MMS-1 MIWTmiBLlD
zi.i,
ÏMI! SMM IH MSTRM.
I
De Gelukzoekers.
Zaterdag 8 December 1800.
55e Jaargang.
XTo. 88.
Uitgevers: POUWELS FALKENA, tegenover’tTramstation Sneek.
FEUILLETON.
f'
dl
I.
Roman van Dora Duncker.
Beginselen eener goede Arm
verzorging.
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
die zich met 1 JANUARI a. s.
op dit blad abonneeren, ontvan
gen de nog vóór dien tijd ver
schijnende nummers gratis.
DE UITGEVERS.
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 27, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
Hoeveel toegevendheid men ook van hoogerhand met
hem gehad had, men begon hem nu toch tamelijk dui
delijk te toonen, dat de uiterste grenzen daarvan bereikt
waren. Van een anderen kant bestond voor hem geen
redding meer. Met zijn broeder leefde hij geheel in
vijandschap. Hij had zich liever een kogel door ’t hoofd
gejaagd, als dien bekrompen, kleingeestigen man nog
een goed woord toe te voegen. Ook met zijn oude
tante te Königsberg was niets te beginnen. Zij had een
paar malen brommend zjjn schulden betaald en toen
was haar geduld ten einde. Zij had hem een heel
krachtig »tot hiertoe en niet verder* geschreven, en hij
wist dat met de oude dame niet te spotten viel. Als
hij nog een deel der erfenis voor zich wilde redden,
dan mocht hij nu niet weêr bij haar aankloppen. Er
bleef dus niets over als de rijke partij. Een walgelijk
gedwongen toestand. Meermalen kwam de verrui
mende gedachte bij hem op, dat mejuffrouw Haland
hem ongetwijfeld een korf zou geven.
Dan, als van een drukkenden last bevrijd, haalde hij
ruimer adem. Hij zou alsdan tegenover zijne schuld-
eischers zjjn plicht hebben gedaan en méér kon geen
mensch van hem verlangen. Als hij daarna met ach
terlating van zijn geheele schuldenlast zich door middel
van een klein stukje lood een beter leven bezorgde,
welnu, dan moest men immers ook tevreden zjjn.
Wordt vervolgd.
De achttiende Februari stond voor de deur.
Eberstein hadal lang zijnuitnoodiging voor het bal
bij Haland ontvangen. Ofschoon alles tot nu toe glad
van stapel geloopen was, ja Friedberger hem bij eene
korte ontmoeting had medegedeeld, dat het te ver
wachten vermogen, naar hem uit zekere bron was ver
teld, zijn eerste opgaaf nog verre overtrof, kon de baron
nog maar geen vrede vinden bij de zaak. De keuze
der Warschauer jodin of der amerikaansche zou hem
minder bedenking gekost hebben, ’t Was toch wat an
ders, eene landgenoote van goede, ja bijna voorname
familie te bedriegenwant wat was eene toenadering
door bemiddeling van een agent, een aanzoek ter wille
van het geld, anders dan een groot bedrogHjj kon niet
meer terug. Hjj zat tot over de ooren in de schulden.
Als hij niet binnen betrekkelijk korten tijd aan zijne ver
plichtingen kon voldoen, was het met de diplomatieke
carrière ééns voor al gedaan.
zoeken. Ik kan je ook niet verhinderen, het ergens
anders te zoeken. Maar gij kunt mij evenmin dwingen,
van je af te zien. Gij kunt verzoeken van mijn bijzijn
verschoond te blijven, gij kunt mjj ontwijken, dat is
je recht. Maar mij verbieden, je lief te hebben, kunt
ge niet. Zie van mij af, Meta, als ge meent dat ’t voor
je geluk noodzakelijk is, maar ik zie niet van jou af. De
tijd zal leeren, wie ten slotte van ons beiden gelijk
krijgt.* De stem begaf hem. Hij keerde zich om.
Zij wilde nog iets zeggen, maar zij kon niets meer
over de lippen krijgen. Voor de eerste maal sedert hun
kennismaking had zijn kalme beslistheid, die stille ge
rustheid, die iets onverzettelijks had, haar geïmponeerd.
Zij had gedacht als overwinnares het strijdperk te
zullen verlaten, en zwijgend en gedrukt als een arme
zondares sloop zij de kamer uit.
hoogte van dingen, die elk kind uit het volk
weet te vertellen. Zij hebben vaak geen denk
beeld van het groote verschil tusschen de ze
den en gewoonten van de armen en van hen-
zelven. Met hun gebrekkige kennis mengen
zij zich echter in de voor hen vreemde maat
schappij zij beoordeelen toestanden welke hun
volmaakt vreemd zijn en berokkenen veel
kwaad, ofschoon zij met de beste bedoelingen
zijn gekomen.
Een arm gezin wordt door die gevers meestal
zóó behandeld, alsof de armoede eerst gisteren
onverwacht het huis ware binnengetreden. Maan
den of jaren had het echter reeds in denzelfden
treurigen toestand verkeerd. Dat ook in ’t
verleden de oorzaak van de ellende te zoeken
is, wordt liefst over ’t hoofd gezien. De man
die in den winter buiten werk is ’t was bij
hem nog eiken winter ’t geval wordt on
dersteund, als had niemand ’t gebrek aan werk
kunnen voorzien, alsof ’t van gisteren was.
De arme wordt te weinig beschouwd ala een
denkend, handelend persoon.
De behoeftige heeft plichten te vervullen,
door zijn gezin hem opgelegd. De vervulling
er van is voor hem wel niet gemakkelijk. Zijn
opvoeding staat hem in den weg. Hoe weinig
zijn die plichten bekend aan de door hun ouders
verwaarloosde kinderen; nooit is hun gespro
ken over de ellende die voor hen uit zorge
loosheid zal voortspruiten. Zelfs in de betere
gezinnen, die schijnbaar in gunstige omstandig
heden verkeeren, legt soms de voorliefde van
de ouders voor ondersteuning de kiem van
zorgeloosheid bij de kinderen. De beste moe
ders zien er geen kwaad in, om de kinderen
met het afhalen der wekelijksche bedeeling te
belasten en allerlei kleine diensten van hen te
vergen, die reeds vroeg een denkbeeld geven
van hetgeen de liefdadigheid voor hen kan doen.
Zijn die kinderen groot geworden en staan zij
zelf aan het hoofd van een gezin, dan moet hun
de vervulling hunner huiselijke plichten wel
zwaar vallen.
Daardoor wordt echter de vervulling niet
minder noodzakelijk. Daarop bij hen aan te
dringen is echter onze plichtonze hulp en onze
medewerking zelfs daarvan afhankelijk te maken,
is zeer noodzakelijk èn voor den arme zelf èn
voor zijn kinderen èn voor zijn stand.
M. C. N.
11
«Zeg, Walter
«Ja, lieve Meta
«Ik weet al waar wjj naartoe gaan. Wat dunk je
er van, als je mij je kamer eens liet zien
«Dat, dat zoudt ge willen doen
«Waarom dan niet zeide zij losweg, een poging
doende om den indruk te verzwakken. Dat hij ’t zoo
warm en ernstig opnam, was haar al weer hinderlijk.
»Maar wij moeten ons haasten, ’t Is een heel eind, naar
je kamer toe en weer terug naar de Steinmetzerstraat,
en om acht uur zou ik graag thuis willen zijn
Reeds sedert drie jaren woonde Walter bij een kleer
maker in de Jeruzalemstraat in een der oudste, bijna
bouwvallige huizen nabij de kerk. Toen zij het smalle
front van het huis bereikt hadden, stormde hjj haar
vooruit, de nauwe steile trap op, om te zien, of de ka
mer wel goed opgeredderd was, waardig, het geliefde
meisje te ontyangen.
Meta volgde langzaam. Zij had ’t wel aan tijd. De
verklaring, die zij doen wilde, kwam altijd nog vroeg
genoeg.
Boven gekomen zocht zij naar woorden, tot zij ein
delijk tameljjk wel zonder eenigen overgang er uit flap
te «Ja, wat ik je zeggen wou, ik ben thans bezig
met een jongen dichter een rol in te studeeren. In
’t laatst van Maart zal ik hier in het residentie-theater
in zijn stuk optreden.*
Hij was erg bleek geworden en plukte aan zijn dunnen
blonden knevel. Die plotselinge mededeeling van deze
nu uitgemaakte zaak schokte hem tot in merg en been.
Dat had hij toch niet zoo gauw verwacht.
»Ja, Walter, ’t is nu eenmaal zoo, en er is niets meer
aan te veranderen. Natuurlijk, gij zijt er van ontstemd
zooals trouwens alles je ontstemmen zou, wat mijn nieuw
beroep aangaat, ’t Is daarom maar beter zij schoof
haar ceintuur terecht dat wjj er dadelijk een einde
aan maken.*
«Meta
Die uitroep kwam als een dof gorgelend geluid over
zijne lippen en hjj stond daar als aan den grond
genageld. Zij keek vluchtig naar hem en toen weer
naar den sleep van haar japon, dien zij tusschen de
vingers draaide.
Zij wilde dat bleek verwrongen gelaat niet zien, de
;emoedsbezwarende herinnering daaraan niet mee-
iragen in haar nieuw leven.
«Laten we ’t kort maken, Walter. Als ’t heden niet
gebeurde, zou ’t morgen moeten gebeuren.»
Zonder hem aan te kijken stak zij hem de hand toe-
«Vaarwel, en wees niet boos op mij. Ik dank je nog
voor al het goede. Ieder moet ten slotte toch het
beste weten, waar hij zjjn geluk te zoeken heeft.*
Hij greep hare hand niet. Maar hij kwam een paar
stappen nader naar haar toe en vroeg schor
«Is dat je laatste woord, Meta!*
«Ja, Walter.*
Een kort oogenblik bleef het stil tusschen hen.
Toen lei hij zijn hand zwaar op haar schouder en zei
langzaam en met nadruk
«Meta, ik kan je niet dwingen, bij mij je geluk te
Deze zienswijze wordt in den regel èn door
onze kerkelijke èn door onze bijzondere lief-
dadigheids-genootschappen, te oordeelen naar
hun reglementen althans, gedeeld. Particu
lieren zondigen echter dikwijls tegen den regel,
dat men nooit aan onbekenden moet geven.
Gemakzucht en gedachteloosheid zijn hiervan
de oorzaak.
De invloed, dien de geldelijke onderstand
op de geheele maatschappij uitoefent, is van
groot gewicht. De gift, aan een gezin uitge
reikt, zou zeker in dat gezin alleen goed of
kwaad stichten, als de armoede tot dat gezin
beperkt ware, of indien andere armen geen
kennis droegen van de daar verleende hulp.
Maarer zijn zoovéél armen, wien goede
gaven welkom zijn, dat zij gaarne de gelegen
heid zoeken om die machtig te worden. Zij
weten, welke armbesturen rijkelijk bedeelen,
welke particulieren ’t eerst gereed staan om de
beurs voor hen te openen. Hoe meer giften,
hoe meer vragers. Wordt bv. in een strengen
winter een afzonderlijke commissie gevormd
om den nood te lenigen, dan komen van alle
kanten armen opdagen, die zeker niet versche
nen zouden zijn, als de commissie niet bestond.
Van de mildheid der gevers is vermeerdering
of vermindering van den toevloed afhankelijk
Heeft een vereeniging in gewone tijden enkele
gezinnen uit een bepaalde straat geholpen, dan
zullen spoedig zich meer bewoners uit die
straat aanmelden, want de buurt is spoedig op
de hoogte gekomen van hetgeen sommigen heb
ben weten te krijgen.
De mingegoeden zijn van de toestanden in
hun omgeving veel nauwkeuriger op de hoogte
dan dit bij de meer bevoorrechte standen in
eigen omgeving ’t geval is. Onder hen is het
begrip «samenleving» veel sterker ontwikkeld.
Zij zijn spoedig bereid elkander bij te staan
waar hetnoodig ia, omdat zij weten, hoe licht
zij er toe kunnen komen een wederdienst te
vragen. Een feit van eenig gewicht is dadelijk
in de geheele buurt bekend.
Wie een gezin ondersteunt, oefent zoodoende
eenigen invloed uit op de buurt, die door ’t
gezin wordt bewoond, op een deel dus van de
armen-maatschappij.
Men moet daarom volgens een vast begin
sel handelen.
Het ontbreekt den meesten gevers nog aan
kennis van zaken. Zij zijn soms niet op de
arme laat het nooit aan schoone beloften ont
breken, wanneer hij daardoor een stoffelijk
bewijs van belangstelling kan erlangen.
Onze armenzorg moet, al is het niet recht
streeks, krachtig medewerken tot verhooging
van 't zedelijk peil der behoeftige bevolking.
Hulp moet in zekeren zin een belooning
wezen voor eerlijkheid, vlijt en spaarzaamheid,
onthouding van hulp een straf voor luiheid en
zorgeloosheid. Welke band bestaat er ge
woonlijk tusschen gever en vrager? Eigenlijk
geen. Medelijden met het gezin, dat armoede
lijdt, terwijl de gever betrekkelijk overvloed
heeft, is de aansporing tot liefdadigheid. Slechts
nu en dan kent men den behoeftige van nabij
men is lang in persoonlijke aanraking met hem
geweest; een betrekking van gehechtheid is
ontstaan. In zulke gevallen beschouwt men
den arme natuurlijk met een ander oog dan
den eersten den besten vrager; zijn tekortko
mingen ziet men soms gaarne door de vingers.
Maar in gewone omstandigheden is ’t billijk,
dat de man, dien men steunt, de moeite ook
eenigermate loontmen mag eischen, dat hij
zich de welwillendheid waardig toone. Men
dient dus vooraf te weten, met wien men te
doen heeft, men moet eenige waarborg hebben,
dat de hulp niet vergeefsch zal wezen.
De vereischte waarborg moet in ’t verleden
van den arme worden gezocht.
Heeft hij steeds zooveel mogelijk zijn plicht
gedaan, en is hij door ongeluk alleen tot ar
moede vervallen, dan kunnen wij met liefde en
toewijding de vroegere welvaart trachten te
herstellen. Heeft hij zijn geld verdronken,
zijn huisgezin verwaarloosd, dan is er ook alle
kans, dat er van ons geld niets terecht zal
komen. Men werpe ons niet tegen, dat hij
vatbaar is voor verbetering, dat hij zonder
onze hulp nog dieper zal zinken, dat wij de
reddende hand moeten uitsteken om hem op te
richten, het koste wat het wil. Zeker, de mo
gelijkheid op beterschap bestaat, de waarschijn
lijkheid echter niet, en deze hebben wij noo-
dig, willen wij niet in den blinde handelen. Het
is gevaarlijk telkens proeven te nemen. Waar
om zou de luiaard, de dronkaard zijn gebre
ken verbeteren ter wille van den onderstand,
dien wij hem geven? Veeleer zal hij tot in
keer komen, wanneer hij, overal afgewezen,
ten slotte gedwongen wordt, zelf voor zijn
toekomst te zorgen.
In het laatste nummer der «Mededeelingen»
van de Vereeniging tot verbetering van Ar
menzorg te Rotterdam, werd de wensch ge-
uit, dat nogmaals een congres mocht samen
komen om over de belangen der armen, de
quaesties die met armenzorg verband houden,
te beraadslagen. De conferentie, den 18en
Januari 1883 te Utrecht gehouden, heeft wel
niet de resultaten opgeleverd als verwacht mocht
worden, maar er is een rapport verschenen van
mannen als Hintzen, Tours, Kalft, die op ’t
gebied van armenzorg hun sporen verdiend
hebben, waarin een beginsel is vastgesteld,
waarvan men bij de beoefening van particu
liere armenzorg behoort uit te gaan.
Of het congres spoedig zal samenkomen?
Met het oog op de toezegging van een ont-
werp-armenwet, die de Kamer nog in dit zit
tingsjaar zal bereiken, is uitstel misschien ge-
wenscht, maar toch zou ’t congres zeker kans
van slagen hebben, nu de redactie van het
«Tijdschrift voor Armenzorg* ’t plan sterk on
dersteunt.
In het rapport wordt voorop gesteld, dat
men een groot onderscheid dient te maken
tusschen de stoffelijke en de geestelijke arm
verzorging. Het samenkoppelen van beide be
langen heeft meestal schadelijke gevolgen. Het
leidt tot onverdraagzaamheid, twist en twee
dracht bij de gevers en maakt de zoo noodige
medewerking van alle welgezinden onmogelijk.
De armen leeren huichelen, wanneer gods
dienstige opwekking telkens gepaard gaat met
geldelijke tegemoetkoming. Wie om onder
stand vraagt, is meer gediend met goede da
den dan met goede woorden. Een vriendelijk
vermanend woord zal dikwijls op zijn plaats
zijn, maar een opzettelijke herinnering aan
hoogere belangen zal weinig vrucht dragen,
zoodra ze door de gift wordt verguld. De
NEE
OURANT.