NIEUWS- EN 1IIVEETENTIEBLAI)
Zij.
r.
01.
Tarfytresisêl.
Invoer van melkvee in België.
IWIfl EN «TM.
Ir
I
c
11,
Zonder verleden.
Rationale JVlilitie.
55e Jaargang,
:n.
r
KENNISGEVING.
KENNISGEVING.
Woensdag 19 September 1900.
No. 75.
Uitgevers: POUWELS FALKENA, tegenover’tTramstation Sneek.
Officieels Advertentien.
FEUILLETON.
I
O®
A
F
ar.
.c
jn
is-
I.
r
die zich met 1 OCTOBER a. s.
op dit blad abonneeren, ontvan
gen de nog vóór dien tijd ver
schijnende nummers gratis.
DE UITGEVERS.
J
1-
e
ui-
Lie
kt,
ikt
n-
5,
et
2am
als
7,
E
Novelle van Clara von Dincklage.
ij
Iff
Nadat luitenant van Endtz afscheid genomen had,
f
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
worden ingebracht en tegen bewijs van ontvang bij
den Burgemeester dezer gemeente jngeleverd.
S?ieeA, den 18 September 1900.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
ALMA, Burgemeester.
JAC. van der LAAN, Secretaris.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente
Sneek
Gelet op artikel 26 der Militiewet
Brengen ter openbare kennis, dat van den 19den Sep
tember tot en met den 27sten September e. k. ter
Secretarie dezer gemeente voor elk ter lezing zijn neder-
gelegd: het Inschrijvingsregister en de daaruit opge
maakte alphabetische Naamlijst van de in 1900 voor
de lichting der Nationale Militie van 1901 ingeschreven
personen en dat gedurende dien tijd tegen Register en
Lijst, bij den Heer Commissaris der Koningin, in deze
Provincie, op ongezegeld papier, bezwaren kunnen
tan
5e
■in
e-
lO,
'O,
loek
De BURGEMEESTER van Sneek, brengt naar aan
leiding eener bij hem ontvangen missive van den Com
missaris der Koningin in deze Provincie, d.d. 13 Sep
tember 1.1. 3de afdeeling Statistiek No. 658, ter
openbare kennis dat de invoer van melkkoeien, langs de
Clinge (Station en dorp) van 15 September af verboden,
doch Maeseijck den 1 en 15 van iedere maand voor
dien invoer geopend is van 5—7 uur, van 1 April tot
30 September en van 2—4 uur, van 1 October tot 31
Maart.
Sneek, den 17 September 1900.
De Burgemeester voornoemd,
ALMA.
OURANT.
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
besloten lord en lady Palmrose in eigen persoon een
onderzoek in te stellen omtrent den redder van hun
kind. Zij reden in de eerste plaats naar de boerderij,
daar zij vasthielden aan ’t vermoeden, dat een der knech
ten van den pachter de daad moest volbracht hebben.
Toen zij aankwamen werd juist een onstuimig too-
neel op de open plaats voor de boerderij afgespeeld.
Voor de voeten van den huisheer lag het lijk van een
reusachtigen hond, blijkbaar eerst zoo pas gevonden en
hier naar toe gesleept. Het gezamenlijk dienstperso
neel stond er in een halven kring omheen.
«Verwurgd riep pachter Pirker’s dreunende stem.
»Mijn God Mijn Bob verworgd zoo’n kapitale dog
Als ik den dader ontdek, dan zal ik hem ook met deze
mijne handen worgenDaarbij hief de man de
gebalde vuisten omhoog en liet zijne oogen dreigend
over zijn personeel gaan. Zij bleven op een man rus
ten, die onverschillig zijwaarts tegen de omrastering
leunde. Zijn bleek, fijn gevormd gelaat was omgeven
door een goed onderhouden donkeren baard en hoofd
haar. Zelfs ondanks zijn non-chalante positie was uit
zijne houding te zien, dat hij niet gewoon was te ver-
keeren onder eene omgeving waarin hij zich op dit
oogenblik bevond.
«Ha!* riep Parker thans, zijn publiek monsterende,
«die lummel, die vervloekte landlooper, die stomme
hond, moet ’t gedaan hebben. Zie, zijn hand bloedt!
Brengt hem hier, dat hij zich verantwoorde, of zijn
straf onderga.*
Reeds pakten vier stevige vuisten den beschuldigde
bij de schouders en drongen hem naar ’t midden van
de plaats, toen de pachter zijn heerschap in ’t oog
kreeg. Onderdanig nam hij de pet af.
«Mylord en mylady, neemt mij niet kwalijk dat ’t hier
juist zoo bar toegaat, maar als ik u zeg, dat mijn
Ijl
Het meisje begon luidkeels te lachen. «Gij hebt den
man met zijn leeuwenmoed en zijn ijzeren vuist niet
gezien, anders zoudt gij mij toestemmen dat al uwe
vermoedens ongegrond zijn. In elk geval is mijn red
der een ongelukkigestom, of in zijn geest gekrenkt,
’t Was deze laatste onderstelling, welke mij zoo plotse
ling deed schrikken*.
Luitenant van Endtz had bereidwillig gehoor gege
ven aan de uitnoodiging tot de lunch. Lady Palmrose
moest er immers ook veel belang in stellen, iets naders
van het vreeselijk ongeluk te vernemen, dat haar neef
het leven gekost had.
Mabel, die stil naast haar moeder zat, bemerkte, toen
de officier bereidwillig begon te vertellen, dat de aan
grijpende eenvoudigheid, het kenmerk der waarheid,
aan zijn verhaal ontbrak. Hij sierde hier en daar de
feiten op, om zijn eigen aandeel daaraan in een gunsti
ger licht te plaatsen. En juist daardoor miste hij bij de
jonge dame den indruk te maken, dien hij zich had voor
gesteld.
»Hoe vaak,* dacht zij, «moet deze verschrikkelijke
gebeurtenis, sedert hij ze te Helfenstein verhaalde, wel
niet over zijne lippen gekomen zijn.*
Niet dat het bezoek van den jongen man alleen ten
doel gehad had, zich de gunst van het meisje te ver
werven. ’t Was slechts een vraagstuk zijner ijdelheid,
of hij bij Mabel ook een gunstigen indruk zou kunnen
te voorschijn roepen. Zijn plannen hadden een bijzon
dere reden. Hij had de getuigenis van miss Palmrose
noodig, om ten behoeve eener voordeelige betrekking
bij eene industrieele onderneming de aanbeveling van
den lord te erlangen.
V.
trouwste wachter, mijn hond
«Juist om den hond,* zei Palmrose, «zijn wij hier
gekomen, of liever om den man, die vermoedelijk den
moord beging welke uw toorn zoozeer heeft opgewekt.*
«Neem mij niet kwalijk, neem mij niet kwalijk,*
verontschuldigde zich de pachter, die volstrekt niet
begreep wat de lord bedoelde, «dat had immers zoo’n
haast niet; de schurk zal zijn straf niet ontgaan. Die
ondankbare schavuit! Stel u voor, mevrouw,* zei hij
tot lady Anna, die zich angstig tegen haar man drukte,
«niemand weet waar de man vandaan komt. Op een
goeden dag staat hij daar onder de andere arbeiders,
gaat met hen aan tafel zitten om te eten, gaat met hen
’t land in en ’s nachts bij hen op ’t stroo liggen. Dat
doet hij nu al sedert weken, en uit pure menschlievend-
heid heb ik hem zijn gang laten gaan. Een verstaan
baar woord is niet uit hem te krijgen. Wij beschouw
den hem voor simpelmaar na ’t gebeurde van van
daag moet ik aannemen dat achter zijne stomheid de
een of andere misdaad verborgen ligt.*
«Hoe heet de vreemdeling brak lord Palmrose den
woordenstroom van den man af.
«Hjj noemt zich Anton, en verder weet ik ook niets
van hem.«
Lady Anna naderde het voorwerp hunner nasporin-
genhare oogen zochten die van den raadselachtigen
onbekende en zij ontmoetten de doodtreurige blikken
waarvan Mabel gesproken had. Blijkbaar begreep de
man hare woorden niet, maar er bestaat een taal, die
voor alle natiën begrijpelijk is. De uitdrukking van
medelijden, die in den blik en de houding van deze
vrouw lag, trof den ongelukkige; hij stak de deftige
dame zijne van het werken hard geworden, welgevorm
de hand toe en mompelde eenige voor haar onverstaan
bare klanken. Wordt vervolgd.
5
«Dat ’s een vreemde geschiedenis.Was ’t de eige
naar van den hond, en hoe heet de man?*
«Dat kan ik niet zeggen. Ik wilde hem bedanken
voor zijn heldendaad, maar toen maakte hij eene af
werende beweging met het hoofd en keek mij met
dood-trieste oogen aan. Hij antwoordde in ’t geheel
niet op mijn vragen. Toen beving mij eene huivering,
die zich aan mijn sidderende pony meedeelde. Wij
vlogen weg en stelden ons eerst gerust toen wij ons
in de nabijheid van het slot bevonden.*
Een donkere wolk trok over lord Palmrose’s gezicht.
»t Is hier de tijd en plaats niet, mijn kind, je te onder
houden over je dwaze handelwijze, en daarbij ben je door
den doorgestanen angst al voldoende gestraft geworden.
Vermoedelijk is je redder een der knechten van de naaste
boerderij. Ik zal onderzoeken en den man eene beloo-
ning doen toekomen.*
«Ik weet niet,* antwoordde Mabel peinzend, terwijl zij
langzaam naast de wandelaars voortreed, «maar als een
boer zag de man er niet uit. Ofschoon zijn kleeding
slecht en afgesleten was, waren hoofd en houding toch
in tegenspraak met zoo’n veronderstelling*.
«Ha, haeen vagebond of straatroover», mengde van
Endtz zich in ’tgesprek; «dus verkeerde uw kostbaar
leven in dubbel gevaar, misz Palmrose*.
door bespreking en voorbeeld althans eenigs-
zins overtuigd van de wenschelijkheid eener
wijziging in bovenstaande manier van doen,
is nu het streven merkbaar geworden om de
mest te bewaren, die men met hooge kosten
door het vee heen heeft verkregen.
En met reden. Immers (het is reeds meer
malen gezegd) bij de bemesting komt het
voornamelijk aan op drie stoffenstikstof, kali,
en phosphorzuur. Van deze drie nu is de
stikstof de duurste. In kunstmest wordt zij
veel duurder betaald, dan de beide andere;
maar ook in stalmestwant de voederartikelen,
die stikstof bevatten (lijnkoek) zijn per K. Gf.
vrij wat hooger in prijs dan de stikstofvrije
(meel). Wat gebeurt er nu met deze stikstof
in het voeder? Bij jonge dieren blijtt zij voor
een groot gedeelte in het lichaam, omdat zij
onmisbaar is voor den groei van vleesch, huid,
haren, hoeven, horens. Bij volwassen dieren
echter, die geen melk geven en niet drachtig
zijn, gaat zij eenvoudig door het lichaam heen,
en wordt ons in de vloeibare uitwerpselen te
ruggegeven. Bij alle dieren echter is het de
urine, en zijn het niet de vaste uitwerpselen,
die de meeste stikstof bevat. En op onzen
grond, die zoo rijk is aan kali en phosphorzuur,
is het juist deze stikstof, die aan de mest hare
cL.ecte waarde geeft. Juist de stikstof is hier
dikwijls het eenig werkzame bestanddeel.
Waar dus urine en gier wegloopt, gaat het
beste en werkzaamste gedeelte te loor.
De verschillende strooisels kunnen uitste
kende diensten bewijzen, om de vloeistoffen
op te vangen, en hebben dat sinds lang gedaan.
Maar sinds jaren is de bijzondere aandacht ge
vestigd op het turfstrooisel, dat geschikt is en
gebruikt wordt om het stroo te vervangen.
Sinds 1884 is het een artikel van uitvoer naar
Engeland. Harlingen en Rotterdam laden voor
Drenthe en GroningenVlissingen, Rotterdam
en Dordrecht laden voor Helenaveen. En dat
deze uityoer niet gering is, kan hieruit blijken,
dat in 1895 alleen uit Harlingen naar Londen
en Huil 10% millioen KG. werd verscheept.
In 1885 werd opgericht «de Maatschappij
«Griendtsveen*, met het doel het grauwveen
van de Peel te verwerken tot turfstrooisel.
Later is deze maatschappij met eene andere
vereenigd tot The Griendtsveen Mosslitter Co,<
gevestigd te Londen. In bovengenoemd jaar
(1885) was op het terrein, waar nu Griendst-
veen ligt, alleen veen, thans is het een dorp
met kerk, school, 30 steenen woningen en 4
fabrieken. Het veen is op regelmatige afstan
den door smalle kanalen doorsneden om de
droge turf naar de fabrieken te vervoeren.
Er zijn meer dan 50 K. M. kanaal van 5 M.
breedte gegraven. Bovendien werkt deze maat
schappij nog onder de gemeente Asten op een
terrein van pl. m. 500 H, A. Op beide ter
reinen werken tusschen de 600 en 1800 man
naar den tijd van het jaar.
Men ziet hieruit, dat het bereiden van turf
strooisel reeds een belangrijken omvang heeft
gekregen, en dat in Engeland van dit artikel
een druk gebruik wordt gemaakt. Ook hier
wordt turfstrooisel nu reeds veel aangewend;
hier en daar ziet men de bekende blokken
liggen, en zelfs zij, die een of twee koetjes
houden, beginnen het zich aan te schaffen.
Wat zijn nu daarvan de voordeelen?
Turfstrooisel heeft zelf ook eenige mestwaar-
de; immers het zijn overblijfselen van eenigs-
zins vergane heideplantenhet komt naar zijn
aard wel eenigermate overeen met de ver
schillende stroosoortenmaar, wat de bemes-
tingswaarde aangaat, d. w. z. wat zijn gehalte
aan de drie reeds genoemde voedingsstoffen
betreft, daarin moest het bij het stroo verre
ten achterstaan. Toch bevat het op de 1000
deelen nog 2 deelen stikstof, 4 deelen phos
phorzuur en 0,6 deel kali.
Dit lykt bitter weinig, vooral omdat men
zich veel te hooge voorstelling maakt van het
wezenlijk gehalte aan voedende bestanddeelen
van de stalmest.
Tot ontnuchtering van hen, die meenen
mochten, dat in stalmest bijna alles «voedsel*
is, diene: dat op 1000 deelen matig verrotte
stalmest gemiddeld voorkomen 750 deelen wa
ter, die natuurlijk waardeloos zijn, en slechts
5 deelen stikstof; 1,8 deel phosphorzuur en
IVj deel kali. Het blijkt dus, dat we feitelijk
ook bij dezen grooten hoop nog maar met
kleine beetjes werken.
Evenals dit gehalte aan plantenvoedsel is
het niet de hoofdverdienste van het turfstrooisel.
Deze ligt in het buitengewoon groot vermo
gen, om vochten op te slorpen. Dit zien wij
het best, wanneer we zijn opzuigend vermo
gen vergelijken met dat van stroo. In on
derstaand staatje 4s vermeld hoeveel deelen
vocht in 24 uur door 100 deelen van de ver
schillende strooisels kunnen worden opgenomen;
mosterdstoppelen200
ooo
Een droog artikel, ’t is waar. Ook droog
om over te schrijven. Maar zulke zaken zijn
er zoovele, dor voor velen, maar belangrijk
voor het algemeen. Vooral, waar het nieu
wigheden betreft, is het dorre minder prettig
te bespreken, omdat het met onverschilligheid
ontvangen wordt.
Tot dit nieuwe kunnen we het gebruik van
turfstrooisel ook wel haast rekenen. Wel wor
den in ons land jaarlijks millioenen KG. ver
vaardigd, maar meest voor het buitenland,
voor Engeland. De boer in Nederland, in
Friesland, bemoeit zich niet met turfstrooisel.
Enkelen hebben het geprobeerd, meer ook
niet. Of ’t turfstrooisel nu zóó weinig attentie
verdient? In een artikel van de Enkh. Crl.
wordt het nut dezer stof flink helder aange
duid. In dat blad wordt het volgende ge
schreven
Wanneer men enkele jaren geleden, de vee
houders wees op de voordeelen, die verbonden
zijn aan het gebruik van turfstrooisel, dan deed
men vergeefsche moeite. Niet alleen, dat het
artikel meestal iets onbekends was, maar men
wilde er absoluut niets van weten. Het nieuwe
verovert zich niet zoo gauw eene plaats, ook
al is het beter, dan het oude. Men achtte
zich (en meestal is dit nog zoo) het veiligst
bij het oude.
De vruchtbaarheid van den grond, die alle
voedingsstoffen in ruime mate bevat, heeft er
wellicht toe geleid, dat men hier weinig zorg
besteedde aan de mestbewaring. De vloeiba
re uitwerpselen van het rundvee werden niet
of zeer onvoldoende opgevangen. De mest-
hoopen, doorgaans aan den kant van de sloot
geplaatst, werden door het regenwater uitge
loosd en lieten hunne opgeloste bestanddeelen
in het slootwater loopen.
Over den eenen kant door de behoefte ge
drongen, die een gevolg is van de meer in
tensieve cultuur van den bodemanderzijds