Een lastig eervol baantje.
MITWS- ES IIIVEIITESTIEIILIK
I
VOOR 8MK KJi 0S8TMS.
«0»
Woensdag 25 September 1901.
XTo. 77.
5Be Jaargang.
KENNISGEVING-
Op het laatste oogenblik.
Orficieele Advertentien.
Procesverbaal - Herstemming.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Nationale Militie.
FEUILLETON.
hem uitgaat als
handigheid?-Maar
EERSTE HOOFDSTUK.
I»it blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
Dezer dagen vernamen wij, dat mr. Aeneas
baron Mackay, president van ’t vorig kerkelijk
ministerie, een man van hoogen rang en staat,
met bijna algemeene stemmen tot president
n
P
Roman van Henriette v. Meerbeimb.
I
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
Op dit oogenblik lag Baby gemakkelijk achterover
in den schommelstoel, de armen geslagen achter haar
met lichtblond krullend haar omgeven kopje, met
groote, droomerige oogen in den zonnigen tuin
starende. Over het witte damasten tafelkleed trilden
de schaduwen van de bladeren der aristolochia, die
zich weelderig om de geheele warande slingerde. De
zoete geur der rozen vermengde zich met het aroma der
sterke koffie en de aangename geur van den verschen
koek.
Op herhaald verzoek van haa r broeder schonk
Helene de kopjes in. Leo, de landdrost, was als ge
woonlijk overgekomen, en Willy bracht zyn verloftijd
in Wesendorf door. Alleen Ilse ontbrak; anders zou
mevrouw van Brandenfels al haar «kuikens» bij elkaar
gehad hebben.
»Ik heb mama bijna nog niet gezien,* pruttelde
Willy, terwijl hij een groot stuk van den kruidkoek
afsneed en naar den mond bracht.
«Moeder maakt op ’t oogenblik aardbeziën in voor
Ilse en Helene,zei Baby, «en van morgen vroeg
maakte zij het deeg klaar voor den koek. De juffrouw
ligt met zware hoofdpijn te bed en kan niet helpen.*
«En mevrouw en mejuffrouw de dochter natuurlijk
ook niet!* viel Leo in. Hij stootte even tegen den
schommelstoel van Baby: «Van alle bedorven, luie
kleine schepseltjes op Gods aardbodem, misz Baby,
zijt gij de ergste.*
Baby knikte onverschillig. Zij moest dit van hare
broeders, die haar in stilte aanbaden, dagelijks meerma
len hooren.
Helene kreeg een kleur: «Ik heb moeder aangebo
den, haar te helpen, maar zij stuurde mij weg. Ik
was hier om uit te rusten.*
Wordt vervolgd.
door hun schoonmoeder op de hoogte gebracht werden,
en bij ziektegevallen de kinders bij haar een toe
vluchtsoord vonden. De harmonie tusschen hen en
mevrouw van Brandenfels bleef alzoo ongestoord; mits
zij maar niet verlangden, dat bij kleine echtelijke ge
schillen moeder partij zou kiezen tegen hare dochters.
Dan zette zij, zooals Rotenburg het noemde, «haar
keizerin-Maria-Theresia-gezicht* en zei erg koel: «Het
schijnt wel, dat ik mijne dochters niet goed heb opge
voed 1 Is ’t niet beter, dat ze hier eenige weken weer
te Wesendorf komen, om hare opvoeding nog een
beetje te voltooien?*
Intusschen bleken de onheil-verkondigende profetiën
der strenge paedagogen over het «bederven der kinde
ren te Wesendorf* ongegrond.
De zonen hadden hunne studie-jaren flink besteed;
de oudste, Leo, was reeds landdrost in de naburige
stad bij Wesendorf, en kwam tot groote blijdschap
zijner ouders driemaal ’s weeks over; de tweede, Willy,
stond als levenslustige maar zeer solide luitenant bij
een regiment ulanen.
De getrouwde dochters leefden gelukkig met hare
mannen, en Gabriëlle of Baby, zooals men gewoon
was baar te noemen de kleine nakomer, die
ondanks hare achttien jaren nog altijd als speelpop
behandeld werd, bleef niet alleen de verklaarde lieve
ling der familie, maar ook van allen, die haar kenden.
Mevrouw van Brandenfels gaf zelf toe, dat zij Baby
wel een beetje verwende.
En dat beteekende nog al ietsHaar dochtertje had
haar slechts de armen om den hals te slaan, haar met
de zachte blauwe oogen toe te lachen en haar toe te
fluisteren: «Och toe! lieve, zoete mamaatje,* en deze
zou, als ’t mogelijk ware geweest, de sterren van den
hemel gehaald hebben.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeen
te Sneek',
Gelet op art. 26 der Militiewet;
Brengen ter openbare kennisdat van den 25
September tot en met den 3 October e. k. ter Secre
tarie dezer gemeente voor elk ter lezing zijn neder-
gelegd het Inschrijvingsregister en de daaruit
opgemaakte alphabetische Naamlijst van de in
1901 voor de lichting der Nationale Militie van 1902
ingeschreven personen en dat gedurende dien tijd te
gen Register en Lijst bij den Heer Commissaris der
Koningin in deze Provincie, op ongezegeld papier,
bezwaren kunnen worden ingebracht en tegen bewijs
van ontvang bij den Burgemeester dezer gemeente
ingeleverd.
Sneek, den 24 September 1901.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
ALMA, Burgemeester.
JAC. van der LAAN, Secretaris.
het winterhalfjaar getrouwd te hebben,* zooals hij zich
uitdrukte. Ofschoon hij dan ook menigmaal jammerde
over zijne eenzaamheid, eigenlijk was hij blij, zijn
vrouw en kinderen ver van stof en hitte zoo liefderijk
verzorgd te weten.
Hjj stond trouwens op den besten voet met zijne
schoonouders en daar hij-zelf geen nadere bloedver
wanten had, ging hij geheel op in de familie zijner
vrouw.
Dat was ook de reden waarom mevrouw van Bran
denfels, Helene’s moeder, in hem haar lievelings-
schoonzoon zag, niettegenstaande haar tweede dochter
Ilse, die met den majoraatsheer, graaf Hake, getrouwd
was en daarmeê een veel schitterender partij gedaan
had.
Maar de Hake’s konden lang zoo vaak niet te Wesen
dorf komen, omdat de moeder van den graaf ook hare
aanspraken op het jonge paar deed gelden.
Mevrouw van Brandenfels had van het begin af al
heel wat oude tantes en goede vrienden afkeurend het
hoofd zien schudden over het verwennen harer kin
ders; zij zette dan ook werkelijk hare dochters slechts
weinig aan tot praktische werkzaamheden, ofschoon
zij-zelve een rusteloos ijverige huisvrouw en van alles
volkomen op de hoogte was. Zij zag de jonge meisjes
liever in knappe witte kleedjes in den tuin tennis of
croquet spelen, dan bij den haard staan.
Het proza des levens kwam, meende zij, later nog
altijd vroeg genoeg. Als dat tijdstip door den overgang
in het huwelijksleven gekomen scheen, dan trachtte
zij naar haar vermogen hare dochters den last te ver
lichten.
Hare schoonzoons waren er zeer meê ingenomen,
dat als tot nu toe alles voor de jonge vrouwen te Wesen
dorf genaaid en in orde gemaakt, dat de dienstboden
der Tweede Kamer gekozen is. Dagen te
voren hadden enkele bladen gelegenheid on
bestemde geruchten als zekerheid of waar
schijnlijkheid aan hunne lezers op te disschen.
Men hoorde noemen de heeren De Waal Male-
fijt en De Savornin Loman. De eerstgenoemde
kreeg als aanbeveling mede, dat hij een man
van gezag was bij enkele andere partijen; de
tweede, bekend om zijn scherp redenaarstalent,
zijn meer Fransche natuur, kreeg dadelijk na ’t
ontstaan van ’t gerucht een zoo mooie lofprij
zing van «De Tijd*, dat deze hem dadelijk van
’t lijstje der vermoedelijke candidaten voor ’t
voorzitterschap schrapte; het zou meer dan
jammer zijn, sprak «de Tijd*, dat de Kamer de
prachtige redevoeringen van den heer Loman
moest missen.
Want een Kamervoorzitter mag geleerd zijn,
uitstekend kunnen spreken, een par tij aan voerder
zijn, als voorzitter heeft hij slechts te leiden
den geregelden gang der debatten, te regelen
de opeenvolging der te behandelen zaken, zon
der zijn stem anders te verheffen, dan om de
sprekers in ’t juiste spoor te houden, het uit
den band springen te voorkomen. Schitterende
peroraties, gloeivolle speeches, redevoeringen,
tintelend van geleerdheid en vernuft heeft hij
niet te houden of af te steken.
Dat leiden van den voorzitter is echter een
hoogst afmattende zaak. Kan een afgevaar
digde zich eens minder vertrouwd maken met
een voorstel, de voorzitter moet ’t au fond
kennen; kan een afgevaardigde de muffe Ka
merlucht ontvluchten in de koffiekamer of el
ders, de voorzitter moet blijven, moet al de
redevoeringen, belangrijk of niet, hartelijk of
sarcastisch, opbouwend of af brekend, streelend
of kwetsend, aanhooren niet alleen, maar ze
woord voor woord in zich opnemen, de betee-
kenis van iedere seitenhieb bevroeden, ja ze
voor den tijd vermoeden, ze liefst voorkomen;
gereed zijn met doeltreffende vermaningen, met
flinke terechtwijzingen, gereed om iedere boos
heid over zoo’n terechtwijzing te keeren. Al
tijd weer aan moet ’t hem lief zijn, dat een
nieuwe spreker het woord als uitsluitend tot
hem richt; telkens weer aan hoort hij ’t ver
velende «Mijnheer de voorzitter*, alsof de ge
achte spreker alleen met hem een appeltje te
schillen had.
Dat ’t baantje van Kamervoorzitter dus eer
vol, maar lastig is, behoeven we niet nader
1.)
«Waar moeder nu toch blijft? Moeten wij dan wer
kelijk zonder haar koffiedrinken Dan smaakt het eigen
lijk niet recht,* zei de jonge vrouw besluiteloos, de
kopjes klaar zettende.
«Schenk maar in. Wjj gaan misschien nog op de
jacht,* antwoordde de eene broeder, zijn sigaar weg
werpende. «Kinders,’t is versche koek, nog lekker warm!*
Hij tikte zachtjes met zijn vinger tegen den kruidkoek:
«goddelijk!* Er gaat niets boven een goed kop
koffie met koek, door moeder zelf gebakkenKom,
Helene, ik zal den koek snijden! Wij moeten vlug eten,
anders ontdekken uwe bengels dat er koek is, en dan
kunnen wij hem nazien en overladen zij hunne magen.*
Mevrouw van Rotenburg knikte en wierp lachende
een blik naar den grooten lindeboom, onder welks
schaduw hare drie wilde spruiten met hunne be-
klagenswaardige bonne zaten. Voor het oogenblik
scheen er echter rust en eenstemmigheid te heerschen,
daar de mondjes door melk en brood met honig ge
stopt werden.
Daar de kinderen nog niet schoolplichtig waren, bracht
mevrouw van Rotenburg de zomermaanden bij hare
ouders op het land door. Haar echtgenoot, die rit
meester bij een klein pommersch garnizoen was, gaf
er zich gedwee onder neêrzijn vrouw «slechts voor
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeen
te Sneek-,
Gelet op de eerste zinsnede van art. 98 der Kieswet;
Brengen ter algemeene kennis, dat is aangeplakt
en ter Secretarie der gemeente voor een ieder ter inza
ge nedergelegd, afschrift van het proces-verbaal van
de zitting van het Hoofdstembureau, waarbij is vast
gesteld de uitslag der op 20 September j.l. plaats
gehad hebbende herstemming ter verkiezing van een
lid van den Gemeenteraad van Sneek.
Sneek, den 21 September 1901.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
ALMA, Burgemeester.
JAC. van der LAAN, Secretaris.
heer M. waarschijnlijk gekost zal hebben
er zich zelf toe te krijgen, ’t lastige en on
dankbare, afmattende presidiale baantje te aan
vaarden. Want naar den luister van een illuster
ambt kan deze staatsman, bescheiden en kalm
van aard, zonder vurige aspiratiën van eerzucht
of heerschzucht, die boven dien de bovenste
treden van een schitterend e carrière reeds lang
geleden bereikte, niet begeerig zijn geweest!
De heer M. zal zich dus hebben onderwor
pen aan den wensch van zijn vrienden. En
daarmee heeft hij den lande een grooten dienst
betoond.
Want het gezag, dat van 1
strikt-eerlijk en onkreukbaar man, wien boven
dien generlei voor sommigen hinderlijke koel
heid van uiterlijken trots eigen is, doch die u
met aangeboren beminnelijkheid en volmaakt-
ongekunstelden eenvoud tegemoet treedt; dit
gezag zal hem, als leider der Tweede Kamer
van onschatbaar nut zijn.
Ziedaar de overeenkomst met mr. Gleichman!
Doch nu 't contrast!
Wat den afgetreden voorzitter onderscheid
de, was een bijzondere slagvaardigheid, een
extra-ordinaire handigheid om slagen te pa-
reeren, repliekjes kant en klaar te hebben;
voor elk spijkertje een gat te vinden; zich met
weergaloozen tact uit een moeilijk parket te
redden. Zich een lastig opposant, die bijzonder
koppig was, van den hals te schuiven op een
wijze, die afdoend bleek en toch geen wrok
achterliet Eene bijzondere vlugheid ook,
om een advies te geven waar ’t te pas kwam.
Om dadelijk bij een quaestie de «kern* aan te
wijzen en tot een conclusie te komen, waar
van allen of de meesten moesten erkennen, na
een poosje, dat zij juist was primo en
dat zij niet zóó vlug konden denken als mr.
Gleichman secundo. En deze nooit falende
tegenwoordigheid van geest, die tact, die gave
om bliksemsnel puike argumenten bij de hand
te hebbenzij hebben den vorigen president
niet weinig gesteund.
Nu baron Mackay.
Dat hij iemand is van groote, rijpe, degelijke
kennis, behoeft niet gezegd. Ook van stalen
ijver om zich in te werken in een quaestie en
niet te rusten voor dat hij er de fijnste bijzon
derheden van kent. Ook van warme, innige
toewijding.
Maar
aan te toonen.
En toch is ons land nog bekend om zijn
kalme Kamerdebatten.
Vergelijken we daarbij de zoo dikwijls ru
moerige zittingen der Oostenrijksche, Fransche,
Belgische en soms die der Engelsche Kamers.
Zittingen met geschreeuw, gebel, gefluit, ge
stamp, geklapper, met alle mogelijke geluiden,
alleen voortgebracht met ’t doel, den boel in
de war te jagen; zittingen, waarvan de beoor-
deeling »’t is een kwajongensboel* nog haast
euphemistisch, verzachtend, vergoelijkend mocht
heeten.
Die soort zittingen kent onze Kamer niet
maar ze blijven mogelijk, zijn niet altijd door
een voorzitter, hij moge nog zoo uitstekend
zijn, te voorkomen.
En dan, onze Kamer heeft geen reglement
van orde, dat den president genoeg macht geeft,
om rumoer of beleediging te pareeren.
Een reeks van jaren is mr. Gleichman voor
zitter geweest en zijn presideeren was boven
alle lof verheven. De heer Mackay heeft dus
een goed voorbeeld gehad. Zal hij een goed
opvolger zijn?
Mr. Antonio, in zijn Parlementaire Portretten
in «De Telegraaf*, stelt beide heeren naast
elkaar en vindt een contrast en een punt van
overeenkomst.
Wat ’t laatste betreft: de achting, waarin de
heer Mackay zich mag verheugen om zijn ka
rakter, heuschheid, onkreukbare, onaantastbare
eerlijkheid van overtuiging, zij is even groot en
algemeen als die men voor mr. Gleichman ge
voelt. Het is bekend, dat baron Mackay geen
man is voor listig, politiek taktiekje, voor sluwe
berekening en politieke strategie. W anneer hij
in dr. Kuyper in sommige opzichten zijn meer
dere erkent, dan zal dit geschieden niet slechts
zonder wrok, maar zelfs met zekere ingenomen
heid. Wanneer iemand aangewezen is om te
bereiken eenigen vorm van pacificatie tusschen
partijen en groepen, dan voorzeker Aeneas
baron Mackay, de man van den «schoolvrede.*
Hij is geen militante figuur en niet iemand om
te schitteren op ’t strijdveld der worsteling van
de politieke partijen. De heer Mackay mist
redenaarsgaven en drukt zich in ’t debat zelfs
vaak moeilijk uit, kampend met zekere schuch
terheid en herhaaldelijk zijn woorden zoekend.
In zooverre kan de rol van «speaker* hem dus
niet onwelkom zijn, hoeveel moeite het den
'V
om
I
e
tl
t
e
I
L
O U RA NT.