MMS- EK WÏEIIÏEYI’IEÜLIÖ
rwt 8MK Eli «ISTSMEL
Voorzorg.
De Gelukzoekers.
I
ïTo. 46.
Zaterdag 8 Juni 1901.
66e Jaargang.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
FEUILLETON.
L
Kantongerecht te Sneek.
i V-
1
J- T.
Hit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
r
Roman van Dora Duncker.
dan?
Hebt ge daartegen reeds een maatregel van
voorzorg genomen? Neen! Welnu, ge hebt
dwazelijk gedaan, toen ge bedacht waart op wat
komen kon en niet dacht op wat zeker komen zal.
Ge hebt liefde beoefend voor wat mogelijk u
en de uwen kon treffen, maar laat de uwen
onverzorgd achter, waar de zwaarste slag huns
levens valt. Waarom aldus gedaan?
Volg mij daarom, wanneer ik een volgende
maal deze zaak mét u ga beschouwen; en vraag
u intusschen nu reeds af:
»Wat wordt er van de mijnen, wanneer ik
eens word weggerukt.»
L.
heid hebben.
Den avond vóór het afscheid wandelden broer en
zuster nog eenmaal het strand langs. Zij hadden over
de toenemende beterschap in Eva’s toestand gesproken
en hoezeer moeder zich daarin verheugen zou. Daarop
hadden beiden langen tijd gezwegen.
Plotseling zei Ernst: »Weet gij wel, Martha, dat
Klara ziek geweest is, erg ziek zelfs
Martha schrikte dadelijk op uit haar sombere over
peinzing waarin zij nog altijd van tijd tot tijd verviel.
«Ik weet van niets, Ernst. Wat heeft het arme
meisje dan gescheeld? Is zij weer beter?*
«Fransje, die haar heeft opgepast, bracht mij den dag
vóór mjjn vertrek betere berichten, ja. Zij kwam in
’t geheim bij mij,* voegde hij er wrevelig bij.
«Wat scheelde haar dan?*
»Een soort zenuwaandoening. Geen wonder, na alles
wat zij ondervonden heeft.*
Martha lei haar broeder de hand op den arm en zei
op zacht verwijtenden toon
»lk dacht wel dat het zoo komen zou.*
Ernst viel verbitterd uit
«Denkt ge soms, dat zjj om mijnentwille ziek ge
worden is O neen. Dat het tusschen ons uit is, zal
haar wel niet zoo bijzonder opwinden. De jongste
streek harer zuster is de oorzaak.*
Hij zette een somber gezicht en stapte sneller door.
«Wilt gij mij niet vertellen wat er gebeurd is
Hij antwoordde niet maar bleef plotseling staan.
«Het meisje, die Meta, is bjj een tingeltangel ge
gaan in Londen of Parijs. De een of andere bon-vivant
heeft haar daar gebracht, nadat haar berlijner kennis
sen haar loslieten, ook moet een ernstige liefdes
geschiedenis, waarvan de held onbekend is, in het
spel geweest zyn.«
«Maar dat’s toch verschrikkelijk, Ernst.*
In Lindenhaus was zij met het kind, dat zich tot
een aardig knaapje ontwikkeld had, met gejubel ont
vangen geworden. De kleine door moederliefde en
moederzorg geheel terneer gedrukte vrouw, scheen
naast hare Martha bepaald zichtbaar weer op te leven.
En toen zij nu zelfs van Martha hooren mocht dat
deze besloten had met Eva naar de zee te gaan, als haar
moeder dan zoolang op de kleine wolf passen, toen
kende mevrouw Halands vreugde geen grenzen meer.
Ja, zóó zou alles weer terecht komende kleine Eva
zou genezen en Martha haar laatste verdriet over
winnen.
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 2*/« cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
Tegen den tijd dat de vlierboomen begonnen uit te
loopen, had Martha zich met haar kleine naar Lindenhaus
begeven. Zij wilde de herinnering trachten te ontvlie
den aan dien verschrikkelijken dag toen de jonge Fried-
berger tusschen de bloeiende vlierstruiken naar haar toe
gekomen was, om haar onwetend het vreeselijk geheim
van haar huwelijk te openbaren.
Martha was bedaarder geworden. Wat Ernst haar
omtrent Lodewijk had medegedeeld had haar voor een
klein deel de achting voor zich-zelve terug gegeven.
Zij had dagen gehad waarin zij zich weer een soort
begrip had kunnen vormen van de wanhopige positie
waarin Lodewjjk zich bevonden had; oogenblikken,
waarin de stille hoop bij haar ontwaakt was, dat on
danks alles, wat hij haar betoond had toch liefde geweest
was. Als zij het weder gelooven kon, gelooven ter
wille van het oogenblik toen het jonge leven van haar
kind haar in den schoot werd gelegd I
Zitting van Woensdag 29 Mei 1901.
Vervolg.
7. H. P., 31 jaar, logementhouder te Irnsum, had
den 20 April, ’s avonds omstreeks 101/, uur, zijnde na
het sluitingsuur, nog een bezoeker in zijne voor het
publiek toegankelijke gelagkamer. Op een desbetref
fend^ vraag van den gemeente-veldwachter Dijkstra
aldaar werd geantwoord dat de bezoeker geen reizend
of doortrekkend persoon of tot het gezin van bekl.
behoorde en ook bleek dat bekl. geen per missie had zijne
gelagkamer na het sluitingsuur nog open te houden.
Wijl bekl. niet was verschenen werd verstek tegen
hem verleend.
Eisch eene geldboete van 10.subs. 2 dgn. hecht.
8. H. K., 52 jaar, kastelein te Woudeend, tegen wien
verstek werd verleend, w as wegens een zelfde feit be
keurd geworden op 29 April, ’s avonds omstreeks half
elf uur.
Bekl. had zijne herberg echter eerst gesloten, doch
2 der bezoekers waren weder teruggekomen.
Eisch eene geldboete van f 5.subs. 3 dgn. hecht.
9. D. G-, 21 jaar, visscherman en R. v. d. M., 22 jaar,
schippersknecht, beiden te Woudsend, tegen wie ver
stek werd verleend, hadden zich te verantwoorden, wijl
zij na het sluitingsuur in de herberg van evengenoem-
den beklaagde hebben vertoefd op 29 April.
Eisch tegen ieder eene geldboete van f 3.subs.
2 dagen hechtenis.
10. J. S., 55 jaar, koopman en tapper te Irnsum,
had den 27 April, ’s avonds omstreeks 10’/4 uur nog
3 bezoekers in zijne voor het publiek toegankelijke
gelagkamer. Wijl het sluitingsuur in de gemeente
Rauwerderhem is bepaald op ’s avonds 10 uur, werd
door den gemeente-veldwachter Dijkstra proces-verbaal
opgemaakt.
Bekl. bekent het feit; aan het sluitingsuur herin
nerd zijnde, heeft hij de bezoekers hiermede in kennis
gesteld, doch deze moesten een vlag plaatsen op een
molen buiten het dorp en konden vanwege het slechte
weer bijna niet naar buiten gaan. Ze hebben na tien
-
’t Was Juni en er waren nog bijna geen menschen
toen Martha met haar zuster de kleine badplaats aan
de met beuken omzoomde Oostzee-kust bereikte. Zij
huurde een allerliefste villa aan het strand. Na weinige
dagen ontwaakte de kleine Eva reeds uit de apathie,
die haar moeder zoozeer verontrust had.
Onder het toezicht van Martha’s gezelschapsjuffrouw
speelde zij opgewekt aan ’t strand, als een jonge zee
hond in het witte zand rondwoelende.
Martha had haar bestendige zitplaats opgeslagen
dicht bij de speelplaats van de kleine Eva. Urenlang
kon zij daar, het hoofd alleen tegen de warmte beschut,
inde zon zitten of liggen en naar de blauwe golvende
zee en de voorbij drijvende wolken staren.
Ernst had haar een kort bezoek gebracht. Hij was
geen vrooljjke gast geweest. Hij zag er verouderd en
ontstemd uit; kort aangebonden sprak hij over de hem
bezig houdende zaken en omstandigheden.
Martha zag met droefenis, hoezeer hij veranderd
was. Zij had de moed niet meer over Klara te spre
ken. Zjj was zelf tot het inzicht gekomen, dat haar
vriendin uit eigen beweging tot Ernst terug moest kee-
ren, zou een nieuwe verbintenis waarde en duurzaam-
»0p zich-zelf genomen vind ik het volstrekt niet ver
schrikkelijk. Als zij de gave bezit als artiste voor
de chansonnette of iets dergeljjks, en zjj moet het
immers hebben en zal daar werkelijk haar fortuin ma
ken welnu, vooruit dan maar, als Klara zich ’t nu
maar niet zoo aantrok! Maar, mijn lieve hemel, als
men altijd maar kon zooals men wou 1 Ik wou 't haar
wel eens duidelijk maken, dat het nog lang geen mis
daad is bjj een specialiteiten-theater te gaan, als men,
zooals ik zei, het talent er voor bezit; integendeel be
schouw ik die broodwinning, die in zekere gevallen
enorme gages afwerpt, verre verkieslijk boven die van
een kleine tooneelspeelster zonder talent en buiten
engagement, die uit de zakken harer vereerders leven
moet.*
Ernst had erg opgewonden gesproken. Thans nam
hij den hoed af en streek met de hand door het volle,
bruine haar. De over het onbedekte hoofd heenstrij-
kende zeewind deed hem goed.
«Had ik haar hier, had ik haar hier,* mompelde hij
zelfs voor Martha nauwelijks verstaanbaar, «de groote,
zuivere natuur zou baar wel genezen van haar waan.*
En zich vervolgens weder tot zijn zuster wendende:
«En van dien andere weet gij ook niets?*
«Van welken andere?*
«Van dien armen kerel, de onderwijzer die vroeger
met ’t lichtzinnige kleine schepsel verloofd geweest is.*
«Walter Grund?*
«Ja, dezelfdeHij heeft, nadat het meisje bij nacht
en ontijd met haar protector er van door is gegaan,
een poging tot zelfmoord gedaan, waaraan hij men
kan in dit geval slechts zeggen «helaas levend ont
komen is. Een paar weken geleden heeft Klara hem
naar een krankzinnigen-gesticht gebracht. Naar Fransje
Müller mij zei, moet hij ongeneeslijk zijn.*
JFordf vervolgd.
61
«Ik kan niet helpen, beste Walter, zoo ver reikt
mijne macht niet. Niemand kan helpen, als zjj zich-
zelve niet helpt en God haar niet genadig is.«
Een lange zwijgende pauze; toen ging Klara opstaan
en gaf Walter de hand, en als vervolg op hare stille
gedachten zeide zij:
«Maar ik zal nog eenmaal naar haar toegaan.*
uur dan ook niets meer gebruikt en zijn, toen het weer
beter werd, vertrokken 2 dezer 3 bezoekers waren
even voor 10 en 1 na 10 uur gekomen.
Eisch eene geldboete van f 5 -, subs. 3 dgn. hecht.
11. H. v. d. M.. 18 jaar, P. S., 19 jaar en O. W.,
19 jaar, allen van het boerenbedrijf te Irnsum, staan
terecht wijl zij op 27 April in de gelagkamer van voren
genoemde bekl. na het sluitingsuur hebben vertoefd.
Bekl. bekennen het feit, doch ze schuilden voor den
regen en hebben niets gebruikt.
Eisch tegen ieder dezer bekl. eene geldboete van f 1,
subs. 1 dag hechtenis.
12. L. W., 18 jaar, van het boerenbedrijf te Hies-
lum, heeft den 27 April gezocht naar kievitseieren op
land onder Sandfirden, terwijl hij hiervoor geen ver
lof had van den eigenaar of rechthebbende.
Bekl. ontkent beslist op dit verboden land te zijn
geweestwel was bij in de nabjjheid daarvan,
zoodat de rijksveldwachter Brouwers te Workum zich
vergist zal hebben, daar deze op ongeveer een kwar
tier afstands stond.
Get. Brouwers zegt echter, dat bekl. er zich door
wil slaanreeds direct begon hij hiermee, doch ook
uit de sporen van voetstappen was gemakkeljjk uitge
maakt, dat bekl. wel op dat land was geweest.
Door de pertinente verklaring van den veldwachter,
neemt de heer Ambt, van het O. M. diens verklaring
voor de ware aan en eischt dat bekl. zal worden ver
oordeeld tot eene geldboete van f 3.—, subs. 2 dg. heebt.
13. H. K., 22 jaar. werkman te Heeg had zich even
eens te verantwoorden wegens het zoeken naai kievits-
eierenxjp verboden land onder Heeg op 30 April.
Eisch eene geldb. van f3.—subs. 2 dagen hecht.
14. J. B., 34 jaar, melkrijder te Heeg, tegen wien
verstek werd verleend was om eenzelfde reden als
vorige bekl. bekeurd op 30 April.
Eisch eene geldb. van f 3.—, subs. 2 dg. hecht.
15. J. L, 17 jaar en Th. Z., 20 jaar, beiden van het
boerenbedrijf, resp. wonende te Jutrijp en Heeg, tegen
wie verstek werd verleend, zijn op 30 April eveneens
bekeurd wegens het zoeken naar kievitseieren op ver
boden land onder Heeg.
Eisch tegen ieder dezer bekl. eene geldboete van
f 3.subs. 2 dagen hechtenis.
16. P. P., 39 jaar, werkman te Gaastmeer, tegen
wien verstek werd verleend, werd den 25 April aange
troffen op een land, benoorden den grindweg van Heeg
naar Oudega door den gemeente-veldwachter A. Zeil-
stra te Heeg, terwijl hij zoekende was naar kievits
eieren, en daarvoor geen vergunning had van den
eigenaar of rechthebbende.
Eisch eene geldb. van f 3.—, subs. 2 dagen hecht.
17. J. B, 18 jaar, van het boerenbedrijf te Oppen
huizen, stond wegens eenzelfde feit terecht als bjj de
voorgaande zaak genoemd.
Deze bekl. zocht evenwel op 4 Mei, dus in verboden
tijd, op een stuk land onder Oppenhuizen.
Bekl. zegt dat hij naar het jongvee moest, dat hij wel
even gezocht heeft, maar niet naar kievitseieren, hij
heeft dan ook niets gezien.
Get. Wiegersma, rijksveldwachter te Woudsend,
geeft evenwel eene andere uitlegging van dit zoeken,
redenen waarom de heer Ambt, van het O. M. eischt
Het nemen van voorzorgsmaatregelen is als
met het leven samengegroeid. Geen volk ter
wereld, ’t zij uit den vroegeren of lateren tijd,
of het gevoel ten opzichte van het onbestemde
der toekomst moest zich uiten in het treffen
van maatregelen voor wat komende is.
Blik slechts om u heenmet noeste vlijt be
ijvert zich een ieder, om voor de zijnen niet
slechts het leven dragelijk te maken, maar kon
het zijn iets weg te leggen voor den «ouden dag.*
Beschouw het gezin, en schier elke dag getuigt
u, hoe voorzorgsmaatregelen getroffen worden.
Is ’t koud, een jas of mantel meer aan of om.
Regent het, een parapluie of regenjas beschut u
tegen de gevolgen van dit natuurverschijnsel.
Nadert de winter, vertoonen zich gure tijden,
men heeft er op gerekendmen wist dat alles
zeker komen zou en daarom heeft men tijdig
gezorgd, winterprovisie op te doen, teneinde zich
te behoeden tegen armoede aan brandstoffen of
gebrek aan levensmiddelen. Waar zullen wij
echter eindigen, indien wij ual de tegenwoordige
maatregelen van voorzorg uit het huiselijk leven
zouden schetsen? Ge kunt ze, waarde lezer,
zelve gemakkelijk aanvullen.
En denkt ge nu, dat het in vroeger eeuwen,
aan deze zorg zou ontbroken hebben Immers
neen, al geven we in één adem toe, dat vele
dier hedendaagsche middelen toen onbekend
waren. Men leefde minder verwijfd, getroostte
zich veelvuldiger ontberingen, doch leefde niet
geheel van de hand in den tand. Neen, er was
ook bij hen een vreeze voor die onbekende
toekomst, een verlangen naar gerustheid, naar
vrede, wat hun deed zorgen naar vermogen.
Denk slechts aan de oude Romeinen, hoe bij
hen de voorgesch reven bruidschat moest be
waard blijven, teneinde zoo mogelijk later de
weduwe ten dienste te zijn. Roep de oude
Hebreen voor uw geest en zie de voortreffelijke
maatregelen tegen overgrooten rijkdom en bit
tere armoede. Zoudt ge schooner voorzorgs
maatregel begeeren in het sociale vraagstuk
onzer dagen?
Gedenk de Hellenen, zie hun macht in den
strijd; waaraan hebben zij die te danken Heeft
niet hun leven te midden van gedurigen strijd
hen wakker geschud en middelen aan de hand
gedaan om te zorgen voor ’t toekomende?
Doch genoeg hiervan, 't Ligt niet in onze
bedoeling u een historisch of allegorisch verhaal
te geven van hetgeen als motto voor dit opstel
dient; ’t is alleen om u meer en in sterkere
mate voor den geest te roepen, hoe ons leven
als ’t ware een keten is van voorzorgsmaat
regelen.
Dit alles nu bestaat voor een ieder persoon
lijk; ze zijn dikwijls van minder ingrijpenden
aard en vragen daardoor minder draagkracht.
Anders staat het, waar het uwe have betreft.
Ge hebt een huis, dat ge het uwe moogt noe
men; gij zijt gezegend met stoffelijke middelen;
één onbewaakt oogenblik en een vuurgloed doet
alles tot stof verteeren. Vanwaar de kracht om
u op te richten? Zij is verslonden. Eén zaak
rest uopnieuw met noesten vlijt aan het ver
gaderen; vergetende wat geweest is, strekt gij,
beroofde, u uit tot naarstigen arbeid.
Doch neen, er was uitkomst.
Ge wist, er kon brand ontstaan en daarom
grijnsde u dat onzekere aan, zoodra ge iets door
den vuurgloed zoudt kunnen verliezen. Ge
zocht te ontkomen en welkom was u de u toe
gestoken hand eener assurantie-maatschappij.
Door gemeenschappelijke draagkracht kondet
gij dezen slag weerstand bieden; wat u alleen
ten gronde zou gericht hebben, kon u thans
schokken, maar niet vernietigen.
Ge roemt dezen maatregel van voorzorg en
denkt er niet aan hem den rug toe te keeren
en ge doet wél. De verantwoordelijkheid
rust op u, heer des huizes, want ge deedt het
voor u en de uwen. Gij wist, die toestand kon
voorkomen en daaraan mocht ge uw gezin niet
blootstellen. Het gevaar kon u treffen en ge
deinsdet terug voor de verregaande gevolgen.
Wel u, gij huisvader, die aldus uw gezin zocht
te behoeden. Denk nu echter niet, dat ge er
zijt.
Een ander monster grijnst u aan en bedreigt
uw dierbaar gezin. Gij zijt gezinshoofd, gij hebt
vrouw en kinderen, gij zwoegt van den morgen
tot den avond om in hunne zorgen te voorzien
ge merkt met vreugde dat uw vlijt met zegen
bekroond wordt, doch daar treedt geheel op het
onverwachts de laatste vijand uw woning binnen.
De kille dood strekt zijn hand naar u uit en
scheurt u met ijzeren vuist van de uwen weg;
wat zal hun lot zijn?
Ge rilt bij die gedachte, want tegen den dood
is geen medicijn. Maar tegen zijne gevolgen
«r
5NEEKE
I
OURANT.