NIEUWS- EJi ADVERTENTIEBLAD 1! VOOR SIER EA OlSMEil fill Woensdag 2 October 1001. No. 79. 56e Jaargang. Op het laatste oogenblik. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Oïficieele Advertentie. FEUILLETON. Loting voor de Nationale Militie. Roman van Henriette v. Meerheimb. Wsrhen en sparen» 4 of: of: de lust of EERSTE HOOFDSTUK. KENNISGEVING. I»it blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,60. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. achter adem. »Ik 'illy, als hij komt, ’t Geld met moeite opgespaard, Wordt het zuinigste bewaard. het bovenstaande volgt, dat spil-, ge smui- en koopzucht vijanden van sparen BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Sneek, Gelet op het besluit van den heer Commissaris der Koningin in Friesland van 11 September 11. Ie Afdee- ling M/S No. 1386 (Provinciaal blad no. 90); Brengen ter openbare kennis, dat de loting van hen, die in dit jaar voor de lichting der Nationale Mi litie van 1902 dezer gemeente zijn ingeschreven, zal plaats hebben in de Concertzaal alhier ep Woensdag den 30 October e. k. des voormiddags ten 10 ure; dat op Donderdag den 31 October d. a. v. ter gemeen tesecretarie door of vanwege de lotelingen aanvrage kan geschieden voor de getuigschriften ter bekoming van vrijstelling van den dienst, wegens broederdienst of als eenig wettig zoon; voorts dat om vrijstelling wegens eigen militairen dienst of dien van broeders te verkrijgen, de paspoorten of andere bewijzen van ontslag, uittreksels-stamboeken of bewijzen van weikelijken dienst, ten minste tien dagen vóór den dag, waarop de zitting van den Militie raad wordt geopend, ter Secretarie voornoemd moeten worden ingeleverd. Sneek, den 27 September 1901. Burgemeester en Wethouders voornoemd, ALMA, Burgemeester. JAC. van der LAAN, Secretaris. En de arbeid valt niet zwaar, tot werken maar aanwezig is Lust en liefde voor een ding, Maakt de moeite zeer gering. 3.) «En wat deed Königseck vroeg Helene gespannen. »Königseck Die is weer op reis gegaan en heeft vervolgens den chineesch-japanschen oorlog meêge- maakt. Plotseling kwam hij weer boven water, gede coreerd met twee net-kleedende sabelhouw-litteekenen en eenige orden. Het zal hem gemakkelijk vallen, weder geplaatst te worden. Maar tot. de garde-ca- valerie zal hij ’t wel niet meer brengen. Het geld is op.« «Maar hij heeft toch dol geleefd misschien ook wel gespeeld?* zei mevrouw van Brandenfels. «Zal dat geen hinderpaal voor hem zijn «Dat geloof ik niet; hij speelde op nobele manier; zijn liefdesavonturen zijn ten slotte zijn eigen zaken, ’t Is vrij zeker, dat hij een goede carrière maken zal, Hij ging altijd voor een schrandere kop en een uitste kend ruiter.* «Ik kan mij niet begrijpen, hoe Hilmar ons dien man in huis kon brengen,* zei mevrouw van Brandenfels boos. «Hij kent toch onze grondstellingen, en vooral met het oog op Baby Zij bleef steken, want Baby kwam de trap van de warande opstormen. Over' haar wit kleedje had zij een gescheurde boerenrok aangetrokken, een grooten doek om ’t hoofd geslagen en zij zwaaide met een »En trek niet zoo’n allerdomst gezicht, anders worden alle herten schuw.» En daarmeê wipte zij uit haar bedelaarsrokje en dook weg in den leunstoel van haar moeder, terwijl Willy, luid in zich-zelf pruttelend zijns weegs ging. «Baby, hoe heb ik ’t toch met je?« vroeg Leo. «Den geheelen dag waart ge zoo saai pardon, maar ik weet er werkelijk geen ander woord voor en nu op eens zoo uitgelaten.* «Hou je mond,* beval de kleine tiran »Ik heb met mamaatje te praten. MamaatjeWij krijgen van daag gasten, nietwaar? En nu hebben dekinders mijn kleeren zoo vuil gemaakt. Mag ik de nieuwe licht blauwe japon nu eens aantrekken? Gij weet wel die met al die strooken? Ja, niet waar, mamaatje?* «Ja, lieveling, ja.« Mevrouw van Brandenfels voelde zich tegenover Baby zoo schuld bewust, omdat zij het komen van den heer van Königseck in de toekomst wilde verhinderen. Zij zou daarom nog heel andere dingen hebben toege staan, als het aantrekken van de blauwe japon. »En, mamaatje, dan moet ge mijn haar ook nog een beetje opmaken! De vlechten hoog opgestoken, ja?« Mevrouw van Brandenfels beloofde ’t, en Baby ver dween, nadat zij hare moeder onstuimig omhelsd had. Leo floot zacht een deuntje. «Ja, als de meisjes maar eerst ijdel beginnen te worden, dan natuurlijk Mevrouw van Brandenfels zuchtte. Zij ging in huis, om toebereidselen te maken voor het avondeten en Baby bij haar toilet te helpen. Helene wilde naar hare kinderen gaan kijken, maar Leo hield haar terug. «Blijf maar hier, zij zullen dade lijk wel komen. Daar hoor ik zoo waarlijk het rijtuig al aankomen!* Hij sprong op en liep naar de deur. stok, dien zij in de hand hield. «Ik ben een tooverheks,* riep zij bid u, verraad mij niet. Ik wil W: «een gelukkige jacht!* toeroepen. Hij zal mij wel uitschelden.* Broer en zustei begonnen te lachen. Mevrouw van Biandenfels vond het wel is waar minder aangenaam voor haar Willy met zijn jagers- bijgeloof, maar zij kon Baby’s grap toch niet bederven. En zoo zaten allen in gespannen verwachting, tot de jonge officier in jachtcostuum, het geweer over den schouder, bij hen kwam om adieu te zeggen, het ge bruikelijke: «veel ongeluk!* en «breek armen en bee- nen in dank accepteerende. Terwijl hij vroolijk fluitende de trap afliep, ver rees plotseling voor hem, hompelend en strompelend, het in lompen gehulde, gebogen oude wijfje. «Veel geluk, heer luitenant,* kraste een heesche stem. «Vervloekte oude heks!* bulderde de jonge officier. «Hoe durft gij mij in den weg komen, nu ik op de jacht gaEn dat durft mij ook nog geluk wenschen Scheer je weg, leelijke toover De doek viel het uitgejakkerde oudje van het hoofd, en Willy zag tot zijn onuitsprekelijke verbazing het lachende gezicht van Baby, die haar mooi rood ton getje tegen hem uitstak. «Rakker!* bromde de gefopte. «Een oud wjjf zij t ge nu wel is waar niet en gij kunt mij dus als zoodanig niet de jacht bederven, maar voor uw «gelukwensch* verdient ge Hij maakte eene heel begrijpelijke beweging met de hand. «Zóo een?* antwoordde Baby, die den stok vallen liet, en patsdaar had haar broeder een schertsenuen slag weg van haar kleine hand. «Zie zoo en maak nu maar datje wegkomt. Geluk op je weg!* knikte zjj. ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letter# naar plaatsruimte. Uit mak-, zijn. Geldverkwisten doet zich onder velerlei vormen voor. Een eigenaardig, veel voorko mend soort willen we noemen: Men ontmoet soms op zijn weg menschen, die hoewel onbemiddeld hun penningen met milde hand uitstrooien, ongelukkigen bijstaan, die Die ’t kleine niet acht, ’t Groote niet wacht. Maar naar de meening onzer ouden, school ’t geheim van rijkworden vooral in het vol houden, in ’t gestadig sparen. Eiken dag één draad gewonnen, Is in ’t jaar een hemd gewonnen. Zonder werken echter valt aan sparen niet te denken, dat weten wij allen. Ons leven zij ’t een lange of een korte dag is /een werkdag en gelukkig de man, die in wer- -ken genot vindt. In den arbeid moeten we ons genot zoeken. Zonder werklust baat genie noch talent. En wil men sparen, dan moet er gewerkt worden, immers Die met traagheid overnacht, Wordt ’s morgens bij ’t gebrek verwacht. Bovendien, arbeid bevordert gezondheid: Die een goede beet wil smaken, Arbeid moet den eetlust maken. zoo bracht een oude vrouw te Deventer 200 gou den willems op ’t kantoor, die ze van haar jeugd af aan had opgespaard, maar nu inwis selde, omdat de gouden willem voortaan een negotie penning zijn zou. En getrouw aan hun zucht tot rijmen wer den de lessen en vermaningen in maat en dicht gegeven: Voeg bij het kleine stadig wat, Dan wordt het eens een groote schat. Of men wees op Vader Cats, die de kunst Van sparen in hooge mate verstond en een groot vermogen naliet Die ’t kleine niet eert, Is ’t groote niet weerd. Iemand redeneerde in vollen ernst als volgt «De mensch is geen uurwerk, dat na verloop van een etmaal atgeloopen is en weer opge wonden wordt. Neen, de geest van den mensch wil vrij zijnhij haat alle sleurwerk en tred molengeloop. Werk wanneer uw geest getuigt om te werken.* Die theorie kan men in zeker opzicht laten gelden voor een dichter, een schilder, een componist, die zonder inspiraties niets groots voortbrengt, maar is overigens ’t bestrijden niet waard. Het zou een mooie wereld wor den, als iedereen alleen dan werkte, wanneer hij daartoe innerlijken drang gevoelde. En onwaar is sommiger beweren, dat gezet dage- lijksch werk in sleur en slenter veranderen moet. Dat kan gebeuren, maar ’t geldt niet voor wie arbeiden een genot is. Nu, voor werkstaking van beroepsbezighe den om die reden bestaat geen vrees, maar bo vendien gaat 't niet aan, een nuttigen arbeid na te laten, omdat er sleurwerk uit groeien kan. Nog iets: door ’t werken op gezette tijden te verzuimen, ontwent men aan den arbeid en komt lanterfanten aan de orde. En is de man, die gebukt gaat onder z’n leegen tijd, niet te beklagen Leegloopen kweekt luiheid en luiheid armoede, ’t Spreekt van zelf, dat men zich wachten moet voor overdreven arbeid: de boog mag niet te lang gespannen zijn, afwisseling moet er wezen: Rusten en werken Hebben hun perken. Door arbeid komt men tot sparen, want: ’t Geld, dat men door vlijt verwerft, Gaat boven ’t goud, dat iemand erft, Eenvoud en spaarzaamheid waren in vroe ger dagen hoofddeugden van ons volk en bronnen van welvaart en rijkdom. Niet al leen den groot-burger, ’t zij koopman of amb tenaar, was ’t sparen een behoefteook bij den klein-burgerman leefde de zucht tot spa ren en zuinig overleg. Hij kende bijna geen heerlijker ideaal dan zijn ouden dag op een hofje of in een gasthuis te kunnen slijten on der genot van kost en vrije inwoning. Tot bereiking van dat doel was sparen een eerste vereischte en daar niet allen evenveel konden Alles wat men graag verricht. Is noch arrebeid noch plicht. Gewis, voor wie den arbeid schuwt, is zelfs een bescheiden dagelijksche taak een kruis, en terwijl anderen gezet werk een weldaad misschien op hun goedgeefschheid speculeeren noemen, verwenscht zoo iemand dat loopen in een tredmolen, die telkens terugkeerende dagtaak. overleggen, koos men zich een toevluchtsoord naar gelang van den spaarpot, waarover te beschikken viel. Schoten bij sommigen de middelen te kort, dan werd hun in geval zij die gunst verdienden door de Vroed schap of door de Provisoren der stichting gra tis, of soms voor een kleine bijdrage, kost en inwoning verleend. Zulke beweldadigden droe gen den zonderlingen naam van kostgevers. Dat er dikwijls meer liefhebbers dan be schikbare plaatsen waren, laat zich begrijpen. Het sparen met kleine beetjes en met taaie volharding zat onze ouden in merg en been, getuige hun lijfspreuk Klein gewin Brengt rijkdom in en de koortsachtige drift onzer dagen om met geringe moeite en in weinig tijds groote ka pitalen te winnen of te verliezen, kenden ze niet. Beursspel was hun vreemd. Ook van loterijen hadden ze een af keermen gooide niet met goed geld naar kwaad geld, want men wist, dat niet zelden het dus gewonnen aardsch slijk even gauw verteerd werd als verdiend. Immers Zoo gewonnen, Zoo geronnen. Bij hun sparen was van verlies geen sprake; bij hen gold de regel: langzaam gaat zeker en een stuiver gespaard is een stuiver gewon nen. Geen wonder dat de ouders hun kroost inprentten op de kleintjes te passen, dat ieder kind een spaarpot had en dat menig Zondags oortje niet opgesnoept maar opgepot werd, dikwijls tot groot verdriet van den knaap, die liever naar eigen goedvinden over twee dui- ten, had willen beschikken. Immers met zijn geld te kunnen doen wat men wil, is niet al leen prettig voor groote menschen, maar ook voor kleine. Vooral nieuwe muntstukjes, mooie stuivertjes, dubbeltjes, pietjes, scheepjes-schel- lingen, enz. gleden door de gleuf van ’t kun stig gesloten schatkistje. Was de voorraad groot genoeg om een ducaat of gouden rijder mach tig te worden, dan werd de schat ontbloot en gewisseld. Die liefhebberij was in de eerste helft der vorige eeuw nog niet uitgestorven: bij de inwisseling der oude munten in 1845 en vervol gens, beurde de ontvanger te Zaandam 11000 stuivertjes, waarvan de meeste nieuw of althans onafgesleten waren. Bij diezelfde gelegenheid «Hilmar en de pas besprokene! Daar zijn ze. Hij kan in elk geval goed rijden. De luie paarden van Sandhagen worden behoorlijk op teugel gereden. Vader is zeker nog altijd in gesprek met den inspecteur Dan zal ik wel voor gastheer moeten spelen.* De lichte jachtwagen vloog de verhoogde oprit van het huis op en hield, met een nauwelijks merkbaren ruk tot staan gebracht, vlak voor de deur stil. De heer van Königseck wierp den achter hem zif tenden koetsier de teugels toe en sprong van den bok. Zijn vriend Hilmar volgde een beetje langzamer, den koetsier nadrnkkelijk last gevende, de bezweete paar den behoorlijk toe te dekken. De heer van Königseck keek onder zijne begroeting met Leo lachende naar hem om. »’k Heb de edele ros sen zeker wel wat hard aangepakt, he?’t Zal hen niets hinderen. Als ik nog een poosje bij je blijf op Sandha gen, zullen de knollen nog leeren loopen.* «Óf zullen er van doorgaan,* zei Hilmar gelaten. «Königseck trok de schouders op. «Mijn hemel, dat zal je ten slotte ook niet hinderen.* TWEEDE HOOFDSTUK. De heeren traden de tuinzaal binnen. Helene ver zocht hen plaats te nemen haar moeder zou dadelijk komen. Nieuwsgierig keek zij den heer van Königseck aan. i Een knappe man was hij, dat viel niet te ontkennen. Een groote, slanke, sierlijk gevormde gestalte in ele gant costuumin zijn manieren misschien een beetje non-chalant, maar toch onberispelijk. Een langwerpig van nature reeds donker en door de zuidelijke zon nog bruiner geworden gezicht met fraai gesneden trekken. Om de vibreerende vleugels van den flauw gebogen neus trilde meestal een spotachtig trekje. Over het en ze niet verdienen. Zij zijn mild ten koste van hun gezin en ten nadeele vaak van an deren. Voor een dergelijk los-zijn van geld A OURAN o—

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1901 | | pagina 1