I WK SHE ES MSTKEffl.
De Prinsentuin te Leeuwarden.
NIEUWS- ES lllVEIiTEYi’IEBLlb
I I
1
De gelukzoekers.
Nb.'90.
Zaterdag 10 November 1900.
55e Jaargang.
1
It
Uitgevers: POUWELS FALKENA, tegenover’t Tramstation Sneek.
i
FEUILLETON.
ï-
4, I
Kantongerecht te Sneek.
1
I
J
te
-r
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
vazen geplaatst.
van dagen nog herinneren.
F
Roman van Dora Dotcker.
jr
S,
er
L-
m
F
den duitschen schouwburg,.
«Zoo, zoo.»
Zij stootte met de wippende punt van haar voet hefti
ger op den grond.
«En. nu wordt het ernst. Ik ga naar hem toe. Morgen
of overmorgen, en iaat mij examineeren en een enga
gement bezorgen; die kan ’t beter als die domme
agenten. En dan en dan
Hare oogen glinsterden, haar gezicht straalde onder
de doorzichtige voile, die zij over het coquette matro-
zenhoedje droeg.
«Gij wilt dus werkelijk
Hij vroeg ’t langzaam en gerekt, nadruk leggende
op elk woord.
«Dat weet je toch al lang!«
«Gij wilt dus werkelijk bij het tooneel?»
«Om mijn fortuin te maken, ja, ja, ja
Hij keerde zich af om zijn aandoening te verbergen.
«En is er niets, niets wat er je van kan terughouden
«Niets neen,«
«En als ik je nu morgen eens zeideik heb eene be
noeming, Meta een bestaan wij
Haastig viel zjj hem in de rede.
«Ook dan niet, neen-het geloof mij, Walter,
het zou geen geluk zijn.<
Zij had de hand op zijn arm gelegd, ’t Begrootte haar
toch om den armen jongen, die zoo aan haar hing.
Hij streelde hare hand en zei zacht, nauwelijks hoor
baar: «Toch, toch, het zou een geluk zijn.»
Zij schudde het hoofd en trok haar hand terug. Zij
zou maar liefst zijn weggegaan, om elke verdere ver
klaring te vermijden. Maar hij liet haar niet gaan.
Wordt vervolgd.
[-
(L
ver-
den Magistraat in eigen-
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 2’/, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
vinden was. O ja, ’t speet haar zelf ook om den armen
jongen, en zjj hadden samen ook menig getioegelijk
uurtje doorgebracht gedurende het eerste jaar van
hunne geheime verstandhouding. Maar nu was 't ook
genoeg, nu moest er een einde aan gemaakt. In het
nieuwe leven, dat nu beginnen zou, paste de arme
onderwijzer zonder vermogen, zonder connectie en
vooruitzichten niet meer.
Meta sloeg de Lindenstraat in en liep die haastig door
tot aan de kleine konditorei, tegenover het rechtsge-
bouw. Nu haar besluit eenmaal genomen was, eene
ontmoeting te zullen hebben met Walter Grund, stapte
zij ook haastig door, zonder naar rechts of links te
kijken.
Aan een rond tafeltje bij een laag venster zat hij al op
haar te wachten. Een vroolijk blosje gleed over zijn
bleek, knap gesneden schraal gezicht tot aan het sluike
blonde haar, toen de sedert dagen zoo smachtend ver
wachtte daar nu werkelijk aankwam. Hij sprong op
en liep haar tegemoet.
Zijn lange magere handen knepen hare kleine ronde
bijna stuk tusschen de zijne.
«Eindelijk, eindelijk!»
Meta maakte zich los en wreef de handen tegen
elkaar.
«Nu, nu, gij doet mij zeer.»
Hij wou de kleine mishandelde handen kussen, maar
zij trok ze haastig terug.
«Om Gods wil als iemand het eens zag
En zij keek de bijna ledige konditorei rond.
Nu maar geen opzien meer verwekken over deze af
gedane geschiedenis, dacht zij bij zich-zelve.
Zonder haar te vragen liet hij een kop chocolade,
haar lievelingsdrank, voor haar komen. Zij roerde er
met het lepeltje in, slechts weinig attentie schenkende
aan zijne hartelijke opmerkingen. Zijn overgroote
blijdschap, haar weder te zien de omstandigheid, dat
hij heden zoo mogelijk nog meer liefde en attenties voor
haar aan den dag let als anders, maakten haar ongerust.
Hij maakte haar daardoor, wat zij voorhad, nog zwaar
der en moeielijker, en in somber gepeins verdiept
overlegde zij, hoe zij met behulp van het kaartje van
den baron aan den hoofdregisseur, tot eene afdoende
verklaring met Walter Grund zou kunnen komen. De
zaak was toch niet zoo gemakkelijk, als zij ’t zich
vroeger reeds, en ook thans weder op den weg hier
naartoe, had voorgesteld. Zij slaakte een zucht en tikte
ongeduldig met de punt van haar schoen op den grond.
Dat de weg tot geluk haar ook zoo moeilijk gemaakt
werd!
«Wat is er dan toch, Meta?« vroeg de jonge man
bezorgd, zich teeder over het kleine tafeltje naarjhaar
toe buigende. «Is er iets onaangenaams gebeurd?*
Nu tastte zij, de gelegenheid te baat nemende, haastig
in haar zak en haalde het kaartje met het adellijk wa
pen te voorschijn.
«Integendeel. Iets heel aangenaams. Ik heb een
kaartje voor Mejo gekregen een uitstekende aanbe
veling.*
«Mejo?» de blonde onderwijzer keek Meta onderzoe
kend en vragend aan. Hij verkeerde op ’toogenblik
totaal in duister, wie die Mejo was.
Meta vertrok de lippen tot een spottend lachje.
«Daaruit kan men nu weer eens zien, hoeveel belang
gij stelt in mijn toekomstig beroep, dat weet niet
eens, wie Mejo is
Een wolkje trok over zijn knap open gezicht. «Waar
schijnlijk iemand van den schouwburg omdat je daar
zooveel aan
«Iemand
gelegen is.«
Nummer één is ’t, de hoofdregisseur van
I 'V L
Zitting van 7 November 1900.
Bij de heden gehouden zitting van het Kantonge
recht, gepresideerd door den kantonrechter, den heer
Mr. K. Klein, waarnemend Ambtenaar van het Openbaar
Ministerie de heer Mr. T. K. Dorama, werd de vol
gende zaak behandeld
Ger. M. v. d. M., 35 jaar, arbeider en jager, gedomi
cilieerd te Wirdum, wonende aan scheepsboord, was
in verzet gekomen tegen het vonnis van 11 Juli, waarbij
hij door het Kantongerecht alhier bij verstek was ver
oordeeld, wijl hij dén lOden Mei 1900, des morgens
omstreeks half acht, alzoo in gesloten jachttijd op een
perceel maadland, gelegen onder Terzool, toebehoo-
rende aan Dr. N. Reeling Brouwer te Leeuwarden,
meteen slagnet had gejaagd, door dat net gespannen
op den grond te hebben liggen, met de lokvogels er
om heen, zonder voorzien te zijn geweest van een
schriftelijk bewijs van vergunning, om dat land te
mogen bejagen, van den eigenaar of rechthebbende;
terwijl er nog geen 12 maanden waren verloopen sinds
eene veroordeeling van bekl. bij vonnis van het Kan
tongerecht te Bergum d.d. 3 Juli 1899, wegens het
jagen in gesloten jachttijd, onherroepelijk was geworden.
Bekl. ontkent het feit, zooals het in de dagvaarding
vermeld staat, wel is hij op genoemden datum op
bedoeld land van den heer Reeling Brouwer geweest,
doch niet met een slagnethij was samen met nog een
persoon; men had met een bleinet in de «Lekmeer*
gevischt en dit net thans op het land te drogen ge
legd; hij had evenwel geen permissie om op dit land
te komen.
Getuige Jac. Zwart eveen, brigadier der Rijksveld-
wacht te Rauwerd, blijft bij zijn proces-verbaal; hij heeft
gezien, dat het slagnet gespannen was, de lokvogels,
waaronder opgestopte kemphanen, stonden er om toe,
terwijl beklaagde aan de lijn zat; sedert den gepasseer-
den Zondag, had hij beklaagde reeds in het oog, die
zich in gezelschap van twee maats, Sible en Ruurd
Postma op de «Lekmeer» bevond.
Aarzelend deed zij een paar stappen naar de Halle-
sche poort en weer terug. Wat zij nu van plan was,
lag eigenlijk buiten haar loop en behoorde niet tot het
uitspanningsprogramma van dezen voormiddag. Maar
ten slotte kon zij den armen man toch ook niet alle
dagen te vergeefs laten wachten, on van daag, met
het kaartje van den baron aan Mejo in den zak, vond
zij wellicht den moed, hem het beslissende woord te
zeggen. Eenmaal moest hij het toch vernemen, al mocht
Klara dan ook nög zoo ijveren tegen wat zij in haar
pedante overdrijving: een trouwbreuk noemde. Trouw
breuk 1 Dat was ook weer een van Klara’s dikke woor
den. Zij, ouder en verstandiger, had haar, Meta, er
liever van terug moeten houden, toen zij twee jaar
geleden haar woord gaf aan den armen onderwijzer.
Wat moest daar toch van komen Zes jaren wachten
op een vaste aanstelling en daarna, zooals haar over
leden moeder placht te zeggen«hongerlijden en hand-
jesdrukken». Neen, dat viel heelemaal niet in Meta’s
smaak. Men leefde maar eenmaal, men was maar een
maal jong. De stille armoede had zij in het ouderlijke
huis al genoeg leeren kennen, nu zou eindelijk eens een
andere bladzijde worden opgeslagen. Zij wilde zich vrij
maken, haar leven vormen volgens eigen wil en wensch;
zjj wilde het geluk zoeken, waar ’t naar haar zin te
bouwd en in 1842 het oude zomerhuis vervan
gen door een ander, ruimer gebouw. Maar
het is niet wel mogelijk alle veranderingen
tot in den tegenwoordigen tijd op te geven.
Trouwens, men zal dit niet verlangen, want
het komt er toch eigenlijk slechts op aan, hoe
de Prinsentuin nu is. En, nu mogen bejaarde
menschen gaarne van den goeden, ouden tijd
willen spreken en beweren, dat toen toch alles
zoo heel veel beter was dan tegenwoordig,
(o, die gulden tijd, toen men voor een ei een
cent betaalde!) zeker is het, dat, ieder, die den
tuin bezoekt, getroffen wordt door den fraaien
aanleg, en de schoone bloemen, een lust der
oogen. Moge hij nog lang een sieraad van
Leeuwarden blijven, een lustoord voor zijn in
woners en vele andere goede Friezen.
M. C. N.
zoo en
dom te verkrijgen de »renplaats«, die in 1604
aan Graaf Willem Lodewijk in bruikleen gege
ven, en ten Westen van den Prinsentuin ge
legen was. Ook een ander stuk verkreeg hij
nog, zoodat de tuin ongeveer de gedaante
kreeg van een regelmatigen vijfhoek.
Willem Frederik en gemalin hebben tot
1664 genot van den tuin kunnen hebben. Toen
overleed hij en zijn gemalin vertoefde daarna
veel op ’t Oranjewoud.
Hendrik Casimir II, hun zoon, hield het
ouderlijk goed in waarde, en verfraaide nog
meer. Maar ook dacht hij aan een uitbrei
ding; hij wilde nl. gaarne een moestuin heb
ben. De Magistraat stond dit gereedelijk toe,
en zoo kon de Stadhouder ook een oranjerie
laten bouwen. Later, in 1692, vergrootte men
al weer, en toen is het zomerhuis gebouwd,
dat met zijn zuilengalerij er sierlijk uitzag,
en ouden van dagen zeker nog wel bekend is.
Tot 1696 kon Hendrik Casimir van dezen
fraaien tuin genieten. Na de slagen van Fleurus
enz. meegemaakt te hebben, dacht hij, dat zijn
zwakke gezondheid zich kon herstellen, als hij,
vrij van het krijgsrumoer, rustig te Leeuwar
den bleef wonen. Hij legde veel aan den tuin
ten koste en kon, daartoe door den Magistraat
in staat gesteld, dien vergrooten. Maar spoe
dig daarop stierf hij.
Toen brak er een tijd van rust voor den tuin
aan. Alles kon er groeien en bloeien, want
vooreerst werd geen verandering in den aan
leg gemaakt, wat immers altijd tengevolge
heeft, dat bloemen en planten achterop komen.
Anders werd het onder Maria Louisa. Zij
vergrootte al weer. En toen haar zoon, Wil
lem Carol Hendrik Friso, met Anna van En
geland zou huwen, dacht zij, dat de luister
van het Huis van Nassau niet weinig zou ver
hoogd worden, als de tuin een anderen aanleg
kreeg, a la le Notre, den beroemden tuin-ar-
chitect. Toen is veel omgespit, een vijver
werd gegraven, de gebouwen vernieuwd. De
heer Eekhof, die zoo veel gedenkwaardigs van
zijn vaderstad aan ’t licht heeft gebracht, geeft
een beschrijving van den tuin. De paden en
perken van gesnoeide palm, vormden in ’t mid
den een groote lelie, welker punt recht over
het zomerhuis tegen een der halfronde hoeken
van den vijver aansloot. Daaromheen waren
zoogenaamde berceaux en vele vruchtboomen
geplant. Bij het binnentreden van den tuin,
zag men zich tusschen twee halfronde en
Voor hoevele Sneekers is de Prinsentuin
geen goede bekende? Men hoort wel eens,
dat men niet te Rome is geweest, als men den
Paus niet gezien heeft, maar zeker zou even
goed gezegd kunnen wordenzonder den
Prinsentuin heeft men Leeuwarden niet ge
zien.
Van waar die naam Toen Graaf Willem
Frederik van Nassau zich metterwoon te Leeu
warden gevestigd had, kwam spoedig het ver
langen bij hem op een grooter tuin te hebben,
dan bij het Stadhouderlijk Hof, nu paleis van
den Commissaris der Koningin, behoorde. Hij
wendde zich tot den Magistraat, die daarnaar
wel ooren had, omdat er Leeuwarden te veel
aan gelegen was, den Stadhouder voortdurend
binnen zijn muren te hebben. Den 25 Febr.
1648 nam de Magistraat dan ook volgende
resolutie: Aen S. E. Wilhelm Frederich, wordt
geaccordeert het gebruik van de leedige plaets,
gelegen in de Doeledwinger, tot op 18 a 20
voeten nae aen de achtergevels van de earners,
staende op de noordsyde van de Doele-Oos-
terstraet, volgens de afpalinge rede gedaen;
om dieselve rontsom te mogen afstecken, het
staket te stellen op de cruyn van de stadts wall,
12 voeten van de binnenkant af na de borst-
weringeomme diezelve plaets by S. E. tot
een lusthoff, ofte andersins, na welbehagen van
S. Exc. geimployeert te worden.
De tuin werd omheind en naar toenmaligen
smaak aangelegd. Maar wat in 1648 nog
niet te voorzien was geweest, de Stadhouder
vroeg in 1652 de hand van Albertine Agnes
en voerde haar weldra uit Kleef naar Leeuwar
den. Allen, die wel eens in eerstgenoemde
plaats zijn geweest, herinneren zich zeker het
vorstelijk kasteel, waar Albertine Agnes haar
jeugd doorbracht, en zeker is het niet gewaagd
te veronderstellen, dat, hoe lief de Prinsentuin
ook aangelegd mocht zijn, hij zeer afviel bij
het park te Kleef. Bovendien was zeer in de
nabijheid het prachtige Reichswald, waar de
Prinses zeker dikwijls zal gewandeld hebben,
want, als een bewijs, dat zij van bosch hield,
kan aangevoerd worden, dat zij later het
Oranjewoud aanlegde, om daar dikwijls te ver
blijven.
Willem Frederik wilde den tuin toen
grooten en vroeg van
hooge vlakgeschoren hagen geplaatst, welke
een open cirkel vormden, met een marmeren
standbeeld in ’t midden. Daar achter leidde
een gemetselde trap naar een terras op de
halve hoogte van den wal, waarop de moes
tuin was, evenals in de verdere ruimte ter
oostzijde, waar zich vóór de woning van den
tuinman, een trekkast, broeiramen, enz. bevon
den. Links was er vóór de oranjerie een ron
deel, het palmparterre genoemd. Tusschen
rechte hagen door ging men nu verder naar
’t midden van den tuin, waar, ter weerszijden
van ’t zomerhuis, twee lindelanen in ’t oog
vielen. Om deze te bereiken, moest men even
wel aan de hoeken van ’t bastion een der drie
hooge gemetselde dubbele trappen beklimmen.
Ter zijde daarvan waren eenige groote ijzeren
Ook dit zullen zich ouden
De vruchten uit
dezen tuin waren beroemd, ja, de Fransche
peren vond men nergens in Friesland
de bekende vruchtenkenner en beschrijver
Knoop zei, dat ze in Frankrijk niet beter
groeiden.
Tot 1747 bleef de Prinsentuin de bijzondere
zorg des Stadhouders genieten toen ver
huisde Willem IV naar den Haag en ’t ver
val begon.
Na 1798 werd hij verpacht, telkens voor
drie jaren, eerst voor f50, later zelfs voor
f 1000 per jaar. Toen sprak men van den
«Nation alen Tuin.<
In 1803 werd de aanleg geheel veranderd,
al weer naar den toenmaligen smaak. Maar
ook werd de oranjerie tot zomer-societeit in
gericht en een kegelbaan aangelegd.
Alles ging goed tot 1818, toen de mare
zich te Leeuwarden verspreidde, dat de tuin,
als Rijksdomein, stond verkocht te worden.
Groote droefenis natuurlijkGelukkig bezocht
Willem I de stad spoedig, en van hem wist
men te verkrijgen, dat Leeuwarden in ’t bezit
van den grond werd hersteld, die op den be-
staanden voet wandelplaats voor de ingeze
tenen bestemd zou blijven.
Maar de Regeering der stad meende nu
ook verplicht te zijn tot een geheele verande
ring van den tuin te moeten overgaan. De
tuinarchitect Roodbaard werd daarmee belast.
In 1821 en volgende jaren werd zooveel ver
plant, verbouwd en vergraven, dat de Prin
sentuin niet meer te herkennen was. In 1836
werd zelfs een muziektent aan den vijver ge-
1
1
4
4
4
4
k
3