SIMS- ES ADVE&TEBT1EBLA» 4 Oost West, thuis best ïilÜK SJEES ES 01STREEE1 Zonder verleden. No. 87. Woensdag 31 October 1800. 55e Jaargang. Ie Uitgevers: POUWELS FALKENA, tegenover’tTramstation Sneek. Binnenlandsch Nieuws. FEUILLETON. aan Novelle van Clara von Dincklagb. J 17 S u een woord Ernstige verwonding. Een Amsterdammer, den heer J. de B., wonende in de Kerkstraat, is een ernstig on geluk overkomen. Gistermiddag, op een wandeling, kwam in de Vijzel straat in snelle vaart eene equipage aanrijden met twee paarden bespannen. Toen de heer de B. wilde uitwijken kwam ook van de tegenovergestelde zijde een rijtuig aan en doordat de koetsier van de equipage niet stopte, werd de heer de B., die niet weg kon komen ter aarde geworpen en aangereden. De heeren Fischer, Wolmarans en De Bruijn, bevinden zich thans, met de aangekomen Transvaal- sehe hoofdambtenaren te Rome. In het midden dezer week worden zij te ’s Graven- hage verwacht. Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. A Op Het Loo. Hertog Hendrik, een uitstekend jager, heeft in de laatste dagen nog al eens een ree of her tenbok geschoten. Zondag waren de Erfprins en Prin ses von Wied overgekomen en maakten met de Ko ninginnen en den Hertog ’s middags een rijtoer in een breack. De Hertog mende weer de vier paarden naast hem zat de Koningin, 's Avonds met den trein van half negen deden H. H. M. M. en de Hertog den Erf prins en Prinses uitgeleide, terwijl een juichend pu bliek aanwezig was. Gisterenmorgen vertrok de Her tog naar Duitschland. Aan het Station Apeldoorn had zich weder eene talrijke menigte opgesteld, om van het tijdelijke afscheid getuige te zijn. Men werd echter teleurgesteld. De Hertog werd door zijne Ver loofde geen uitgeleide gedaan. Het afscheid was ten Paleize genomen. Om 10 u. 8 m. vertrok de Hertog met de beide heeren van zijn gevolg. Dr. Langfeld, voorzitter van het Mecklenburgsche »Landesgericht,« die te ’s Gravenhage vertoefde, in ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 2 7, cent. Groote letters naar plaatsruimte. ken waren doordringend op elkaar gevestigd. De ge martelde vrouw bewoog de lippen; haar tegenpartij had zijn doel bereikt, de vrouw was bang voor hem. Met erg vermoeide stem antwoordde zij: «Laat mij; ik heb behoefte aan alleenzijn.* Mabels voetstappen verwijderden zich, de hand met het wapen zonk neder en een diepe ademhaling ver ruimde de borst van den man. «Goddank,* zeide hij, »dat gij uw verstand gebruikt hebt. Laten wij onze zaken nu spoedig afdoen. Zoo- dra gij mij het geld ter hand stelt, zal ik ons con tract voor uwe oogen vernietigen. Er staat wel is waar niets compromitteerends voor u in,« zeide hij spottend, «maar men zou toch eens iets tusschen de regels kunnen lezen. Doe gerust uw geldkast open ik ben geen dief en moordenaar van professiealleen zelfbehoud kan mij tot wanhopige stappen drijven.* De trotsche, hoogmoedige gravin gehoorzaamde zij had het spel verloren. Er was haar alles aan ge legen, de aanwezigheid van den zwendelaar hier te verzwijgen. »En nu gal* beval Bianka den vreemdeling, zich na de ondervonden vernedering in haar volle lengte oprichtende. «De zij-uitgang is vrijgij kent den weg.* Hij scheurde het onheilspellend velletje papier mid den door en liet de beide stukken voor hare voeten vallen. «Dat onze levensweg van nu af op dezelfde wijze gescheiden zij. Vaarwel, gravin «Dat gij uw voet nooit over dezen drempel gezet hadt,» antwoordde zij. Toen de vluchteling buiten gekomen was, bespeurde hij op korten afstand het rijtuig van den advocaat. Na het onweder van gister was ’t koud geworden; de koetsier had den kraag van zijn mantel hoog opge trokken en leunde slaapdronken op den bok. «Heidaarl* riep de man hem toe. «Uw mijnheer stuurt mij met een dringende boodschap naar de stad. De tijd, waarin het eene deel der bevolking van ons land tusschen de wielen, of in hotels of «pensions* zit en het andere deel om ver schillende redenen thuis moet blijven, is weer lang achter den rug. De scholen hebben alle de deuren voor de leergrage jeugd geopend en met frisschen moed zijn leermeester en leer ling weer aan ’t werk getogen. De ouders, die zich ter wille hunner kinderen op reis be gaven en met veel moeite zich een poosje uit de oude omgeving hadden weggerukt, zijn weer blij, dat ze in hun gewone doen terugge keerd zijn. En zoo zijn de meesten weer in het oude nestje neergestreken, dat ze eenïge weken geleden met een zucht van verlichting ontvluchtten, de wieken vroolijk uitspreidende en vol verlangen naar dat onbekende, zoo lang reeds met onweerstaanbare kracht aantrekkende en, van verre gezien, zoo onuitsprekelijk mooi. Toch ’t is opmerkelijk, hoe eenstemmig al len verklaren, dat het ten slotte in dat oude nestje nog zoo kwaad niet is. De een zegt het, de ander denkt het en gelukkig, dat het zoo is. Dus, denkt misschien een of andere Lezer of Lezeres, die thuis moest blijven en met jaloersch- heid zoovele kennissen zag uitvliegen, dus kan ik per slot van rekening mij nog gelukkig ach ten, dat ik huisarrest had Dit volgt nu juist niet uit mijne redeneering. Integendeeleen poosje op reis zijn doet later het spreekwoord «Oost West, thuis best* beter begrijpen. Toch zijn er tal van menschen, voor wie het reizen een last, geen lust is; eene inspanning, geen uitspanning. Ze verplaatsen zich, maar genieten niet’t vreemde is hun niet mooi’t mooie niet vreemd. Inderdaad ook het reizen is eene kunst, die maar weinigen verstaan. Het is een kunst, zooals bijv, het lezen van een klas siek proza- of dichtwerk een kunst iszooals het beschouwen van de kunstwerken in een museum er een is. Hoe velen lezen een boek uit en meenen ’t werkelijk gelezen te hebben terwijl zij alleen den gang van het verhaal met spanning volgden en doorgaans de heerlijkste letterkundige parelen overslaan. Hoe velen bezien in één uur een groot museum, durven daarna beweren «Ja, dat museum ken ik ook*. En de ware kunstkenner geraakt er in geen dag, geen week, nooit uitgekeken. Zoo is ’t ook met ’t reizen, juist gelijk. Ge glimlacht, Lezer of Lezeres Ge zijt im mers aan den schoonen Rijn geweest, aan de heerlijke Veluwe-zoom, in ’t liefelijke Geuldal en ge hebt genoten, niet waar Komaan, dat doet mij pleizier. Och, zeg me dan eens Wat hebt ge zoo al genoten «Ja, dat kan ik zoo niet zeggen, maar ’t was heerlijk.* Goed, maar wat was dan zoo heerlijk? «Och, hoe zal ik dat zeggen’t was er zoo mooi, we had den zulk prettig gezelschap, we waren eens recht uit.* En zoo kunnen we een poosje door praten, als in een cirkeltje rond maar we wor den toch niet recht gewaar, waarin nu eigen lijk uw genot school. Nu kan 't toch zeer goed zijn, dat ge werkelijk met verstand ge- -reisd hebt; want niet ieder kan in woorden uitdrukken, wat hij gevoelt of ondervindtmaar er is grooter kans, dat ge voor genot hebt aan gezien, wat het inderdaad toch niet was. Reizen is eene kunst en kunst moet aange leerd worden, ook door hen, die van nature «aanleg* bezitten. Daarom moet ook hier in ’t kleine begonnen worden. Eene wandeling in uwe naaste omgeving is eene reis, evengoed als een uitstapje naar den Harz of de Ardennen, naar Parijs of Brussel. Men noemt het nu een maal zoo niet, dat is waar, maar 't resultaat is hetzelfde. Wie bij zijne wandeling een goed opmerker is, ziet dagelijks iets nieuws en vindt in kleinigheden een bron van genot. De steeds afwisselende wolken, door morgen- of avondzon zoo prachtig, de boomen langs den weg, welker bladeren door een koeltje bewo gen, zoo geheimzinnig kunnen ruischen, de kab belende golfjes van stroom of waterplas, het getjilp der kleine zangers in ’t lommer of in’t vrije veld, de grashalm aan uw voet en de dui zenden insecten, die om u gonzend dartelen het geeft u iederen dag stof tot opmerkingen, het leert u telkens wat nieuws, want het boek der natuur heeft op elke pagina een schat van wonderenraadselen des levens, die niet ge makkelijk te ontsluieren zijn. Wie die wonderen in zijne nabijheid niet ziet, wie ongevoelig is voor ’t schoone, dat zijn oog aanschouwt, wie ’t vrije veld vervelend, liggen liet dan nam een ander ze. Den dooden man konden ze toch geen nut meer doen. Om de schuldbekentenissen te realiseeren was het noodzakelijk ze onder van Endtz’ naam in te vorde ren en daarvoor had ik zijn uniformjas noodig. Wij verwisselden van rol, met de mijne bedekte ik het lijk.* «Dat was dus de laatste liefdedienst, dien gij een vriend beweest? Mijn echtgenoot erkende dien door het geschenk van den kostbaren ring?* «Ja. Reeds toén bewonderde ik het spionneeren uwer doorluchtigheid. Later hebt gij het familiestuk teruggekocht en door een juwelier te Londen aan den onbekende ter hand laten stellen.* «Dat behoort hier niet bij. Waarom begingt gij de dwaasheid, den vreemden naam te behouden?* «Dat’s moeielijk te zeggen. In de eerste plaats om Misz Palmrose weder te zien en door bemiddeling van haar vader de kostbare aanbevelingen te krijgen waar aan ik mijne betrekking te danken heb. In vreemde landen wordt op den naam niet gelet en van den titel heb ik buitendien geen gebruik gemaakt. Toen mevrouw de gravin mij met hare uitnoodiging vereerde, bracht ik ten tweeden male een bezoek aan de Palmroses. Ik diende toch een beetje op de hoogte te wezen van de omstandigheden. En bij die gele genheid ontmoette ik den weder opgestanen luitenant van Endtz.* «En gij herkendet hem als zoodanig?* «Onmiddellijk. Ik vernam dat hij de onbekende man zonder naam was, voor wien eene oproeping in verschillende kranten geplaatst wasen voortsdat uwe doorluchtigheid door den dood van haarjongsten zoon behoefte bad aan een erfgenaam. Kortom, de gebeurtenissen sloten als een ketting aan elkaar, onze belangen gingen hand in hand. Ik sloot eene overeen komst met u, en heb behoorlijk gehouden wAt ik be loofde.* «Dat alles is nu in elkaar gevallen.* «Maar daarvan is de schadeloosstelling voor mijne bemoeiingen toch niet afhankelijk gemaakt’t Was niet aan te nemen, dat de erfgenaam, als hij eenmaal als zoodanig aangenomen was, ook al keerde dan later de herinnering bij hem terug, de kolossale dwaasheid begaan zou, het onbetwistte bezit weder prijs te ge ven ’t Zou mij niet overkomen zijnMaar mijn tijd dringt, mevrouw de gravin, en daarom verzoek ik om ’t geen ik zoo even vroeg.* «Gij zijt onbeschaamd’t staat in mijne macht, u aan te geven, een enkele druk op de schel «Niet zoo geheel en al. Uw eigenbelang waarborgt mij voor dergelijk verraad.* «Gij hebt niet het geringste bewijs tegen mij in handen.* «Dat’s waar,* zeide de man nadenkend. «Gij liet u steeds leiden door de vermoedens van uw moederlijk hart, en deze liepen altijd parallel met de door mij gegeven inlichtingen. Maar ik heb ook vermoedens en wel dezedat hier een ongeluk gebeurt, als u mij langer mijn recht weigert.* Hij had uit den binnenzak van zijn jas een revol ver te voorschijn gehaald en zich zóo geplaatst, dat Bianka noch de deur, noch den knop van de schel bereiken kon. Op dit oogenblik klonken naderende voetstappen in de gang. De gravin beurde het hoofd luisterend op. De man hield de oogen vast op haar gevestigd, spande den haan en fluisterde«Als gij om hulp roept, zijt gij een kind des doods.* Bianka had een gevoel, dat hij ’t niet bij dreigen laten zou en ’t leven was, ondanks alle wederwaar digheden, toch nog schoon. «Tante,* klonk buiten Mabels stem, «arme, lieve tante, laat mij bij u binnenlaat mij u een woord van liefde en deelneming toespreken.* Bianka aarzelde te antwoorden, de dreigende man hief den arm met het wapen even op beider blik- (Vervolg en slot.) «Ik voer als machinist op Z. M. S. «de Groote Keur vorst.* Toen het ongeluk zijn toppunt bereikt had en het «sauve qui peut* uitgesproken was, stonden de beide officieren, Fahrbach en van Endtz, hand in hand voor mijik hoorde hunne afscheidswoorden. Dezelfde maalstroom pakte ons, ieder worstelde om zijn leven. Het mijne redde een visschersschuit, die mij aan het strand uitzette. Daar wierpen de kokende golven een levenloos lichaam voor mijne voetenik herkende lui tenant van Endtz.* «Ik verlang de volle waarheid,* wierp Bianka er tusschen. «Waarom, mevrouw de gravin, zou ik trachten u die te verbergengij zoudt in ’t zelfde geval niet an ders gehandeld hebben. Hij was een kameraadondanks mjjn eigen treuri- gen toestand droeg ik hem aan land en wreef zjjne verstijfde leden. Daarbij ontdekte ik het tatoueeren van den arm, wat in het tweede bedrijf met zooveel succes gewerkt heeft. De uniformjas had ik onver schillig aan kant gesmeten en toen ik mijn nutteloos werk staakte, lag het waterdichte notitieboekje op het zand. Zou ik ’t daar laten liggen Het bevatte schuldbekentenissen van meer dan 3000 mark, onder- teekendAnton graaf Fahrbach.* «En gij maaktet u van die papieren meester?* «Ik beschouwde ’t als mijn volle rechtals ik ze Dooreenige burgers werd hij in de «Vjjzel-Bar* ge dragen en daar, voor zoover mogelijk, liefderijk ver pleegd. Het toeval wilde, dat twee kinderen van den gewonde, dochter en zoon, juist ook uit wandelen gingen. Men denke zich hun schrik toen buren hun zonder eenige voorbereiding vertelden, wat hun vader over komen was. De gewonde die veel bloed verloor uit eene ernstige hoofdwond, werd in allerijl per raderbaar naar het Gasthuis vervoerd. Hier bleek, dat hijbehalve aan het hoofd, ook de beide beenen was verwond. Een wond aan het onderlijf, veroorzaakt door een trap van een der paarden van de equipage werd eerst later opgemerkt. Deze is zeer gevaarlijk, zoodat de toestand van den patiënt heden hoogst bédenkelijk was. Brand. Zondagnacht ontstond door eene onbekende oorzaak brand in de pastorie van de Hervormde kerk te St. Oedenroode, die zoo snel toenam, dat de be woners, ds. Was en gezin, met ladders door de boven ramen gered moesten worden. De pastorie brandde geheel af. Huis en inboedel waren verzekerd. de wandelweg eentonig, ’t geboomte klein eiï nietig, de grashalm ’t kijken niet waard vindt die moet nooit op reis gaan, om natuurschoon te genieten, ’t Zit hem noch in ’t vreemde, noch in ’t verre. Hij heeft evenmin oog voor ’t sombere en toch indrukwekkende van ’t stille woud, hij hoort niets in ’t geklater van de beek, die van de bergen snelt, hem treft niet de ma jesteit der bergen, de wonderpracht van ’t vo- gelenheir, de grootheid van ’t kleine, dat ’t nie tigste insect ons predikt, de overweldigende pracht der veldbloemen, de welriekende geur van bosch en veldhij is toch ziende blind en hoorende doof. En zulke reizigers, zijn er bij honderden, neen bij duizenden. Ze praten met U over een goed hotel, eene gemakkelijke coupé, een mooie verbinding van den eenen sneltrein met den anderen, over concerten en kurhausen, ja over wat niet al en als ge eens een enkele maal u verstout, over «iets anders* te praten, dan komt als eene van buiten geleerde les ’t u te- genwaaienO ja, prachtig, riant uitzicht, frap pant landschap, aangenaam zitje, verrukkelijk oord, enz., enz. Allemaal gemeenplaatsen, ge leend goed, woorden voor ’t verstand, niet voor ’t hart. Wie reizen wil, zoodat hoofd en hart geniet, hij beginne in ’t klein in zijne naaste omgeving. Eerst dan, als hij ’t schoone in eigen kring leert begrijpen en gevoelen, sla hij zijne vleugels uitdan zal hij dankbaar en voldaan terugkee- ren en beseffen, hoe zulk reizen zijn blik heeft verruimd, zijn gemoed heeft veredeld, zijn veer kracht gestaald OURAN

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1900 | | pagina 1