NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
R
Amsterdamsche ijs-idylle.
ÏOOR SM EJ MSTREffi.
Woensdag 14 Januari 1903,
B8e Jaargang.
KENNISGEVING.
I
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Officieele Advertentie.
OVERLADING.
FEUILLETON.
<-
die
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor S n e e k f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
zelfs
den
zelf tot de
opvoe-
Aldus wordt ’t schaatsenrijden volgens mij altijd
tot ’n banaal carouseldraaien.
Maar voor wien in staat is onder den indruk te ge
raken van ’t huiverig-vreemde, 't Wonder mooie van ’n
bevroren vijver in ons heerlijk park bij maanlicht, is
het rijden ’n hoog genot.
Janus kraste met ’n paar spiksplinternieuwe kunst
schaatsen krullen in ’t ijs, dat den grooten vijver in’t
Vondelpark bedekte, of liever hij stelde daartoe pogin
gen in ’t werk. Voortdurend in gevecht zijnde met
de wetten van zwaartekracht en traagheid, trachtte
hjj op ’n sierlijke manier z'n beenen uit te slaan,
draaide om den anderen slag een halven cirkel om z’n
verticale as, zwaaide op ’n vrij zonderlinge wijs met
z’n armen en deed zich voor als iemand, die per se
den indruk wil maken van bekwaam te zijn in ’t echt-
Hollandsch vermaak van schaatsenrijden, wat als ge
volg had, dat er zich vrij spoedig ’n klompje toeschou
wers formeerde, die met merkbare teekenen van ver
rassing het raadselachtig gescharrel van mjjn lieven
vriend Droogmeier aanzagen.
zoogenaamd beschaafde Nederlanders van
aard en beteekenis van het wetenschap-
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeen
te Sneek,
brengen ter openbare kennis, dat het 2e Suppletoir
Kohier van den Hoofdelijken Omslag, dienst 1902, goed
gekeurd door heeren Gedeputeerde Staten van Fries
land, aan den Gemeente-Ontvanger ter invordering is
ter hand gesteld en een ieder verplicht is, zijn aan
slag op den bij de wet bepaalden voet te voldoen;
dat een Afschrift van dat Kohier van af 14 dezer,
gedurende vijf maanden ter Secretarie dezer gemeente
ter inzage is nedergelegd, alle werkdagen van ’s mor
gens 9 tot ’s namiddags 1 uur.
Smeek, den 12 Januari 1903.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
ALMA, Burgemeester.
JAC. van deb LAAN, Secretaris.
rende dat ie z’n leven veil had om indruk te maken
op ’t gemoed van z’n madonna.
En nu krabbelde hij rond als ’n tor op ’n bloem
kool en gleed over de onbetrouwbare vlakte als ’n
kluit boter op ’n heeten aardappel en wierp zeer
smachtende, zeer smeltende blikken op ’t blonde on
derwerp van z’n kuische begeerten.
Eindelijk werd ’t bewuste onderwerp opmerkzaam
op ’t allervreemdste gedoe van haar aanbidder.
Er kwam ’n uitdrukking van zaligheid om Janus’
baardelooze lippen. Z’n held-zijn werd beloond. Hij
was gezien.
Maar eilacie deze wereld is niet ingericht op lang
voortdurend geluk. Janus wilde meer doen, dan bil
lijkerwijs verlangd kon worden van z’n ongeoefende
beenen hij wou ’n buiging maken. De eerste helft
gelukte vrij wel, maar in de haast om zich te overtui
gen van den indruk, dien z’n gebuig zou teweeg bren
gen, richtte m’n rampzalige vriend zich zoo vlug op,
dat z’n zwaartepunt zich plotseling ’n decimeter of
twee verplaatste. Janus greep met z’n dik-behand-
schoende vingers naar ’n denkbeeldig steunpunt, pi
rouetteerde alleronbevalligst om z’n lengte-as, wierp
z’n beide beenen in de lucht en viel. Maar hij
viel met overtuiging, met pathos.
’t Blonde meisje slaakte ’n gilletje en kwam naderbjj.
Janus deed moeite om op te krabbelen en bracht ’t
ook werkelijk na verloop van tijd zoover, dat hij iets
overeindstaands over zich kreeg.
Nu is Janus iemand, begiftigd met een verbluffen-
den dosis tegenwoordigheid van geest.
Hij nam z’n hoed af en ’n martiale houding aan en
l u ook een plek, mejuffrouw, waar
iemand minder gevaar loopt, in ’n scheur te gera
ken
Het schaatsenrijden is ’n heerlijk ding.
Er is bekoring in 't deinend voortglijen zonder in
spanning, bekoring in de rhytmiek, in ’t krasgeluid
van ’n schaats, dien zwiependen afzet en nög wéér
en nog eens, tot ’t voortgaan wordt tot ’n wellust van
snelheid. Er is bovenal bekoring in ’t zich onderdeel
voelen van ’n menigte, die als ’n geestenhorde zwij
gend rondzwierf op ’n witte vlakte in ’t vreemde,
starre licht van de maan.
Maar dan, om Godswil, geen electrisch licht 1 En
om der wille van alles wat poëzie heet, geen afge
zaagde Sousa-deuntjes in ’n conventioneel muziektentje.
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
pelijk onderzoek begrijpen. Zelfs voor intel
lectueel genot voelt men niet veel. Weten
schappelijke liefhebberij is soms bijna een zaak
van contrabande. Het alles beheerschende.
het hoogste ideaal is overal die, altijd min of
meer uiterlijk ingeprente, op zich zelf mis
schien bruikbare, maar toch licht halfdoode
examenkennis. Natuurlijk raakt evenzoo de
eigenlijke opvoeding in den druk. Wij spra
ken zooeven van praktische vorming; die ge
leerdheid, die voor wetenschappelijke studie te
weinig is, is voor de praktijk soms te veel.
Men heeft dikwijls den moed niet, onbevangen
practisch te zijn. Een wetenschappelijke ken
nis met de praktijk samengegroeid en voor
een groot deel met de praktische bedrevenheid
tegelijk verworven, men durft er niet aan. Wat
zou er van onze wetenschappelijke reputatie
worden? Men hangt aan schoolbanken en dik-
tatenboekjes; men schrijft op en leert van bui
ten, waar men moest opmerken, nadenken, inle
ven. Men is geleerd, waar men handig zijn
moest.
En terwijl men zoo de eischen van het prak
tische leven vrij slecht verstaat, ja misschien
daarom, heeft men er aan den anderen kant
een groote neiging toe ons gansche geestes
leven aan de eischen der praktijk dienstbaar
te maken. Er heerscht in onze beschaving
een sterk utilistische strooming. Waartoe dient
wetenschap, d. w. z. wat kan men er aan ver
dienen Onze kinderen moeten ontwikkeld
worden door ’t leeren van allerlei schoolvak-
jes, maar welke? Die zij later noodig hebben.
Natuurlijk zou men langs dien weg tot de
volmaaktste mandarijnendressuur vervallen. Ve
le onzer juristen zijn zeer geneigd ’t Grieksch
°P t gymnasium af te schaffen en ik vernam
dit oordeel uit den mond van een zeer bekend
jurist: ook Latijn komt tegenwoordig zoo wei
nig in de juridische werken voor, dat ook dit
denzelfden weg behoort op te gaan. Kan men
zich dan geen school meer denken, waarop iets
anders gebeurt dan de jongens ieder voor een
bepaald vak op te leiden Werkelijk schijnt
men soms te vergeten, dat onze kinderen ook
nog opgevoed behooren te worden. Niet wei
nig ouders zijn omtrent de geestelijke vorming
hunner kinderen vrij wel onverschillig. Als
zij »er maarkomen»; «het baantje is alles.»
den
lijke beschaving. Treurig is het hoe weinig
Of is er meer moed noodig om ’n juffrouw met wat
slangen om ’t hoofd te verslaan, die geen andere ver
dienste had dan de haar aankijkende menschen te
veranderen in steen, dan om op ’n verraderlijke, gladde,
glibberige, glijende substantie zich voort te bewegen,
of er althans moeite voor te doen op smalle, omkante
lende, koppige ijzers, waarvan men ter nauwernood
de bestemming kent
Neen, zeg ik, duizendmaal neen I
Al die helden trouwens sedert lang overleden
getroostten zich alleen de moeite om waar te maken,
wat een of andere oude heidensche Godheid hun had
believen te voorspellen. Bij Janus niets van dit alles
louter impulsie van ’t oogenblik.
Janus was verliefd.
»0p de blonde juffrouw van ’t bevroren eilandje»,
roept natuurlijk de lezer, zooals altijd belust op ’t
vooruitloopen van wat de schrijver zich voorgesteld
had als »clou.«
Nu ja. Janus was verliefd zwaar, hevig ontzet
tend. Vandaar zijn momenteele betrekking van held.
Natuurlijk. Zonder liefde geen held en omgekeerd.
Janus kon haar. Zij had enthusiast gesproken over
schaatsenrijden, nog enthusiaster over ’t rjjden aan
’n ijsstok en minachtend gewaagd van mannen, die
van het edele vermaak geen benul hadden, met ’n
vrjj expressieven blik op m’n intimus.
Janus had er geen benul van. Janus wist bij bena
dering, dat ’n schaats ten doel heeft om onder aan ’t
lichaam van den mensch te worden bevestigd en al
dus te dienen als voortbeweegmiddel. En juist dit
stempelt hem tot held.
M’n vriend liep den eersten den besten ijzerwinkel vroeg«Weet
binnen en kocht zich ’n paar glimmende, gloednieuwe
«kunst* schaatsen, daarmee voldoende het bewijs leve-
In Hit blad hebben we reeds een enkele
keer over examens, leervakken, enz. geschre
ven. Wij stipten toen aan, dat het examens
afnemen en afleggen langzamerhand zoo druk
gaat, dat men in een gedeelte des jaars de
menschen bijna kan verdeelen in examinato
ren en examinandi. En, terwijl er hoe langer
hoe meer geklaagd wordt over dit vele exa-
mineeren, ziet men, dat buiten de talrijke ver
plichte of wettelijke examens er ook nog par
ticuliere bij uitgevonden worden.
Behalve over examens wordt ook geklaagd,
geschreven en gedelibereerd over het groot
aantal vakken, waarin de leerlingen of aanko
mende studenten onderricht ontvangen. Vooral
de Hoogere Burgerscholen moeten 't ontgel
den, waar de overlading van vakken en leer
stof ’t meest schijnt te drukken. Ook de Gym
nasia worden druk besproken.
Wat of hiervan goed is en hoe de inrich
tingen veranderd moeten worden, willen wij
niet uitmaken. Doch zeker is, dat genoemde
onderwijsinrichtingen wel veel van de hersenen
der jeugdige studenten vorderen. Zij, die la-
van die ontdekkingen? Het boek, welks in
houd gij niet of slechts hoogst gebrekkig
zoudt kunnen weergeven, heeft het u niet ge
sticht, opgewekt, uw inzicht verhoogd, uw
blik verruimd? Gij hebt een dichter bestu
deerd; zijn levensomstandigheden stonden u
klaar voor den geest door een diepe studie
van zijn tijd is het karakter van zijn kunst u
duidelijk geworden. Van dat alles echter heeft
uw geheugen slechts uiterst weinig vastgehou
den; is daarom die vroegere geestesoefening
vruchteloos voor u geworden Of wel, zonder
eenig systeem hebt gij hier van een dichtstuk,
daar van een kunstwerk genoten? Gij herin
nert u nog den verfrisschenden indruk, dien
uw geest er van ontvangen heeft. Laten wij
nu eens onderzoeken, wat er bij u aan parate
kennis van is blijven hangen.
Wat is ’t ook al niet, dat op onzen geest
inwerkt? Enkele woorden, losse gezegden,
duizenderlei indrukken, die snel ons voorbij
gaan, hebben toch een merkteeken in ons ziels
leven achtergelaten, veel meer dan gij dikwijls
in de verte u zelf wel bewust zijt. Dat alles
nu is iets, wat geheel buiten het examen om
gaat, dat integendeel zelfs groote kans loopt,
door de examenstudie onderdrukt te worden.
Buiten twijfel ook eenige degelijke schoolken-
n s is voor onze geestesvorming onmisbaar.
Heeft men over allerlei dingen examen ge
daan, dan heeft men van allerlei dingen eens
gehoord. Gehoord echter gewoonlijk onder
omstandigheden, die elk gevoel van lust bij
het hooren, elke ware belangstelling tegenwer
ken. Ons hoogste en edelste geestesleven is
geheel iets anders, zelfs dan de verstandigste
voorbereiding voor een examen. Wee ons als
zulk een voorbereiding ons geheel in beslag
neemt. En is ’t nu eindelijk met de geschikt
heid voor het bedrijvige leven wel zoo heel
anders Hangt die in de eerste plaats af van
examenkennis? Degelijk en goed schoolon
derwijs heeft ook de toekomstige man der prak
tijk noodig, doch geleerdheid, die men netjes
Aan den kant van Jt eilandje was ’n blond meisje
doende ’n paar Halifax-schaatsen onder te binden.
Dit is beslist ön-merkwaardig.
Een meisje kan blond zijn, ’n paar Halifaxschaatsen
bezitten en deze aanbinden op den kant van ’n inge
vroren eilandje, zonder ’t recht te hebben op méér
belangstelling, dan betoond zou mogen worden voor
bruine meisjes, die bijv. Ulsters zouden prefereeren.
Maar er was verband, er bestond ’n fluïde tusschen
dit blonde meisje en den onvermoeid rond-ellipsee-
rendea Janus en dat is meer dan voldoende om haar
ineens te doen worden tot ’n figuur van-van-enfin, van
iets bijzonders. Want Janus is «bijzonder», zonder
eenigen twijfel en a plus forte raison alles wat met hem
in verband staat. En dat zulks hier het geval was,
bleek genoegzaam uit de wijze, waarop Janus de aan
dacht poogde gaande te maken van ’t blonde kind.
Zoo ergens, dan is ’t hier de plaats, om m’n vriend
Janes den lof toe te zwaaien, die hem van rechtswege
toekomt. Dus
Janus Droogmeier is ’n held.
Die ’t na wat volgt niet gelooft, is niet waard van
’t tegendeel overtuigd te worden. Wel zeker. Janus
draagt ’n stalen bril, hij is langer dan voor ’n fatsoen
lijk mensch passend is, hij draagt geen knevel, hij heeft
geen Minotauros verslagen, of n Medusa, of ’n draak
en toch verklaar ik hier openlijk, dat Janus ’n held is
van meer dan gewone zeldzaamheid.
ter in een of een paar vakken bekwaam moe
ten zijn, zijn verplicht heel wat andere ge
leerdheid in zich op te nemen, die ze later zoo
hard mogelijk laten vervliegen.
Of nu in de toekomst langzamerhand an
ders om zal gehandeld worden? Of nu ieder
alleen onderricht zal worden in het of de vak
ken, die hij later noodig heeft We geloo-
ven niet, dat ’t zoo komen zal.
Ook is ’t zaak, dat men niet te veel moet
klagen over te veel vakken en overlading der
programma’s.
Ieder, die een beschaafd, een ontwikkeld
persoon wil heeten, heeft een zekere mate al-
gemeene ontwikkeling noodig, die alleen kan
verkregen worden, doordat hij van alle of bij
na alle dingen toch iets weet.
Ook moet men niet te veel beweren, dat
het overtollig geleerde toch zoo spoedig mo
gelijk vervliegt. Al is ’t waar, dat heel wat
aangeleerde kennis buitengewoon snel vervliegt,
vooral in die vakken, welke nu juist niet tot
de geliefde vakken behoorden, toch blijft er,
bewust of onbewust, in de hersenen van den-
gene, die ze geleerd heeft, eene algemeene
kennis van over. Om 't in ’t kort te zeggen,
men weet daardoor veel meer, dan men zelf
denkt.
Een lezenswaard artikel over dit onderwerp
gaf dezer dagen professor Holwerda in «Onze
Eeuw«, onder den titel«De oorzaken der over
lading.» Deze hoogleeraar schreef o. a.
Waarin bestaat nu het groote kwaad?
Men schijnt zich geen wetenschappelijke be
schaving te kunnen voorstellen, die zich
niet elk oogenblik realiseeren laat in de pas
munt van parate kennis. Alles lijkt hier zoo
dood natuurlijk. Wat heeft men aan een
kennis, die men feitelijk niet bezit? Wat heeft
men aan een taal, die men vergeten is? Wat
geeft het, of men wiskunde geleerd heeft, als
men toch geen enkele stelling meer bewijzen
kan? Maar nu is zooals wij opmerkten
min of meer vergeten geworden het lot van
nagenoeg alle menschelijke kennis. Zullen wij
dan daarom er maar toe besluiten, heelemaal
niets meer te leeren? Men denke echter een
oogenblik na. Is dat, wat men vergeten is,
werkelijk zonder nut geweest voor onze vor
ming? De geleerde, die zich zijn eigen ont
dekkingen slechts zeer onvolkomen, soms bij
na in 't geheel niet meer herinnert, heeft die
zijn geestelijke kracht niet gestaald bij ’t doen
op kan zeggen, is zeker geen hoofdvoorwaarde
voor zijn welslagen.
En zoo komen wij hier van
groote hoofdfouten van onze nationale
ding. De geest, dien wij bij de examens leer-
kennen, kenmerkt onze gansche geeste-
RC
t-.
J»
4