NIEUWS- ES iOWTBLAl)
De dochter van de goudgravers.
Be opening dor Kamers,
HOR M OHREKEÜ.
l
Woensdag 181 September A 9 01.
5Be Jaargang.
ÏTo. 75
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Oïficieele Advertentie.
FEUILLETON.
r
BEKENDMAKING.
V erbeterde Kennisgeving.
4
r
hl
j
L
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
’t Is heden de derde Dinsdag in September,
de dag der opening van de beide Kamers der
kind verlaat
Terwijl hij dat zei wischte Morgan met den rug van
zijn hand een traan weg, die hem langs de wangen
liep
Novelle van E. de Vaniqny.
I
-
3 II.
Toen het avondeten was afgeloopen, scheidde men.
Burton en Maud sliepen al lang, toen men nog onder
de hooge hoornen in de gesprekken der goudgravers
bij herhaling den naam hunner aangenomen dochter
noemen hoorde. Inderdaad hunne dochter! Van alle
«claims* werd geen beter bewerkt, als die van Maud,
leder maakte ’t zich tot een zaak van eer, daarin flink
te graven, en als men Zaterdag-avonds al vroeg bezig
was, het vaatwerk na te gaan, om de gedurende de
week vergaderende gouddeelen te ziften, dan infor
meerde ieder belangstellend naar de opbrengst van
Maud’s «claim, en verheugde zich, als ’t de verwach
ting overtrof. Zij was ’t ideaal van het kamp, de lieveling
van die ruwe en toch goede mannen, wier stemmen
verzacht werden als zij tot haar spraken, die spe elgoed
voor haar fabriceerden en haar allerlei wonderbaarlijke
verhalen deden van hunne reizen door onafzienbare
prairiën, die met ontelbare bloemen bezaaid waren.
Vooral Morgan wist haar wonderlijke dingen te ver
tellen; hij wijdde haar in, in de geheimen van ’t woud,
welks betooverende bekoorlijkheid door den opmerk-
zamen aard van het meisje heel goed werd opgemerkt.
Zij fleurde geheel op in deze heldere, warme atmos
feer, die zoo ontzaglijk veel verschilde van die waarin
BURGEMEESTER en WETHOUDERS del gemeente
SneeA, brengen ter openbare kennis, de volgende
De COMMISSARIS der KONINGIN in de provin
cie friesland,
Gelet op art. 11 der wet van 13 Juni 1857 (Staats
blad no. 87);
Brengt ter kennis van belanghebbenden:
dat, ingevolge besluit van Gedeputeerde Staten, van
29 Augustus 1901, no. 52, le afdeeling J, de opening
van alle jachtbedrijven, genoemd in art. 15 dier wet,
zal plaats hebben op Zaterdag 21 September e.k.,
met zonsopgang, met uitzondering van de jacht op
grof wild en fazanten, waarvan de opening wordt be
paald op Zaterdag 28 September d.a.v., met zons
opgang, een en ander onder bepaling
lo. dat het jagen met geweer met of zonder staande
honden of brakken en het schieten van waterwild slechts
drie dagen der week zal zijn geoorloofd, namelijk
Maandags, Dinsdags en Zaterdags, uitgezonderd van
Woensdag 23 October tot en met Vrydag 15 November
e.k., gedurende welken tijd genoemde jachtbedrijven
dagelijks, behalve Zondags, zullen mogen worden
uit geoefend;
2o. dat de lange jacht slechts twee dagen der week,
namelijk Dinsdags en Zaterdags, zal mogen worden
uitgeoefend
En zal deze op de gebruikelijke wijze worden afge-
kondigd e> aangeplakt.
Leeuwarden, den 2 September 1901.
De Commissaris der Koningin voornoemd,
(get.) Van HARINXMA thoe SLOOTEN.
Sneek, den 16 September 1901.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
ALMA, Burgemeester.
JAC. van der LAAN, Secretaris.
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 27, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
trappen en couloirs. Heeren in unitorm wij
zen glimlachend de plaatsen. Vreemde figuren,
overladen van goudborduursel en sommige met
exotische kleuren, vertoonen zich in de loges
der gezanten. De persmannen zien de voorste
helft hunner tribune ingenomen door dames
van uitverkorenen.
’t Is drukkend-warm in de zaal.
Gaandeweg komen de leden binnen. Men
wijst elkaar de oud-leden, de nieuwgekozenen,
men bevroedt of tracht te raden de beteekenis
der verschillende gala en decoratie. Nog groo-
ter is ’t gekakel en gejoel dan bij een gewone
zitting.
Omstreeks half één komt een rijtuigje bin
nen met bejaarde heeren in statiegewaad. ’t
Zijn de leden van den Raad van State, ’t col
lege van 15, waarvan de Koningin zelf voor
zitster is. Men kan ’t hen aanzien, die heeren,
waarvan de meeste reeds jaren leden van dien
hoogen Raad zijn, dat ze vóór de intrede in
dien Raad reeds een wereld doorgemaakt heb
ben, ’t zijn geen mannen, zoo maar even ge
kozen, niet van die nieuwbakken gezichten,
zooals men ze in de Kamer ziet.
Alom ziet men waaiers zachtjes wuiven. Di
amanten flikkeren blauwig licht van tusschen
weelderige kant op glanzend gala-satijn. De
binocles laten glimglansjes dansen in ’t licht,
dat door ’t koepeldak op ’t gezelschap wordt
neer gegoten.
Dan ziet men op eens ministers tusschen de
heeren. Maar nu is er geen strijd, waarin 't
vernuft scherpe pijlen op den tegenstander af
schiet. ’t Is nu een pralende gala-vertooning.
Nu is ’t de Majesteit van ’t boven de partijen
staande koningschap, dat zich voor de verte-
anders voorzitter der Eerste Kamer, vult genwoordigers der/ natie vertoonen zal op den
eenigen dag des jaars, waarop de Draagster
der Kroon zelve ’t woord richt tot die repre
sentanten op den dag, die een handeling te
aanschouwen geeft, waarvan men kan zeggen,
dat zij eigenlijk buiten de grenzen ligt van ’t
niet-verantwoordelijk koningschap onzer grond
wet, waarbij de persoon des vorsten immers
op den achtergrond pleegt te blijven.
Te midden van ’t gekakel en gebabbel en
gedribbel zijn kleine formaliteiten geschied.
De griffier heeft ’t Koninklijk Besluit voorge
lezen, dat mr. Van Naamen herbenoemt. De
leden der commissie van ontvangst en uitge
leide zijn aangewezen; eventjes werd ’t iets
stiller in de zaal, doch dadelijk stroomden weer
zij tot nu geleefd had; een frissche kleur verfde de
bleeke wangen van dit zwakke stadskind.
Burton verheugde zich innig, dat zij zich zoo prach
tig ontwikkelde.
Hij was niet in staat, haar overal te vergezellen; zpne
krachten begaven zich. Hij voelde ’t, maar zei er
niets van. Altijd ijverig haalde hij uit zijn «claims ge
noeg om in hunue eenvoudige behoeften te voorzien.
Hij wist wel, dat hij ’t niet lang meer zou kunnen vol
houden, maar zoolang als ’t ging wilde hij voor zich
en zijn kind zorgen, zonder den schat van ’t kind aan
te raken.
Op zekeren dag kon hij niet meer opstaan. Maud
verliet hem den geheelen dag niet meer. Tegen den
avond kwamen Morgan en Palmer hem bezoeken. Hij
ontving hen met een melancholiek lachje en hoorde
zwijgend hunne verzekeringen aan, dat hij den volgenden
morgen wel weer op zijn post zou zijn. »Ik geloof
’t niet,* antwoordde hij triest. Daarop stuurde hij ’t kind
weg, ’t welk hij Palmer toevertrouwde en ging voort
«Het loopt roet mij naar ’t einde. Hoor mij aan, Mor
gan. Ik heb uitgediend en binnen kort zal ik bij mijne
arme vrouw wezen. Ik heb haar Maud en
liefgehad Aan u vertrouw ik mijn kind toe, zij
heeft voor u een bijzondere voorliefde Gij zult
over haar waken, niet waar?»
«Dat zweer ik u!«
«Zie, als ik dood ben, dan kan Maud hier niet
bljjven Gij begrijpt mij Gij moet haar naar
een kostschool brengen Mjjn God, wat al zorgen
haal ik u op den halsmaar ik verlaat mij op u.
Arme Maud, wat zal er van haar worden
«Maak u maar niet ongerust; als ’t met u naar ’t einde
loopt, mijn oude vriend, leg dan ’t hoofd gerust
neer en de Hemel moge mij straffen, als ik het
die buitenmenschen, die ’t er eens een dag van
nemen, ziet men de Hagenaars, tot de aller-
échtste toe. De heertjes en heeren van bureaux
en kantoren hebben heden vrijaf en dandy-achtig,
echt Haagsch-trotsch ziet men ze stappen, de
heertjes met hun rottinkje. Met grootsteedsch-
ironischen glimlach kijken ze, zoo even, alsof
’t hun niet convenieert, naar ’t dorperachtig
gedoe dier buitenlieden, die verteringen maken
voor de café’s en daarbij doen, alsof ze thuis
zijn, alsof ze zich gewoon netjes houden in ’t
koffiehuis van hun dorp.
Veel bekijks is er voor de buitenmenschen.
Zoo nu en dan zien ze mannen in gala; ze stoo-
ten elkaar aan als er weer zoo’n gegalonneerde
rek, zoo’n gepluimde steek te zien is en gissen
naar de waardigheid der dragers van die pracht.
Steeds wordt ’t voller langs den weg van
den optocht. Men begint zich en haie te
scharen.
Eindelijk komt ’t paardevolk, de commando’s
weerklinken, de weg wordt afgezet.
’t Uur nadert en steeds drukker en in meer
gespannen afwachting verkeerend zijn de dui
zenden. Eindelijk ’t eerste kanonschot, aan
duidende dat H. M. van ’t Paleis vertrokken is.
En onder en tusschen ’t dreunen der doffe slagen
nadert *t gejoel der verwijderde toejuichingen,
totdat ieder de Majesteit heeft zien voorbij
trekken, heeft toegejubeld.
Vreemd ziet ’t er dan in de zaal der Tweede
Kamer uit. De ministerstafel weg. Twee
zetels nu op de estrade der troon, de grootere
met de gekroonde W. voor de Koningin, de
kleinere, ook met verguld en rood fluweel,
maar zonder kroontje. De welgedane, breede
figuur van den heer Van Naamen van Eem-
nes, i
nu 't voorzitters-fauteuiltje. Griffier en commie-
zen-griffier in grootgala. ’t Vaalgroene hemeltje
van den zetel des voorzitters, de eenvoudige
tafel der griffiers, ja de heele zaal (liever
zaaltje) passen niet bij al deze schittering. De
zaal is als een wachtkamer, waar de gasten van
een praalfeest even anti-chambreeren, om straks
’t hoffestijn mee te maken.
De zaal der Tweede Kamer is een onding
voor officiëele ontvangst van de Majesteit, is
een prulding van een Kamervergaderzaal.
In ’t gebouw der Kamer is ’t al uren druk.
De dames van ministers, van leden, van hooge
dignitarissen worden naar hare hoekjes ge
bracht. Er ruischen zijden gewaden langs
Staten-Generaal, de dag der opening van een
nieuw zittingsjaar, in dit geval van een nieuwe
zittingsperiode van vier jaren, als er geen bij
zondere dingen gebeuren; in dit geval ’t begin
der regeeringswerkkring van een nieuw mi
nisterie, een ministerie der zg. rechterzijde; in
dit geval ’t begin der parlementaire werkkring
van zeer vele nieuwe leden, veel meer dan na
vorige Kamerverkiezingenzoovele oude leden,
waarvan verscheidene jaren en jaren lang ’t
zaaltje der Tweede Kamer betraden, ziet men
niet weer terug, ’t zij door eigen vrijen wil,
’t zij door den wil der stembus. Onder de
nieuwe leden zijn jonge krachten, mannen, die
maar even den 30-jarigen ouderdom bereikt
hebben, welke Voor ’t lid zijn der Kamers ver-
eischt wordt.’
Maar wat die opening der Kamers belang
wekkend maakt, is, dat H. M. de Koningin, ver
gezeld van Haren Prins-Gemaal, zelf met ko
ninklijke statie, omringd van al de praal van ’t
Hof, komt om de Troonrede te houden; de
Troonrede, opgesteld door ’t ministerie, een
résumée zijnde van de beloften der mannen van
de groene tafel, een résumée van beloften,
waarvan dikwijls zoo weinige in vervulling
komen.
En wat die opening ditjaar voor’t volk nog
meer belangrijk maakt, is, dat dit jaar voor ’t
eerst de Prins-Gemaal meegaat. Prins Hendrik
ontvangt de huldebetuigingen van ’t volk, maar
ontneemt daardoor niet een deel der toejui
chingen aan zijne Koninklijke Gade. Integen
deel, die betuigingen verheffen de waarde der
toejuichingen, die Hare Majesteit betreffen,
zooals de maan en sterren slechts te meer den
glans der zon verhoogen.
Voor ’t volk is ’t vandaag «Prinsjesdag». Bij
duizenden en duizenden brengen vroegtreinen,
rijtuigen en andere gelegenheden de buiten
menschen en daaronder de echte eenvoudige
Hollandsche buitenmenschen, eenvoudig op
hun Zondagsch gekleed, eenvoudig in hunne
manieren, royaal in hun uitgaan, zooals echte
Hollanders royaal zijn. Ze nemen ’t er dezen
dag van, gedachtig aan ’t spreekwoord uit den
bloeitijd onzer Republiek: «Men kan op een
enkelen dag wel eens teren tegen een bur
gemeester.*
’t Is vol in de straten, ’t wordt steeds voller,
hoofdzakelijk in dat deel der stad, waardoor
de Koninklijke stoet zal trekken, ’t Is vol in
en voor de koffiehuizen. Want tusschen al
In ’t eerst viel de verandering moeielijk, maar al heel
spoedig wist zij zich bemind te maken bij hare mede
scholieren; haar warm, ontvankelijk gemoed vergold de
genegenheid, welke men haar bewees. Haar treurig
heid, hare rouwkleeren, haar verlatenheid, hare zwaar
moedige, zachte oogopslag deed haar de harten winnen.
Onder deze gezonde landelijke lucht en hare veran
derde omgeving voelde zij zich als opnieuw geboren:
haar leeftijd kent geen voortdurende smart.
En daarbij had Maud, ook toen zij nog een kind was,
instinctmatig een hoog begrip van de plichten der
dankbaarheid. Het ongeluk maakt vroegrijp. Zij herin
nerde zich, wat zij in het huis barer tante, die zij tot
last was, geleden had en hoe blij zij was, toen haar
vader haar weer bij zich genomen had. Hij was arm,
maar men hield in Los-Angeles van hem, hoe arm hij
dan ook was, want hij was zoo goed. En zij, de flinke
goudzoekers, bij wien zij gewoond had, zij waren ook
goed. Waar zij thans goed gekleed, goed gevoed en
goed verzorgd in dit mooie huis woonde, daar had zij
zulks aan hen te danken. Evenals zij, had zij-zelve
daarginds immers ook haar «claim,* welke zij voor haar
exploiteerden; zij besteedden hun tijd en kracht om de
wees te helpen, wier oogen zich met tranen vulden als
zij aan die wakkere mannen dacht.
En zij dacht er vaak aan, al sprak zij er dan ook
weinig over.
Men had namelijk op zekeren dag toen zij er op ge
zinspeeld had, gelachen over goudzoekers, als lompe
menschen, die altijd dronken waren en vochten
Neen, ’t waren juist menschen met een goed hart, die
medelijden met haar gehad hadden; vrienden, en daar
onder Morgan!
Maar na dat voorval had Maud het besluit genomen,
er nooit weer over te spreken. Waartoe te strijden
Ruim twaalf jaren zijn sedert den dood van Burton
voorbijgegaan.
Eenige weken na dat gesprek had Morgan Maud naar
San-Francisco gebracht; daar had hij het kind toever
trouwd aan de vrouw van een protestantschen predi
kant, die, nadat zij de geschiedenis van de wees had
aangehoord, genegen was haar bij zich te houden, tot
zich eene gelegenheid aanbood, haar naar de oostelijke
staten te sturen.
Zelve opgevoed in het pension eener mistresz Orme,
vertelde zij Morgan daarvan als van een huis waarin
Maud alle noodige verzorging en eene voortreffelijke
opvoeding vinden zou. Maar, voegde zij er bij, mistresz
Orme was erg keurig in de keuze harer scholieren; zij
nam slechts een zeer beperkt getal aan en hare prijzen
waren hoog. Waarop Morgan antwoordde, dat men
betalen zou, wat verlangd werd. Zijn verzoek, Maud
op te nemen, gesteund door eene belangrijke som voor
de kosten van Mauds verblijf te San-Francisco, be
nevens een wissel op zicht aan de order van mistresz
Orme, hadden alle zwarigheden overwonnen, en twee
maanden later reisde Maud met een bedrukt gemoed
onder goed geleide naar New-York, waar mistresz
Orme haar afhaalde en naar «Ormes-Hall* in den staat
New-Yersey bracht.
Daar ontwikkelde het kind tot jong meisje, en het
jonge meisje werd, wat ’t kind beloofde.
f die zich met 1 October a.s. op
I I dit Blad abonneeren, ontvangen de
fj|y| nog vóór dien tijd verschijnende
nos. gratis.
1
4
I
I.
I
^COURANT
I