MOTS- EJI IDVEMEliTlEBLAI) tl T en, in. Loting voor de Nationale Militie. IMH Slttk EI «ISMffl. DE PEST. Zonder verleden. No. 84. Zaterdag 20 October 1900. Officieele Advertentie. KENNISGEVING. iek 55e Jaargang. de t. Uitgevers: POUWELS FALKENA, tegenover’tTramstation Sneek. zen. FEUILLETON. Tie M. C. N. m. Novelle van Clara von Dincklags. 'D. ’ring Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS, ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. Het is niet even eens wat dat men draeght voor kleeren, Draeght armezij, borat, dit sal u minder deeren Fusteyn of kamelot, of bombazij is best, Cassanten, half-fisset is goe draght voor de pest. Op diergelycke stof kan ’t vier zeer qualick raken, ’t Is nutter in dien fijt, als fluweel, bont, of laken Of baay, of schots-kersey, of plets, of schipperspij, Hierin is dat het vier spreyt aan alle sy. I :eerd. .20 10 voor lg” i T. „50. ).5O. 8 2 1 3 ct. f b 2 5 4 8 0 7 1 0 9 6 76 15> 3 6 0 6 5 7 (Slot.) Niet te verwonderen is het, dat, vooral in het begin der 17e eeuw, toen ons land veel van de pest te lijden had, menige pestordon- nantie verscheen. In 1624 schreef de magistraat van Arnhem b.v. voor, dat ieder die pestlijders wilde be zoeken, drie lepels driakel-azijn moest nemen, 14 Zware dennenboomen werden door den orkaan ge grepen en als zwavelstokjes gebroken. Anderen wer den door hem ontworteld en hij wierp hunne lange lichamen dwars over den weg van den steeds voor waarts worstelenden jongen man. Het voetpad was in een waterpoel veranderd: overal stortte het water, tot kleine beekjes verzameld, van de hoogten af. Anton merkte er niets van; bij hem heerschte slechts de gedachte, de waanzinnige angst, ja de toenemende zekerheid, dat Mabel een ongeluk was overkomen. Zijn verbeelding werkte koortsachtig; onder eiken neergevallen boomstam meende hij haar verpletterd te zien liggen. Als hij zich overtuigd had dat ’t slechts een donkere aardkluit was, dan zweep ten storm en regen hem weer voort naar de stortbeek zjjn grootst schrikbeeld. Schuimend stortte het water van de hoogte afhet witte schuim lekte bij de rotsblokken neder onder de vergeefsche poging dezen weg te spoelenongedeerd en onwrikbaar verhieven hunne toppen zich uit den gorgelenden, overstelpenden waterval. De blikken van den graaf vlogen over de door het kokend water overstroomde brugeen slanke dennenboom lag er dwars over heen geworpen, als wilde hij den waag hals nog een steunpunt aanbieden. Reeds zette An tonio den voet op die onveilige brug, toen hij plotse- verplegers echter slechts drie weken. Waarschijnlijk hadden de doktoren ook geen bijzondere kleeding aan, als zij de pestlijders bezochten. Ook daarop let men in onze da gen. Toen voor enkele jaren de cholera te Utrecht epidemisch verklaard was, deden de geneesheeren witte hemden over hun klee ding aan. En toch, schijnt het, dat de eene stof meer dan de andere de overbrengster van de pest kan zijn, althans van Godewijck rijmelt hier over: ling een onverstaanbaren, afgrijselijken kreet slaakte en met groote sprongen naar beneden stormde. Daar beneden, waar de loop van ’t water opnieuw door rots blokken gestremd werd, daar kwam ’t van onder het witte schuim weer te voorschijn, daar, aan den over kant, dat zwarte stuk goed. Heen macht op aarde, ja zelfs de poorten der hel niet zouden in staat geweest zijn den jongen man terug te houden om den overtocht te wagen. Bij helder verstand zou het dolle waagstuk niet mogelijk geweest zjjn. Met kuchend geluid slaakte Anton Mabels naam, en toen raakten zjjne zinnen verward. Was ’t dan Mabel, die hjj redden wilde? Water, overal water om hem heenhet stak steeds zijn polie- pen-armen uit, om hem in de diepte te trekken. De grond week onder zijne voeten het schip, waarop hij stond, zonk weg in den trechtervormigen maalstroom, alles in zijne warreling meesleepende. Waren dat geen masten, die krakend braken Als op vleugelen van den storm gedragen, sprong graaf Fahrbach met bjjna bovenmenschelijke kracht van rotsblok op rotsblok, tot hij het punt bereikt had waarop zijne blikken gevestigd waren. Hij boog voor over, zijne vingers grepen krampachtig een zwart stuk goed, uitgerafeld, verscheurd, en anders niets. De wanhopige man deed nog eene laatste, instinct matige poging tot eigen redding, en toen zonk hij met den kreet >Anton!« bewusteloos op den grond neder. ♦Anton* weerklonk het gillend, maar ’t was niet de echo die ’t geluid weerkaatste ’t was Mabel, die, verlamd van ontzetting van haar hooger, veilig standpunt het voorval gadesloeg. Zij riep uit alle macht, maar haar zwakke stem deed vergeefsche moeite het bruisen van den storm en van 't water te over schreeuwen. ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar plaatsruimte. Toen misz Palmrose den molen verliet, hoopte zij nog vóór de volle uitbarsting van het onweder over de brug te kunnen komen, maar de neerstroomende regen hinderde haar in ’t vlug vooruitkomen en een blik in de schuimende diepte maakte haar duizelig. De storm rukte den doek af, die hare schouders bedekte en dreef er zjjn spel mee, tot hij in ’t water terecht kwam. Doodsbenauwd zocht het meisje bescherming onder een vooruitspringend rotsblok, tot het zien van Anton en diens krankzinnige handeling haar haar-zelf deed vergeten. Zich vastklemmende aan struiken en vooruitspringende rotsblokken, klom Mabel de tamelijk steile helling af aan welks voet de bewustelooze lag. Een bloeddrop- pel liep bij zijn voorhoofd neer toen het meisje dien met haar zakdoek wegwischte, zag zij dat deze slechts uit een lichte schram kwam, door een scherpen tak veroorzaakt. Mabel beurde zijn hoofd omhoognu sloeg hij de oogen op en keek haar bleek gezicht als iets vreemds, iets onbekends aan. ♦Leg je hoofd op mijn schoot, lieveling, ik ben immers bij je,< zeide zij hem ondersteunende en naast hem zitten gaande. Hij deed ’t als een gehoorzaam kind, en toen vielen de oogleden weer vermoeid dicht. Eens klaps richtte hij zich op, keek haar aan en zeide ♦Gij zijt Mabel, maar waar i> de andere, Anton Is hij gered En daarbij keek hij naar de flarde, die hjj nog altijd in de hand hield. ♦Gij zijt immers mijn Anton,antwoordde zij>alle gevaar is voorbijals de storm bedaart keeren wij naar huis terug en trekken droge kleêren aan en dan is alle angst en ongemak weer vergeten.» »Neen,< mompelde hij als iemand die een blik in zijn binnenste slaat, »neen, nu zal ik ’t niet weer vergeten. Ik weet ’t immers; toen ik dien lap in mijn hand BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Sneek, Gelet op het besluit van den heer Commissaris der Koningin in Friesland van 6 September 1.1. Ie Af- deeling M/S. no. 1456 (Provinciaal blad no. 74); Brengen ter openbare kennis, dat de loting van hen die in dit jaar voor de lichting der Nationale Militie van 1901 dezer gemeente, zijn ingeschreven, zal plaats hebben in de Concertzaal alhier op Woensdag, den 31 October e. k. des voormiddags ten 10 ure; dat op Donderdag den 1 November da. v. ter ge meentesecretarie door of vanwege de lotelingen aan vrage kan geschieden voor de getuigschriften ter bekoming van vrijstelling van den dienst, wegens broederdienst of als eenig wettig zoon-, voorts dat om vrijstelling wegens eigen militairen dienst of dien van broeders te verkrijgen, de paspoorten of andere bewijzen van ontslag, uittreksels-Stamboeken of bewijzen van werkelijken dienst, ten minste tien dagen vóór den dag, waarop de zitting van den Mili tieraad wordt geopend, ter Secretarie voornoemd moeten worden ingeleverd. Sneek, den 9 October 1900. Burgemeester en Wethouders voornoemd, ALMA, Burgemeester. JAC. van der LAAN, Secretaris. handen en gezicht bestrijken en, van den zieke, teruggekeerd, geen onbesmette huizen mocht binnentreden. En de vroede vaderen hadden ook voor een pestdrank gezorgd, die men krij gen kon, mits men den ouderdom van den patient noemde, om daarnaar de dosis, door de geneesheeren voorgeschreven, te bepalen. Eenige jaren later woedde de pest zeer te Nijmegen; de helft der inwoners stierf er aan. Men dacht ze te verdrijven door kooien met musschen in de kamers te hangen en zuiverde de lucht in de huizen door den vloer met melk te besprenkelen. Ja, men liet in de kamers zelfs bokken vrij rondloopen, omdat de bekende geur dier beesten de besmetting zou weren. Heel natuurlijk, vond men. Want, waar de onaangename lucht der bokken het huis ge heel vervulde, was er natuurlijk geen plaats meer voor de besmette pest-lucht Maar ook middelen, welke wij nu ook nog kennen, werden aangewend. Zoo zette men een komfoor met gloeiende kolen midden in ’t vertrek, en deed er eikenschraapsel, poeder van mirre en wierook op. Tegenwoordig doet men er jeneverbessen op voor de onaangena me lucht in de kamer. Schreef het gemeentebestuur van Utrecht in 1636 voor, dat gedurende de pestziekte geen kussens dekens, enz. in de stad mochten ge bracht worden, het deed meer. Binnen zes weken, nadat een pestlijder overleden was, mocht zijn verzorger geen publieke plaatsen of vergaderingen bezoeken, door nauwe steeg jes gaan of de menschen op straat staande houden. Wel lijkt dat een heel strenge maat regel, waar men zoo geschuwd werd als de pest, maar wijs was hij zeker. En er werd op de overtreding telken reize een boete van zes gulden gesteld, hoewel het ons wil voor komen, dat die dikwijls moeilijk op te leggen zal geweest zijn, want hoe toch was b.v. aan het begrip >nauw »een juiste maat aan te leggen? Het schijnt, dat er toen ter tijde geen spra ke meer was van een uiterlijk teeken, dat men uit een besmet huis kwam. Heel anders was dit in de 15e eeuw te Amsterdam, b.v. waar geen huisgenoot van een pestlijder zich op straat mocht vertoonen, zonder een wit stokje van drie voet lengte in de hand te houden, ten teeken, dat men hem mijden moest. En dat wel zes weken, nadat de huisgenoot-pestlijder beter was geworden of ’t huis uitgedragen, de vreesde stroobos prijkten, een bewijs dat er een pestlijder in was. Toen werden ook ver scheidene kerken voor de zieken aangewezen. Tot er op ’t eind der 16e eeuw het ziekenhuis en vervolgens het waschhuis en ’t geheele ka pittelhuis van het gewezen Dominikaner klooster voor bestemd werd. Maar, de tand des tijds knaagde er ter dege aan en zoo werd herhaal de malen besloten het gebouw af te breken en er een nieuw voor in de plaats te zetten. Wat in 1611 geschiedde. En op 13 Decem ber werden er de eerste >gasten< in gebracht. Toch blijkt niet, dat er buiten de jaren 1619, 1656 en 1666, bekend als pest-jaren, veel zie ken in geweest zijn. Later, toen men de arme weezen niet goed wist onder te brengen, be sloot de Regeering op 11 Januari 1675 »dat 't jegenswoordighe Pesthuys daertoe sal wor den geapproprieert ende opgevyselt, nae ’t concept van de vier meesteren timmer luyden dien te neffens gemaeckt, met het nieuwe werck op een cemetrie.* Waarschijnlijk is dus het westelijk gedeelte van het nieuwe Stads-Wees- huis, dat daarvoor in de plaats kwam, een overblijfsel van het voormalige Pesthuis, zegt Eekhoff. Beter dan voor de pestzieken, werd voor de melaatschen gezorgd, die een eigen »Lazarus- huis< hadden. Er waren een binnenvader en moeder over aangesteld en een college van regenten voerde ’t bewind, Het gebouw stond buiten de stad, want nog in 1636 mochten zij slechts Zaterdags in de stad komen en bede len met de klep, met den mantel met vier teekens om, en een witten band om den hoed. Want zij hadden veel voor boven de vreemde lazarussen, die met het tuchthuis bedreigd wer den, als zij bedelden. Langzamerhand vermin derde het aantal bewoners van ’t gesticht zeer, en toch waren de inkomsten zóó, dat de ma gistraat een beroep deed op de regenten om een gedeelte voor de algemeene armen der stad af te staan. De weinige verpleegden met hun geborduurden leeuw (het stadsmerktee- ken) en klep werden later uit het huis gezet en de naam Lazarushuis verdween, toen de afbeelding der Lazarussen op de poort van het gesticht met verf besmeerd waren. Thans is van het gebouw niets meer te vinden. In andere landen letten de geneesheeren hier wel degelijk op. De lijfarts van Lodewijk XIII, Dr: de l’Orme, schrijft dat hij bij de pestepidemie van 1619 steeds een leeren kleed aan had, en in den mond altijd knoflook, in óen neus ruit, in de ooren wierook, en voor de oogen een bril had. Later liet hij zelfs een masker van leer maken met een neus van een halven voet, om de kwaadaardige lucht te fil- treeren. Uit lateren tijd is ons nog een beschrijving van zoo’n leeren kostuum bewaard. Hierbij werd aangedaan een neus als een snavel, ge vuld met welriekende stoffen en van binnen be smeerd met balsemop de plaats der neusga ten waren eenige openingen aangebracht, waar door de lucht vrijen toegang had en langs de pasgenoemde stoffen streek. Mochten wij ’t een en ander aan een ver handeling van dr. C. E. Daniels ontleenen, wij misten tot onze spijt eenige gegevens omtrent Friesland. En dan ging ook de hoofdstad er van al weer voor. Reeds in 1564 nam de Stadhouder Aremberg maatregelen tegen die gevreesde pestziekte. In 1576 werden die uit gebreid en eenige >stadts pestcameren» voor de lijders aangewezen. Later waren deze in 't geheel niet voldoende, want het kwam in 1583 nog voor, dat tientallen huizen met de ge hield. wist ik ’t, dat Anton allang dood is. ’t Was slechts een onbezield leven dat ik nog lijden moest. Hoe heb ik ’t danMabel, kus mijBen ik dan niet dood* Het arme kind begon te huiveren; maar de liefde overwon toch de schuwheid, zij kuste Tonio. >Ga nu ópstaan,* zeide zij, >wij zullen hier nog een poosje uit rusten en dan gaan we naar huisde storm begint al te bedaren.* ♦Laat het stormenhier binnen stormt het ook. Ma bel, mijn ziel, mijn hart, ik heb mij-zelf wedergevon- den. Uit dien vreeselijken angst is de nieuwe mensch wedergeboren. Ik leef, ik, Martijn van Endtz; de arme Anton zonk weg in de diepte.* Mabel sprong opeen vreeselijke zekerheid beving haarAntonio was krankzinnig geworden. Op dit oogenblik van vreeselijke ontsteltenis ver scheen de robuste gestalte van den molenaar als een red dende engel voor het meisje. Zij dwong zich tot kalmte en verzocht den man, den overspannen graaf te steunen. ♦Hier,* zei de molenaar, ♦is hij er hier overgekomen? Maar dat’s immers niet mogelijk! Ik keek juist even naar ’t weêr, en toen ik daar die twee bij elkaar hun kerende menschen begluurde, wilde ik hen te hulp komen en onder dak brengen. Kom nu maar meêgij zijt immers beiden nat tot op 't vel.* ♦Neen,* zei Mahel, ♦breng ons maar langs den kort- sten weg naar huismijne moeder zal doodelijk onge rust zijn.* ♦Ja, wij willen naar huis,* viel nu ook graaf Fahrbach bij. *Mijn verloofde is doornat. Ik, ik ben aan ’t water gewoon.* Hij begon te lachen’t klonk Mabel als een wan klank in ’t oor, ruw en scherp. Zij klemde zich vast aan den arm van den molenaar, die haar half droeg. Antonio had zjjn vasten gang weder gekregen. Wordt vervolgd, 1 11 -*----1 - 1 ii ----miMiii ■K. OU RA NT.

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1900 | | pagina 1