardiging over de ontvangen terechtwijzing,
toch iets als bewondering gevoelde. Maar dat duurde
slechts een oogenblik, toen kreeg de verontwaardiging
de overhand.
»lk geloof dat wij dit gesprek moeten afbreken, het
voert ons veel te verzei de jonge dame op ijskouden
toon, en daarbij trof een verpletterenden blik den man,
die het durfde wagen, zóo tegen haar te spreken,
maar dat bleef hier geheel zonder uitwerking. Die
donkere oogen hielden ’t uit tegen de hare, en het
vuur flikkerde er nog altijd in. Zoo stonden zij eeni-
ge oogenblikken zonder dat een woord gesproken werd
toen boog Edith met eene nauwelijks merkbare be
weging het hoofd, en met de houding eener belee-
digde vorstin keerde zij zich om en verwijderde zich.
Ernst Raimar bleef op zijn plaats staan. Hij zag
haar haastig het kerkhof overloopen, het ijzeren hek
openen en in het bosch verdwijnen. Hij haalde diep
adem en streek met de hand over ’t voorhoofd. Eerst
Notaris Treumann was een zeer beminde persoonlijk
heid in Heilsberg, waar hij, ofschoon hij zijne betrek
king reeds sedert jaren had nedergelegd, nog altijd een
eerste rol speelde. Hij had zich gedurende zijn bijna
dertigjarige ambtsbediening een vermogen verworven,
dat voor zijn eenvoudige behoeften meer als voldoende
was, bezat buitendien een aardig huis met tuin en leef
de daar, aangezien hij vrijgezel was, met eene oude huis
houdster heel genoegelijk en tevreden.
Iedereen mocht den ouden heer, die de goedhartigheid
en dienstvaardigheid zelf was, graag lijden. Er was
maar één punt waarbij die eigenschappen zich ver
loochenden en zelfs tot het tegenovergestelde over
sloegen, en dat was zonder mis het geval, als iemand
het waagde Heilsberg den behoorlijken tol aan achting
en bewondering te weigeren. De notaris hing met een
soort fanatisme aan de stad waar hij geboren was en
waar hij reeds het tweede geslacht zag opgroeien.
Wat men hem zelf aandeed, kon hij vergeven, hoe erg
’t dan ook was, maar als ’t Heilsberg gold dan
werd hij kwaad.
Hij had indertijd, toen het ongeluk het gezin zijner
zuster trof, gedaan wat slechts in zijn vermogen stond.
Hij was zoo gauw mogelijk naar Berlijn gegaan en had
de weduwe en haar jongsten zoon meegenomen naar
Heilsberg, om hen te onttrekken aan al de moeiekjk-
heden, die onmiddellijk op die vreeselijke gebeurtenis
volgden. Ernst bleef achter, om het noodzakelijkste
te regeleneen vreeselijke taak voor den jongenman, die
slechts de totale ondergang kon vaststellen en wanho
pige maar vergeefsche pogingen deed, althans den eer
lijken naam zijns vaders te redden. Vervolgens wacht
te hem de tweede moeielijke taak, voor moeder en
broeder een bestaan te vinden, en toen was ’t weder
oom Treumann die helpend optrad.
Wordt vervolgd.
Misschien herinnert men zich nog, wat voor
eenige maanden over dezen Fries, groot in me
nig opzicht, in onze kolommen werd meege
deeld. Hij mocht den Sneekers dan ook niet
langer onbekend blijven, want hij vertoefde
zoo dikwijls onder den rook van Sneek, op ’t
vriendelijk Burmania-, thans Epema-state, waar
de grietman van Wymbritseradeel, Sjuck Ger-
rolt van Burmania, zetelde.
Aanleiding om nog eens op van Goslinga
terug te komen, gaf ons een studie van dr. G.
M. Slothouwer over hem, waarin het betwij-
ADVERTENTIéN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 27, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
De BURGEMEESTER van Sneek, brengt naar aan
leiding eener missive van den Commissaris der Konin
gin in deze Provincie, dd. 13 dezer, ter openbare ken
nis dat de invoer van Slachtvee voor de abattoirs te
Antwerpen, Brussel, CurechemAnderlecht, Gent en
Luik, van paarden, schapen, geiten en vleesch, langs
Selxaete (Station), met ingang van den 14 dezer maand
is toegestaan des Woensdags van 611 uur ’s voor-
middags en des Zaterdags na aankomst van trein 12.34.
Sneek, den 14 Februari 1900.
De Burgemeester voornoemd,
ALMA.
Wilt ge iets koopen of verkoo-
pen, huren of verhuren, vraagt
ge dienstboden of biedt ge uw diensten
aan, plaats dan deze en alle andere ad
vertenties
9
«Een zeer oprechte bekentenis zeide zij koud maar
met al den hoogmoediger! trots die haar ten dienste
stond als zij iemand binnen de perken wilde terugwij
zen. «In eene positie, welke Ronald inneemt, heeft
men natuurlijk tegenstanders en vijanden, en tegen
een openlijken, eerlijken tegenstander is dan ook niets
in te brengen, maar de vijandschap ontstaat meestal
uit een andere bron. Men kan ’t den man niet ver
geven dat hij zoo hoog geklommen is, dat hij overwin
naar bleef in een strijd, waar anderen onder bezwijken
en in’tduister verdwijnen*! De nijd echter—*
Zij hield plotseling op, want Raimar was opgespron
gen en zijn oogen flikkerden. Dat was niet het flau
we opflikkeren van straks, hier schoot een vlam
uit.Edith Marlow was niet bang, maar zij schrik
te toch van dien blik, voor dien toon, die aanvankelijk
nog half gesmoord trilde van opgewondenheid en ver
volgens tot volle, gloeiende verontwaardiging klom
«Moeten die woorden mij gelden dan moet ik ze
afwijzenU hebt het recht niet, een vreemdeling,
wiens beweegredenen gij niet kent, laagheid en ge
meenheid aan te wrijven omdat hij verklaart de vijand
van een ander te zijn, en ik heb daarvoor mijn reden.
Wat weet u trouwens van den strijd des levens U
feld wordt, of v. Goslinga Sjuck Gerrolt wel
zoo intiem gekend heeft, daar onder de vele
brieven die nog van hem over zijn, er geen
van zijn hand voorkomt. Het Rijksarchief,
het archief van het huis Twickel bij Delden,
het Friesch Genootschap en ook het huisarchief
der Koningin bevatten een schat van die brie
ven, waarin heel veel wetenswaardigs voor
komt. En vooral die uit het huisarchief doen
ons v. Goslinga kennen als den beproefden
raadsman van Maria Louise (Maaike Meu), die
echter, trotsch op zijn rechten als Friesch re
gent, geen oogendienaar werd, maar zich voor
het huis van Oranje op de bres stelde, waar
’t noodig was, en zelfs in 1729 op ’t congres
te Soissoins zijn best deed, Willem Carel Hen
drik Friso’s aanspraken op den Spaanschen
troon te ondersteunen. Wat zou onze geschie
denis heel anders zijn, als de jonge vorst eens
op dien troon gekomen ware!
Het is ons bij ons onderzoek gebleken, dat
Goslinga wel degelijk met Sjuck Gerrolt goed
bekend was, wat niet wegneemt, dat wij gaarne
acte nemen van de verklaring van dr. Slot
houwer, dat v. Goslinga zeer bevriend was met
zijn neef Ulbe Aylva van Burmania, in 1702
grietman van Leeuwarderadeel, een geestig
man, maar tevens driftig en van een goeden
dronk houdend. Lange jaren duurde de vriend
schap, tot ze wat Ulbe betrof verslapte. Men
kan de redenen slechts gissen. Is het misschien
aan ijverzucht toe te schrijven, omdat Sicco
druk briefwisseling hield met den griffier Fa-
gel over staatszaken? Want het lekte uit,
dat v. Burmania, die veel in den Haag moest
verblijven als lid van den Raad van State,
dagelijks aan de post onderzoek ging doen
naar de briefwisseling tusschen beiden. Hoe
het ook zij, het is v. Goslinga gelukt de oude
vriendschapsbanden weder aan te knoopen,
maar zonder dat beiden er veel aan hadden,
want in 1725 moest Sicco aan Maria Louisa
berichten, dat haar een trouw raadsman ont
vallen was: Ulbe van Burmania was krank
zinnig geworden.
Nog van een anderen vriend moeten wij hier
melding maken, van SJingelandt, secretaris van
den Raad van State. Hoe geheel anders ech
ter was het karakter van dezen man dan dat
van v. Burmaniadiepe ernst stond hier tegen
over groote opgewondenheid. En toch, voor
Sicco zal dit karakter van v. Slingelandt meer
thans begon hij te begrijpen, hoe ver hij zich had laten
vervoeren.
Dat was dus de dank van een broeder voor wien
hij zich had opgeofferdzóó stond hij dus voor de
oogen van het meisje naar wie Max zijn oogen op
sloeg. Een oude uitgedroogde vrijgezel, die hoegenaamd
geen begrip had van iets hoogers en uit kleinburger
lijke bekrompenheid den jongen kunstenaar wilde vast
ketenen aan zijn eigen levenskringGisteren nog had
hij een dergelijke ervaring met een bitter lachje en een
medelijdend schouderophalen beantwoord, thans
drukte hij de tanden op elkaar en een donderwolk lag op
zijn voorhoofd toen hij de zich wegspoedende nakeek.
«Zij moet op de een of andere manier in relatie staan
met dien Ronald mompelde hij halfluid. «Zóó trekt
men geen partij voor iemand die ons vreemd is maar
wat gaat mij dat aanZij zullen natuurlijk van alle
kanten als een troep jachthonden op mij aanvallen als
ik waag wat ieder wagen kan wiens naam onbesmet
ismaar wat is aan mij gelegen, als ’t maar bereikt
wordt. Eén moet het woord uitspreken, en daar geen
ander het doet hij richtte zich op met eene beweging
als wierp hij een lang gedragen last van zich «ik
wil niet langer een lafaard wezen, die «in ’t duister
verdwijnt*, ’t Is thans beslistEr kome dan van
wat wil
Hij stapte verder. Daar klonk weder het geroep van
de merel, en thans vloog zij uit de vervallen steenklomp
het bosch in, naar buiten in het lenteleven. Het klei
ne kerkhof lag daar weer stil en eenzaam, maar de
zonnestralen weefden hun gouden draden boven het
oude, verweerde monument, waarop onder mos en
klimopranken het veel belovend woord stond
sympathie gehad hebbenwant, zooals uit
gansch zijn leven gebleken is, ook hij was
kalm en ernstig. Deze beide mannen ver
stonden elkaar, zonder dat zij veel woorden
behoefden te uiten. Meermalen kwam hij op
Gosliga-state te Dongjum logeeren. Een aan
genaam huisgenoot was hij echter niet, want
hij had veel last van de jicht en van
zijn vrouw. En Slingelandts humeur zou nog
meer bederven, toen zijne dochter hem het
verdriet aandeed, met haar verloofde heimelijk
naar Duitschland te vertrekken, omdat zij
zóó haar vader dacht te dwingen zijn toestem
ming tot het huwelijk te geven, waarvan hij
niets wilde weten. Slingelandt koos de wijste
partij in de gegeven omstandigheden en gaf
zijn toestemming, mits de vader van baron
Spörker, zoo heette de galant, naar den Haag
wilde komen om een regeling te treffen. Maar
nog vóór dit geschieden kon, kwam de jonge
Spörker daarheen, omdat hij tot gezant be
noemd was. Het is wel tot een huwelijk ge
komen, maar van Slingelandt heeft er verdriet
genoeg van gehad. Zijn schoonzoon trachtte
hem op alle manieren te plukken, en vrouw
lief viel haar man bij, zoodat er een verwij
dering tusschen vader en kinderen ontstond.
Dit alles werd v. Goslinga door den griffier
Fagel meegedeeld, wier briefwisseling op 't
Friesch Genootschap te vinden is. Slingelandt
zelf ging echter in particuliere omstandigheden
ook met zijn vriend Sicco te rade. En nu deed
zich ’t geval voor, dat Slingelandt na den dood
zijner eerste vrouw aan een tweede huwelijk
begon te denken en wel met zijn huishoudster,
die jaren lang den scepter in huis had ge
zwaaid. Hij schreef een verliefden brief aan
zijn vriend, waarin ook de bekende tirade voor
kwam, dat hij zich niet begrijpen kon, dat zóó’n
vrouw, een parel uit velen, met hem, een door
de jicht geplaagd oud man, wilde huwen. V.
Goslinga heeft hem flink den mantel uitge
veegd, maar kon, voor een daadzaak geplaatst,
eigenlijk niet veel uitrichten. Ofschoon de
toon van den brief, die de oude bruigom te
rugkreeg, niet malsch was, heeft deze het toch,
schijnt het, v. Goslinga niet kwalijk genomen
en de vriendschap tusschen beide mannen werd
er niet minder om. Trouwens, Slingelandt had
Goslinga noodig, zooals ons blijken kan uit het
volgendeHet drostambt van Breda was open
gevallen en nu wilde van Slingelandt gaarne
zijn zoon Govert daartoe benoemd zien, en ver
zocht Goslinga dringend diens voorspraak bij
Maria Louisa te zijn, die zeker dan een goed
woordje zou doen bij de Raden der staatsdo
meinen, die den post te vergeven hadden.
Het is Goslinga werkelijk gelukt Govert be
noemd te krijgen, die echter heel veel moeite
heeft moeten doen en diep in de beurs tasten.
In een brief van Fagel, oom van Govert, aan
Goslinga, op 17 Jan. 1722 geschreven, lezen
wij dienaangaande (wat wij uit het Fransch
vertalen)»Ik had de eer u in mijn laatsten te
berichten, dat ik hoopte, dat de vacature van
drossaart van Breda in deze week zou vervuld
worden. Dit is werkelijk en zóó als ik hoopte
is geschied. De heeren van den Raad der do
meinen toch hebben ’t ambt vergeven aan den
zoon van ons beider vriend, mijn schoonbroer,
tegen een som van 25.000 gulden. Ik wil er
gaarne voor uitkomen, dat wij dezen geluk
kigen uitslag te danken hebben aan uw har
telijke vriendschap en goeden raad, en aan de
moeite, die gij u gegeven hebt om die sollici
tatie bij Hare Hoogheid te begunstigen, waar
aan wij toeschrijven, dat zij verklaard heeft,
dat de persoon van den jongen Slingelandt
haar niet onaangenaam zou zijn. Voor dit
alles en nog zoo veel meer blijven wij u hoo
gelijk verplicht en zullen u tot aan ’t einde van
ons leven dankbaar blijven.”
Maar ook daarvóór reeds wist Fagel, Gos-
linga’s hulp te verkrijgen om den jongen Ten
Hoven, zijn bloedverwant, secretaris van den
Raad van State te maken. Het is te begrij
pen, dat Fagel, van Goslinga naar de oogen
zag.
Toch zal men nooit kunnen zeggen, dat
Goslinga oneerlijk als regent was. Hij zag
zeer zeker naar verdiensten bij de sollicitanten.
Want, toen iemand naar een vacante majoors-
plaats dong, waarvoor Goslinga een ander had
aangewezen, lette hij op de verdiensten van
den eersten, die zich in den slag van Rami
fies dapper gedragen had, en deed hem be
noemen. En, waar hij zelf voor eerbewijzen
meende te moeten bedanken, althans van
vreemde vorsten, b.v. toen hem het eerebur-
gerschap van Bern aangeboden of den graven
titel geschonken werd, daar keurde hij het ook
zeer af in die regenten die zich wel vreemde
muntspeciën in den zak wilden laten glijden.
Men zegt, dat hij echter in ruil voor het zijne,
R COURANT.
't
ONTWAKEN