O
Oordeelen naar England’s zin.
r
VOOR SU Eli (MMffl.
IIHIWS- Eli mEfflSTIEBLAD
I
I
HAAR RECHTER,,
I»
IP
A
Woensdag 3 Juli 1901.
56e Jaargang.
No. 53.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Officieele Advertentie.
FEUILLETON.
4
A
i.
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
-
en Wethouders voornoemd,
ALMA, Burgemeester.
JAC. van der LAAN, Secretaris.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Sneek
herinneren, naar aanleiding van artikel 18 der wet van
4 December 1872 (Staatsblad no. 134), de ingezetenen:
dat steeds aan degenen, die zich daarvoor aanmel
den ter Secretarie der gemeente, gelegenheid wordt
gegeven tot kostelooxe inenting en her inenting.
Sneek, den 2 Juli 1901.
Burgemeester
Novelle van E. Merk.
'i
1
De »Silesia» had bij kalme zee de reis over den oce
aan afgelegd en met het tij van den vloed de Elbe be
reikt, waar langs zij nu op een zachten, nevelachtigen
September-morgen het mastbosch van de Hamburger
haven al meer en meer naderde. Reeds sedert het
vroege morgenuur heerschte op het dek eene opgewon
den stemming. Het gezicht van de uit den morgen
nevel oprijzende torens verwekte het ongeduld, dat
zich gedurende de laatste oogenblikken van een vol
brachte reis doet gelden en deed het koortsachtige
der verwachting toenemen, dat daar buiten op zee
door den grootschen indruk der onafzienbare water
vlakte getemperd geworden was. Eenige kooplieden
echter, die meermalen de reis naar Amerika hadden
gedaan, rookten onverschillig hunne sigaren en lach
ten om de naïve menschen, die zich door eene bijzondere
aankomst-stemming lieten beheerschen.
Onder deze laatsten viel vooral op eene rijzige
jonge vrouw, die, bleek, bewogen, blijkbaar ontroerd,
tegen de borstwering van het schip leunde en met
turende oogen en verlangende blikken de stad zag
opduiken, de havendam, de landingsbrug, de reusach
tige groote gebouwen van het tolhuis en de drukke be
weging aan den oever, welke men nu reeds kon onder-
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
Dat de Boeren menschen, geen heiligen, zijn,
behoeven we toch zeker niet te beweren. Wij
kennen hunne deugden, hunne uitstekende
hoedanigheden als taai volk, dat zich niet laat
vervormen tot een stel Britsche onderdanen.
Maar toch, zij zijn een volk, dat geheel anders
leeft dan wij, een anderen bodem bewerkt, in
een ander klimaat leeft, deels aan een soort
van eenzaamheid gewoon is. verkeert en heerscht
over natuurmenschen als Kaffers, Hotten tot-
ten, Beetsjoeanen, die stevig moeten behandeld
worden, altijd heeft moeten leven in strijd
voor ’t bestaan. Zij kunnen dus onmogelijk
dezelfde ideeën hebben als wij, Nederlanders.
Al waren zij, als volk, ontstaan uit Nederlan
ders alleen en niet uit Nederlanders, Franschen
en Duitschers, dan nog zou een 300-jarige schei
ding en een leven onder zoo verschillende om
standigheden een geheel ander volk moeten
opleveren dan ’t Nederlandsche. Dat velen
zich dus niet best in ’t Boerenkarakter kunnen
indenken, is gemakkelijk te begrijpen.
Dan nog, de eene Nederlander is de andere
niet en de eene Boer is ook de andere niet.
Er zijn laffe Nederlanders, Franschen, Duit
schers, er zijn ook laffe Boeren. En wat wij,
Europeanen, in oorlogstijd laf noemen, is ’t bij
hen, de Boeren niet. De strijd tegen wilde
menschen en dieren heeft dat Afrikanervolk
de waarde van een menschenleven te goed
aangeknoopt, maar zich bijzonder geinteresseerd had
voor de mooie, ernstige dame, liep met haar reistaschje,
haar tooneelkijker en haar Baedeker van den een naar
den ander. Vervolgens stormde zij los op de rijzige
gestalte en riep onder een onstuimige omhelzing uit
«O lieve, lieve mrs. Hermanns, ik moeten tijd hebben
voor het uit elkaar gaan van u. Ik daarvoor niet wil
wachten tot het laatste oogenblik. Ik ben heel, heel
treurig, te zeggen u adieu en grooten, grooten dank!«
Mevrouw Hermanns keek vriendelijk lachende op
het knappe bruine kopje neêr. »Neen ik heb u te
danken, misz Symons. Ik zou niet weten hoe ik die
dagen zou zijn doorgekomen zonder uw vroolijk gebab
bel. En uwe ouders zijn ook zoo goed voor mij ge
weest.»
Mrs. Symons, eene nog knappe, maar wel wat al te
corpulente vrouw, kwam nu ook naar haar toe met een
heel klein gladharig hondje op den arm. De lieve
Bobby had erg onder de zeeziekte geleden, was heel
mager geworden en keek met flauwe oogjes van onder
de kant en zijde van een elegante shawl, waarin de
bezorgde meesteres haar lieveling gewikkeld had.
Slechts met moeite kon zij een barer handen vrij maken,
om deze mrs. Hermanns toe te steken, maar zij deed
’t met groote hartelijkheid. De jonge vrouw was de
eenige onder de medereizigers geweest, die medelijden
betoond had met het zieke diertje.
Zoo waren de dames onder haar dagelijksch samen
zijn onwillekeurig vertrouwelijker gewoiden, en de
amerikaansche voelde eene levendige belangstelling
voor de mooie duitsche vrouw, welke uit ware deel
neming, gemengd met een beetje nieuwsgierigheid,
geboren werd. Zij wist dat mevrouw Hermanns al
vroeg haar ouders verloren had en in een duitsch
pensionaat haar opvoeding genoten en dit tot aan haar
I
scheiden.
»Hoe allerliefst mrs. Hermanns zich in de hel
dere lucht afteekent!» merkte een der heeren op.
«Welk een prachtig profiel I En daarbij zoo’n trotsche,
prachtige figuur!»
«Ja, eene Germania, die slechts door een kunstenaar
behoefde geschilderd te worden, geheel zooals zij daar
nu staat. Men zou haar slechts den hoed behoeven
af te nemen en het haar los maken. Op dat voorhoofd
behoort een eikenkrans.»
«Drommels, Beckers, gij wordt werkelijk poëtisch
«Ik stem toe, dat zulk blond haar in dikke vlechten
nu eenmaal eene bijzondere bekoorlijkheid voor mij
heeftaangenomen dat het gelaat daaronder ook knap
is. Jammer dat die mooie vrouw zoo totaal ongenaak
baar is, en als ik bij eene eerste vriendelijke toenade
ring hoegenaamd geen tegemoetkoming vind, dan laat
ik eene tweede poging achterwege.*
«Bepaald ongelooflijk van de dameOnverschillig
tegenover den onweerstaanbaren heer Beckersspotte
de oudere. «Maar zij houdt zich uitsluitend bezig met
haar reiszij schijnt daarginds heimwee gehad te
hebben. Dat verklaart eenigermate haar teruggetrok
ken houding. Kijk maar eens hoe ongeduldig zij de
geheele kaai afzoekt.»
«Wie zij daar toch verwachten mag Zoover ik weet
is zij in New-York getrouwd.»
«Ja, met een groothandelaar. Hij heeft een export-
handelHoffmann en Hermanns heet de firma. Een
heel goed huis.«
De heeren begonnen weêr over zaken te spreken.
De jonge vrouw bleef ook niet lang meer overgelaten
aan haar eigene gedachten.
Jane Symons, een levendige amerikaansche bakvisch
die met alle passagiers eerste klasse kennismaking
een nobel figuur moet President Steyn wel
zijn, dat die nog zoo in haar geschrijf gepre
zen wordt.
Nog veel onaangenamer is ’t ons echter, te
lezen, hoe de «Times», ’t groote Londensche
blad, een ingezonden stuk opneemt van den heer
Adriaan Hofmeyr en aan dat stuk zelfs een
hoofdartikel wijdt.
Zooals de lezer weet, heeft mej. Hobhouse,
een Engelsche, enkele kampen bezccht, waarin
de Engelschen de Boerenvrouwen en -kinde
ren laten uitsterven. Nu zegt A. Hofmeyr,
dat mej. H. niet alleen een verkeerde voor
stelling geeft van hetgeen zij gezien heeft, maar
dat zij ook nog die arme opgeslotenen door
allerlei dwaze praatjes in haar verzet tegen het
Britsch gezag stijfde. Daarna doet oom Adriaan
een verwoeden aanval op de heeren Merriman
en Sauer, de oud-ministers van de Kaapkolonie,
die getracht hebben de Engelsche natie uit
hare verblinding op te wekken.
Ter kenschetsing van de. waarde van Adriaan
Hofmeyr’s schrijven, zouden we kunnen vol
staan met te zeggen, dat de Afrikaners hem
terecht »Adder-jan« Hofmeyr noemen.
De «Times» beveelt in een hcofdartikel Hof
meyr’s beschouwing over mej. Hobhouse en
de heeren Merriman en Sauer aan. Kan het
nog fraaier?
Wie «Adder-jan» Hofmeyr is?
Hij is een poes predikant geweest te Har-
tebeestfontein in Transvaal, maar moest wegens
ongeoorloofde handelingen met meisjes zijn
ontslag nemen. De diakenen-vergadering nam
in 1899 ’t volgende besluit«De ring beschouwt
*t gedrag van den eerw. A. J. L. Hofmeyr
als een zoo ernstig misdrijf, dat zij hem voor
onbepaalden tijd van ’t predikambt aitsluit.»
Nu de heer Hofmeyr in 't openbaar durft
optreden en dan nog op zijn manier, is 't geen
wonder, dat eerlijke bladen hem aan de kaak
stellen. Zoo iemand moest trachten vergeten
te worden.
Reeds in ’t Eng. Lagerhuis werd over hem
gesproken, toen bekend werd, dat Kitchener
hem tegen 50 pond sterling per maand in
dienst had genomen. Later heeft Kitchener
hem ontslagen.
De «Star» gaat ook na, welk recht Hofmeyr
heeft te schrijven, als hij in de «Times» deed.
De «Star» vindt ’t hard, te moeten zien, hoe
aan ’t Eng. volk gevraagd wordt, dezen man
Zeer onprettig was dezer dagen echter te
lezen, hoe de Belgische pleegzuster Alice Bron,
die einde 1899 naar Afrika trok, om de ge
wonde Boeren te helpen; zeer onprettig, dat
deze dame zoo’n ongunstig oordeel velde over
’t heldenvolk. En nog onaangenamer stemde
’t, dit ’t eerst gewaar te worden uit de «Daily
Mail«, een der Engelsche bladen, die ’t meest
op de hand van Chamberlain zijn.
Dat een blad als «Daily Mail«, dergelijk ar
tikel gretig opneemt, begrijpen we volkomen.
Mevrouw Bron schrijft o.a.: De Boeren zijn
niet dapper; de oorlog biedt weinig gevaar voor
hen; het is inderdaad sport en een vorm van
duivenschieten voor hen. De Engelsche soldaat,
helaas, is in even groot gevaar als de arme vo
gels, die opgelaten worden. Steeds ontbrak
het den Boeren aan moed en zelfopoffering.
Toen bij den marsch van Lord Roberts naar
Kimberley de Britsche troepen Jacobsdal na
derden, waar zij verpleegster was, gingen hare
Boerenhelpers er van door. Ik ontmoette, zegt
zij, twee mannen, die beefden van schrik. Een
er van had zijn hoed verloren.
Kolonel De Villebois had dezelfde meening.
Zij kunnen alleen, zeide deze, zich achter stee
nen verbergen, 't Is onmogelijk, hen aan te
voeren. Als zij geen bedekking hebben, gaan
zij er van door. Indien gij eens wist, wat het
voor een soldaat is, te moeten zien, hoe de
beste stellingen zoo maar in den steek wor
den gelaten. Wat een oorlog, wat een volk
leeren schatten, om ’t op te offeren aan zoo
genaamde krijgsmanseer. De spot der Engel
schen over ’t laffe vluchten der Boeren is cp
z’n minst ongepast en nu, nadat de oorlog
reeds zoo lang geduurd heeft, zullen die spot
ters begrijpen, dat zonder die zoogenaamde
lafheid reeds lang alle Boeren gedood zouden
zijn, zij ’t dan ook ten koste van vele Engel
sche levens; nu zullen zij begrijpen, dat die
zg. lafheid ’n goede krijgstaktiek der Boeren
was.
Fr zijn ook slechte Nederlanders, Franschen,
enz. en er zijn dus ook slechte Boeren, laffe
Boeren, bedorven Boeren.
Doordat de Boeren een ander volk zijn
dan ’t onze, kunnen we ons best begrijpen, dat
zij niet door ieder Nederlander begrepen wer
den; is ’t mogelijk, dat weldenkende pro-Boers
een minder aangenaam oordeel over hen uit
spreken. Wij stappen daar overheen.
zeventiende jaar ook gedurende den vacantietijd nooit
verlaten had. Nauwelijks volwassen, half nog een
kind en totaal vreemd in de wereld, was zij te New-
York gekomen bij hare aldaar getrouwde zuster. Haar
zwager had daar een bloeiende zaak en mr. Her
manns, een zijner bedienden, deed kort na haar over
komst aanzoek om haar hand en trad als deelgenoot
der firma op.
Aan dit gezellig samenleven der zusters kwam ech
ter spoedig een einde. Hoffmann stierf, en zijn vrouw
vertrok naar Hamburg, naar hare schoonouders. Mr.
Hermanns zette den steeds uitgebreider wordenden
groothandel alleen voort.
Tot zoover was de amerikaansche op de hoogte van
de levensomstandigheden der jonge dame. Maar waar
om openden die bleeke vrouwenlippen zich zoo vaak
voor zoo’n doodsbenauwden zucht? Waarom lagen
zulke diepe schaduwen onder hare oogen? De schuld
daarvan scheen niet te liggen in uiterlijke omstandig
heden. Zij leefue blijkbaar in grooten welstand. Haar
echtgenoot had haar zelf ook aan boord gebracht, haar
aan de zorg van den kapitein aanbevolen en een teeder
afscheid van haar genomen, ofschoon zij zelve dan ook
met een strakken, konden blik over hem heen gezien
en bepaald ruimer adem gehaald had toen de boot
zich in beweging zette. Het opvallend ongeduld der
jonge vrouw om weg te komenhaar vurig verlangen
naar haar geboorteland, waren de amerikaansche dade
lijk opgevallen. Zij praktizeerde er maar al ove-,
waarom mevrouw Hermanns, die zelf toch vertelde
dat zij van Duitschland met veel meer kende als een
kloosterachtig huis in een grooten tuin, zich in het
prachtige New-lorkniet had kunnen gewennen, waar
zij een echtgenoot, een thuis gevonden had en waar zij
in zoo’n aangename positie leefde?
Mijn oogen zijn thans geopend. Daarom ging
hij in den dood, daar hij dezen verkieslijk achtte
boven een belachelijken terugkeer.
Dankbaarheid kennen de Boeren niet. Toen
Maximoff, een Russisch luitenant, gewond
was, weigerden de Boeren in een ttein bij
Kroonstad plaats voor hem te maken. Het
was werkelijk verheffend, zegt mevr. Bron,
te zien, hoe de jonge, gezonde, krachtige Boe
ren een vreemd officier, gewond in hun dienst,
aan zijn lot overlieten! Als verontschuldiging
zeiden zij«Ons geeft op.« Wanneer de Hol
landers hun lafheid verweten, kregen zij ten
antwoord, dat, als de Hollanders den oorlog
wilden, zij dien ook maar moesten uitvechten.
De Hollanders beschouwen de Boeren als de
Gascogners van Zuid-Afrika en vertellen zeer
grappige dingen over hunne overdrijving. Som
tijds gelooven zij hun eigen leugens en dit is
de verklaring van de verwonderlijke verhalen
over Engelsche wreedheden, die wij uit Boe
renbron krijgen. Maar ’t wekt verbazing, dat
lichtgeloovige Engelschen dit voor waar houden.
De Engelsche soldaten waren voor mevr.
Bron steeds beleefd en dienstvaardig. Wan
neer ik, zegt mevr. B., de gewonde soldaten
verzorgde, verzuimden zij nooit mij eerbiedig
te bedanken. Ik had zóó dikwijls gehoord,
•’at de. Eng. soldaten het schuim waren van
Londen, dat hun gedrag mij verbaasde. Er
was gebrek aan voedsel te Jacobsdal, maar het
waren de gewonde Eng. soldaten en niet de
Boeren, die aan hun verpleegster dachten.
En zoo gaat ’t voort in ’t heele boek van
mevr. Bron. Alleen voor President Steyn heeft
zij veel geestdrift. Hij is, zegt zij, de incar
natie van moed, zelfopoffering en vlekkelooze
eerlijkheid. Zijn geweten is zuiver, zijn handen
zijn schoon. Hij is een geleerde, zijn hart zit op de
rechte plaats en hij is dapper als een leeuw.
De Boerenvrouwen vindt mevr. B. beschaafder
en dankbaarder dan de mannen.
Wij zullen ’t hierbij laten. Wat is de reden
van een zóó partijdig oordeelOver den moed
der Boeren kan de verpleegster niet te best
oordeelen; zij heeft de taktiek der Boeren, om
’t tegen een veelvuldige overmacht vol te hou
den, niet begrepen en wat wij in ’t eerste deel
van dit opstel schreven, kan misschien gedeelte
lijk voor verklaring dienen van haar partijdig
schrijven. Zelfs de «Globe», en dat Eng. blad
mogen we in dezen toch wel noemen, vindt,
dat zij magere argumenten aanvoert. Maar welk
1
t
ouramt.
I
i
-