MEIWs- i MimiWIEIILU ÏO»R WEE ES MSTKEÜEJ. Zij an er, „HEKSENGOÜD." Toestanden, door den oorlog ver oorzaakt. irke er, Woensdag 30 Mei 1900. 55e Jaargang. BTo. 43. Uitgevers: POUWELS FALKENA, tegenover’tTramstation Sneek. FEUILLETON. liet dite Kantongerecht te Sneek. lag voo an de Zitting van 23 Mei 1900. Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f 0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. hunna ^ingyun a spoe stellet ubbele srende itwer- actuur f 75.) ‘J enge- ADVERTENTIèN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar plaatsruimte. Roman van E. WERNER, Schrijfster van »Aan het Altaar», «Fata Morgana», »De Alpenfee» enz. 38 Mevrouw van Maiendorf was met haar dochtertje naar Berliju gegaan, want haar huwelijk, dat over zes weken zou plaats hebben, en het verhuizen naar de nieuwe woonplaats, maakten nog allerlei inkoopen en beschikkingen noodzakelijk. Majoor Hartmut wilde natuurlijk den loop van ’t proces bijwonen, waarin zijn vriend een hoofdrol speelde en had zijn verloofde overgehaald dienzelfden tijd voor haar reis te kiezen. Zij hadden elkaar sedert hunne verloving niet weder gezien en zijn verlof duurde ditmaal slechts eenige dagen. Ernst Raimar, die inderdaad van plan was zich zelf te verdedigen, was sedert veertien dagen hier, en notaris Treumann, die er natuurlijk ook bij wilde zijn, had zich bij hem aangesloten. Hij ging als speciale bericht gever van de «Burgwacht» naar Berlijn en stuurde triomf-artikels naar Heilsberg. Eiken morgen onder de koffie hadden de Heilsbergers het groote moment van den dag, dan kwam de »Burgwacht« en lazen zij ’t, zwart op wit, hoe »hun notaris» thans te Berlijn de man van den dag was. De historische stad was dan ook geheel op de hoogte van de zaak. De dames belegden koffiekransjes, waar genoemde notaris, aan wien zij vroeger, van wege een beroep op de liefdadigheid der Transvaalsche vrouwen in Potchefstrpom, Klerksdorp en Hartebeest- fontein. Alle ledige huizen der mijnwerkers in Klerksdorp werden ter beschikking gesteld. Met lofwaardigen ijver en met een bereidwilligheid en hulpvaardigheid, die den heer Morgendaal niet slechts niet verwacht had, maar die hem, zegt hij, alle respect afdwingt voor haar, op wier hulp hij een beroep gedaan had, werd er geholpen; een damescomité werd opgericht, en zoo werden thans 150 huisgezinnen aan het allernoodigste geholpen. Maar nog 150 families komen, met 20 wa gens worden zij gehaald en wat is 300 p. st. voor 300 families. Vrouwen van burgers als deze Grikwalanders verdie nen een beter lot, dan zij nu hebben, hunne ellende moet verzacht worden. Laat ieder daartoe medewer ken. Voor kost en inwoning wordt voldoende gezorgd, te Klerksdorp hebben verscheiden de uitgeputte en vermoeide vluchtelingen eerst onder hun eigen dak liefderijk verpleegd en verzorgd en later werd hun een woonhuis aangewezen door den commissaris. Maar voor allen heeft hij geen kleeding, zijn voorraad geld zou niet eens voldoende zijn om voor allen kom baarzen te koopen en toch, hij zou zoo gaarne en hij moet meer doen. Wat hem zelf betreft heeft hij ge daan wat hij kon. Diep bewogen over ’t lot der armen, heeft hij ook zijn private middelen niet gespaard, en alle moeite in het werk gesteld, doch steun bij zijn edel streven, dit is, wat hij behoeft. die zich met 1 JULI a. s. op dit blad abonneeren, ontvangen de nog vóór dien tijd verschijnende nummers gratis. DE UITGEVERS. de oorlogsrampen beter duidelijk te maken dan door vele langdradige beschouwingen. Aan dit blad dan wordt do. 18 April uit Klerksdorp iets geschreven over het lot van Grikwaland-West, het deel der Kaapkolonie, ten westen van Kimberley en ten noorden van de Oranjerivier, welks bewoners grooten- deels echte Afrikaanders zijn: Toen de oorlog uitbrak, schaarden zich de burgers als één man aan onze zijde, Grikwaland werd gepro clameerd als Vrijstaatsch grondgebied en de heer Morgendaal aangesteld als Hoofdlanddrost over het nieuwe district. Met groote toewijding, met voor ve len onzer beschamende opoffering en liefde tot de vrijheid gaan de mannen ten strijd, en dat niet? maar, omdat zij toch niets te verliezen hebben, geenszins. Zekere Louw Jakobs, van Klipdam, wordt mede op geroepen om de wapenen op te vatten. Hij zelf is een vurig patriot, hij zal gaan, maar zijn vrouw? Een Engelsche opvoeding gaf haar Engelsche be grippen en Engelsche sympathieën, en haar kinderen, die volgden haar daarin na. Zij wil niet vechten te gen Engeland, zij wil naar de Kolonie. Zal Louw Jakobs dan met zijn vrouw gaan? Neen hij zal strij den. Hartroerend is het afscheid, dat Jakobs van zijn vrouw en kinderen nam, maar wat zijn zijn woor den tot den Landdrost die bij hem staat? «Hoewel ik mijn vrouw liefheb, mijn natie heb ik nog liever.” Met een treurig hart gaat Jacobs uit. Op Feltsteeds- kopje, bij Kimberley’s ontzet, strijdt hij als een held, maar hij moet retireeren met vele anderen. Eindelijk komt hij in Transvaal met een versleten pak kleeren en een kombaars, al zijn bezitting. Hij zelf is ziek van koude en vermoeienis. Te Klerksdorp wordt hij in het hospitaal opgenomen en na zes dagen sterft hij. En nu voor twee dagen geleden werd hij begraven als een vreemdeling; maar toch niet geheel verlaten. Hij rust in den bodem van een vrij land, te midden van zijn natie, «die hij liever had dan zijn vrouw of kind.’’ De heer Morgendaal was de eenige aanwezige vriend van den overledene. Het was hem een troost den ar men man althans een passende begrafenis te kunnen geven. Grikwaland-menschen hadden thans geen moeilijk heid meer. Wel hadden zij geenerlei inkomsten, maar de regeering zorgde voor voeding en kleeding. Maar de vrouwen hadden niets dan de armzalige huisjes, waar in zij verblijf hielden. De eerste .zorg van den pas aangestelden Landdrost gold haar. Eenige mannen werden gecommandeerd om met wagens en geweren uit te gaan om wild voor de vrouwen te schieten, om ze voor den hongerdood althans te vrijwaren, tot dat kost kon worden ingevoerd, een zaak, die door den verbazenden afstand veel tijd vereischte. zooals ik reeds zeide, mijn neef; ik heb hem ten doop gehouden, ik ken hem van kindsbeen af. vindt in mij de allerbeste bron. Van morgen heb ik naar Heilsberg getelegrafeerd: Intervieuw van den verslaggever van de Burgwacht door den verslaggever van de Times! Ik zal het geheele interview aan ons blad mededeelen De verrukking van den ouden heer over zijne ge wichtigheid als oom van zijn neef was zoo naïf en on schuldig, dat de majoor het niet over zijn hart kon krijgen hem uit te lachen; hij merkte alleen op: «Heer notaris, uw enthousiasme voor Ernst wordt zoo langzamerhand beangstigend. Uw lieveling Max zal ’t kwalijk nemen; hij is immers toch het gepaten teerde genie van de familie. Waar huishoudt hij dan toch eigenlijk? Bij ons is hij maar een enkele maal geweest, en toen had hij geld noodig. Anders schit tert hij door afwezigheid, wat wij met gelatenheid dragen.» Een zekere verlegenheid lag op ’t gezicht van Treumann; hij aarzelde met zijn antwoord: «Dat ge beurt om u,« bekende hij eindelijk. «Max zegt, dat gij hem hebt beleedigd en dat zelf-respect hem verbiedt den drempel te overschrijden, waar gij vertoeft.» «Nu, ’t geld heeft hij dan toch over den bedoelden drem pel vandaan gehaald,» zei Hartmut spottend, «maar dat geldt zeker als uitzondering. Wat overigens het zelf respect van Max betreft, zoo beteekent dat, juist vertaald: nijd! Heel gewone nijd! Hij kan het niet verdragen dat Ernst thans altijd en overal de hoofd persoon is, terwijl geen sterveling zich om hèm be kommert.» Wordt vervolgd. Bij de heden gehouden zitting van het Kantonge recht, gepresideerd door den kantonrechter, den heer Mr. K. Klein, Ambtenaar van het Openbaai Ministerie de heer Mr. C. L. van Harinxma Thoe Slooten, werden de volgende zaken behandeld: 1. T. D. P., 55 jaar, slager te Sneek, tegen wien verstek werd verleend, wijl hij den 19den Maart j.l. in een getimmerte naast zijne slagerij, vleesch aanwe zig heeft gehad, dat schadelijk was voor de gezondheid. Get. W. van Staa, keurmeester van vee en vleesch, tevens onbezoldigd rijks veldwachter, wonende te Sneek, had zich des avonds omstreeks half negen, vergezeld van den Commissaris van Politie, begeven naar de sla gerij van beklaagde, en vonden aldaar hangen een schapekop en een hartslag, waaraan nog bevestigd zat het middenrif. Bij onderzoek bleek die schapekop zeer nat te zijn, de longen zagen ook iets nat evenals het hart, dat er zelfs flets uitzag; het middenrif was aan de naar de borstholte gekeerde vlakte normaal, maar de naar de buikholte gekeerde vlakte was voch tig, zeer rood, met witte vlokjes vezelstof bedekt; ter- zijne ongezelligheid, geen goede haar lieten, nu als Sint George gehuldigd werd. De heeren hielden ex tra vergaderingen van de historische vereeniging, waar de burgemeester als vice-president den afwezigen pre sident verving, en ’t beste voer daarbij de «Gouden Leeuw,» het vergaderlokaal, want bij de algemeene geestdrift voelde men voortdurend behoefte toosten uit te brengen en op iemands gezondheid te drinken. Mevrouw van Maiendorf had, om de reeds vermelde redenen, afgeslagen, de gastvrijheid harer bloedverwan ten ook voor ditmaal aan te nemen, zij was in het hotel afgestapt, terwijl Hartmut bij zijn vriend logeer de. Hij had den geheelen voormiddag bij zijn ver loofde doorgebracht en kwam zoo pas thuis, waar hij den heer notaris Treumann aantrof. Deze voelde weer eens dringend behoefte, zijn hart lucht te geven, en maakte zich derhalve zoo spoedig mogelijk meester van den majoor en begon de gisteren gehouden redevoering van zijn vriend toe te lichten, en wel zóo uitvoerig, dat Arnold, die er zelf toch ook bij geweest was, eindelijk het geduld verloor. «Nu ja, ’t was een groot succes, maar dat alles zijn toch eigenlijk slechts voorposten-gevechten, de eigenlijke slag zal pas in de volgende week plaats hebben. Maan dag beginnen de terechtzittingenhebt erij u al van een plaatsje op de tribune verzekerd? De aandrang zal heel groot worden.» «Op de tribune?» herhaalde Treumann met minach tend gelaat. «Ja, daar zitten de toehoorders, daar zit gij, heer majoor mijn plaats is natuurlijk bij de pers.« «Drommels! Heeft men dat aan de «Burgwacht» toe gestaan?» riep Hartmut lachend uit. «Men heeft al heel wat moeite en zorg, de vertegenwoordigers van de groote bladen een plaatsje te geven.» «Ik heb ’t ook eerst moeten dóórzetten,» verklaarde de notaris. «Men was aanvankelijk weinig tegemoet komend; éen van de heeren werd zelfs beleedigend. Hij vroeg zeer uit de hoogte: Heilsberg? Wat is dat voor een ding? En Burgwacht? Dat klinkt echt mid- deleeuwsch spijt mij zeer! Maar ik ben het antwoord niet schuldig gebleven. Mijne heeren heb ik gezegd Heilsberg is een historische stad Heilsberg is de bakermat en de woonplaats van een zekeren Ernst Raimar, wiens naam u misschien niet geheel onbekend zal zijn, en ik ben zijn oomIk hoop dat gij mijn neef de beleefdheid zult bewijzen, aan het orgaan van zijn geboortestad, vertegenwoordigd door zijne naasten bloedverwant, eene plaats toe te staan.» «Een uitstekende toespraakzei de majoor goedkeu rend. «Dat omtrent de geboorteplaats klopt wel is waar niet, want Ernst is te Berlijn geboren, maar dat doet er niet toe, als ’t maar helpt.» «Natuurlijk hielp hetriep de oude heer triomfan telijk uit. «Men werd buitengewoon beleefd en voor komend; men stond mij dadelijk de gevraagde plaats toe, en onmiddellijk daarop had ik nog een interview.» Hartmut schudde min öf meer bedenkelijk het hoofd. «Heer notaris, gij laat u tegenwoordig ook door de geheele wereld interviewen. Gij weet wel dat Ernst daar volstrekt niet van houdt; hij zelf is erg terughoudend, hij staat niemand te woord, en gij laat u door den eersten den besten uitvragen «Door den eersten den besten? Hoho! ’t Was de verslaggever van de Times!* «Nu, dan had hij Ernst zelf wel kunnen vragen.» «Dat heeft hij ook beproefd, maar Ernst was totaal ongenaakbaar als altijd, en nu boorde hij die be spreking over de plaats en stelde zich aan mij voor als vertegenwoordiger van het wereldblad. Hij vroeg eenige persoonlijke inlichtingen, die hij aan zijn bericht wenschte toe te voegen. Met pleizier, heer collega zei ik met het grootste pleizierErnst Raimar is, Wij, die van verre met groote belangstel ling den worstelstrijd der Boeren tegen de Engelsche overmacht volgen, kunnen ons ze ker nooit een juiste voorstelling maken van de verschrikkingen, die een oorlog als deze ten gevolge heeft. Wij worden gelukkig lang zamerhand met de in Zuid-Afrika heerschen- de toestanden bekend door al het nieuws dat telegrammen, Afrikaansche couranten en cor respondenties ons brengen. Toch zullen wij wel nooit een juiste voorstelling van den toe stand krijgen, ’t Is daar zoo geheel anders dan hier. Daar zijn afstanden, die wij niet gewoon zijn; een klimaat, dat voor ons zeer lastig zou zijn; een bevolking die uiterst dun gezaaid is; levensvoorwaarden, die zeer met de onze verschillen. Wij hebben eerbied voor de opoffering, waarmede de Transvalers en de meeste Vrijstaters strijden voor wat het dierbaarste is, voor de vrijheid. Wij bewon deren niet minder den moed der vrouwen, die nog treffender is dan die der mannen. Wij hebben medelijden met een klein volk, dat zóó zijn recht verdedigt. Doch niet alleen de Transvaler en Vrijsta- ter lijdt en ontbeert. Wij moeten ook mede lijden hebben met de arme Engelsche solda ten, de Tommy’s, die ver van hun land, in een moordend klimaat ontberingen, vermoeie nis, honger en dorst verdragen. Maar verschrikkelijk is ook het lot der Kaapsche grensdistricten, wier bewoners meest echte Afrikaanders zijn, die dapper hebben medegeholpen om hunne stamgenooten te hel pen tegen den gehaten Brit. Die grensdis tricten, nu geheel in de macht van Britten en Britschgezinden, laten tooneelen zien van lijden en verdrukking, waarvan wij ons geen voorstelling kunnen maken. Met het opnemen van een artikel uit de Volksstem, het bekende blad van Pretoria, meenen we een deel van Einde Januari waren reeds 300 huisgezinnen, om trent 1250 personen, ten laste van het gouvernement en zoo werden de behoeftigsten ten minste van kost voorzien. Toen werd Kimberley ontzet. Onze burgermacht trekt zich terug tot Veertienstroomen. De oude En gelsche grondeigenaars, die tot nog toe op zekere voor waarden op hunne gronden mochten blijven wonen, kregen weer moed en wilden nu hun woede koelen. Zij gingen naar de achtergebleven vrouwen. Waar is uw man? waar zijn uw zoons? Ik weet het niet. Was hij dan niet met de Boeren saam? Ook dat weet ik niet, alle mannen zijn dood of ge vlucht. Ja, maar ik heb je man bij de Boeren gezien, ga hem nu maar opzoeken, die moet je maar helpen, en de ongelukkigen werden zonder voedsel of behoor lijke kleeding uit hun armzalige woningen geworpen. Toen begon de ellende. De mannen zochten hun vrouwen niet, zij liepen niet her- en derwaarts om naar vrouw en kinderen te gaan. Zij staan pal, met ongeduld het oogenblik afwachtend, waarop zij hun land zullen heroveren en nu zich zelf en hun huisge zin vrij maken van het slavenjuk. Maar de vrouwen zij hebben geen informatiebureau van het Roode kruis in die verre streken. Waar zijn hunne mannen? Zij weten het niet. Waarvan willen ze leven? Ze weten het niet. Slechts één doel heb ben ze. Hunne echtgenooten op te zoeken en te volgen. Tusschen Christiana en Bloemhof vond men 21 vrou wen onder drie zinkplaten, schuiling zoekend voor de nachtelijke koude en regen. Op andere plaatsen, vrouwen met hun kind op den rug, die uit Grikwaland hierheen geloopen waren! Langs den weg riepen sommigen, half ziek of uitgeput van honger en ver moeienis, om hulp. De vrouw van kommandant van Aswegen werd met slechts één kombaars uit haar huis gezet. Dagen achtereen liep zij steeds voort naar de Transvaalsche grens. Haar eenig voedsel was Kaffer- rozijnen (de vrucht van een bosje, dat in Grikwaland overal groeit). Vandaag nog sprak ik met een magere, blijkbaar vermoeide, afgewerkte vrouw, die zeer be scheiden om ondersteuning kwam vragen. Zij had drie dagen geloopen van Klipdam naar Christiana. «Maar waarvan hebt gij dan geleefd?” vroeg ik. «O, wij hadden nog een paar versch gebakken brooden, maar wij waren de laatsten en moesten vluchten, de Kaffers hadden al bijkans het geheele dorp vernield en de Cape Policie kwam juist in.” Toen de ellende zoo hoog was gestegen, gaf de Transvaalsche en Vrijstaatsche regeering elk 150 p. st. aan den voormaligen Landdrost, den heer Morgen daal, tot leniging van den nood. Hij zelf deed toen rcourant W' F- 1 'O. I

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1900 | | pagina 1