lil01180 EJI OlSllltkEI. SfflB- ES Ain ERTEATIEBLAW DE SCHAATS. Él Woensdag SlfJanuari 1803» L r 88e Jaargang. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Soldatenwoorden. FEUILLETON. I I r i. s- r Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. na van van A I - k Hoe lang was dat geleden Van avond was hij niet meer in staat te werken. Hij bleef zitten toegeven aan gedachten, die hij sinds lang niet meer koesterde. En ’t was reeds diep in den nacht, toen hij zich ter ruste begaf, zonder de pen we der aangeraakt te hebben. Half sluimerend, kwam hem ’t sprookje van Assche- poester in den zin, hoe zij haar schoen verloor en de prins dien vond. «Maar daar zat geene schaats aan«, fluisterde hij glimlachend, terwijl hij in slaap viel. Den heelen nacht door droomde hij. Duidelijk hoorde hij hoe de schoen in zijn kamer in ’t rond trippelde Krik, krak, krik, krak de boeken uit de kast wierp, over schrijftafel en papieren trappelde dan weder, hoe het op zijn bed sprong, grooter en zwaarder werd, zoodat hij professor Miliusuit angst moest schreeuwen. Hierdoor ontwaakte hij. Zijn eerste blik viel op de plank, waar het schoentje nog steeds even onver schillig stond, als ’s avonds te voren op zjjn schrijf tafel. Toen Milius uitging, pakte hij het laarsje met de schaats netjes in papier en nam het onder den arm. Hjj wilde ’t naar het politiebureau brengen. Als men daar lust had, zich door booze dioomen te laten kwel len hij had er genoeg van. In de kamer van een eerzamen jonkman past nu eenmaal geen meisjes schoen. Een kop thee onderweg gebruikende, daar hij zon der iets te nuttigen zijn woning had verlaten, las hij in de courant een advertentie, die hem van gedachten deed veranderen. Ze luidde «Verloren, gisteren, waarschijnlijk in het stadspark, een dameslaarsje, (waaraan een schaats) met rood fla nel gevoerd en met bont omzet. De vinder zal goed J ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 2l/„ cent. Groote letters naar plaatsruimte. ’t minst niet. Maar toen hij zijne pen neerlei en ach terover in zijn stoel ging liggen om na te denken, be trapte hij er zich op eens op, dat hij niet peinsde over zijn werkHet pandrecht in de middeleeuwen, maar zich al een poosje bezig hield met de knoopjes van het laarsje te tellen en wel nu eens van boven naar beneden en dan van onderen naar boven, alsof ’t voor hem van bijzonder belang was, om telkens het getal zeven te krijgen. Boos op zichzelven zette hij het ding aan den an deren kant en begon weer te schrijven. Maar hij was van zijn stuk af en kwam niet meer op dreef. Terwijl hij verdrietig verder nadacht, bemerkte hij op eens het bont, waarmede het schoentje afgezet was. In gedach ten streek hij met de hand erover heen. Hm, dat was inderdaad een fijn, zeer keurig schoentje. »Maar hoe is ’t mogelijk, dat men een schoen kan verliezen?» dacht hij opeens en begon bijna te lachen. «Jawel juist, die nieuwerwetsche schaatsen zjjn opzet telijk voor daarvoor vervaardigde schoenen, die pas op ’t ijs worden aangetrokken Als men van 't ijs af gaat, draagt men ze in de hand »’t Is gek,« zoo dacht hij verder. «Deze schoen behoort zeker aan een meisje of een kind een klein smal voetje, met hooge wreef, in elk geval aan een jong meisje*. «Och, wat leuter ik toch,» bromde hij, terwijl hij opstond en het schoentje op een kast zette. Maar hij zou geen rust hebben. Hij dacht nu werkelijk niet meer aan het schoentje, maar voor zijn geest verrees het beeld van een meisje, klein, slank, met blonde vlech ten en blozende wangen. Hij sloot de oogen om beter te zien. Zijne gelaats trekken werden opgewekt. Zoo iets als eene herin nering aan iets liefs en aangenaams doortintelde hem. daarmee uit.« Professor Milius was iemand van ongeveer vijf-en- dertig jaar. Als student was hij een arme drommel, die met les geven zijn brood moest verdienen en zoo was hij een stil, ja verlegen mensch geworden; gewoon veel te denken, zonder die gedachten te uiten, een droomer, die begon te stotteren, als hij moest spreken. Vandaar dat zijn eerste optreden als advocaat ook de laatste maal was en hij het opgaf, door welsprekendheid voor de balie te schitteren. Hij hield zich maar weder aan zijn studeerkamer, al leen met zijn gedachten, gevoelde hij iets te zijn en was hij iemand van beteekenis. Daar kon hij denken en het werk schrijven, dat in rechtsgeleerde kringen zulk een opzien had gebaard. Hij leefde alleen voor zichzelven, zonder ooit naar een anderen omgang te verlangen, dan dien met zijne boeken, ’t Noodige geld ;om te leven had hij op meer maakte hij geen aanspraak. Misschien zou ’t hem ook gehinderd en verontrust, en hem uit zijn ge wone doen gebracht hebben. Maar heden had hij gezelschap in zijne kamer. Zijn aanleg tot verstrooidheid kennende, plaatste hij het gevonden schoentje, om ’t den volgenden dag niet te vergeten, op zjjn schrijftafel, waaraan hij gewoon was te werken. Daar stond het nu, terwijl hij schreef. Hij moest het zien, als hij zijn knap, blond hoofd ophief, als hij de pen moest indoopen. Het stond daar zoo onver schillig, als ware de schrijftafel van een geleerde zijn ware plaats, als had het nooit een meisjesvoet ge schoeid. ’t Was duidelijk tevreden met zijn lot. Dit was miuder het geval met onzen Professor. Het schoentje had hem in ’t begin heel niet gehinderd, in stond aangeteekend, waren de Fransche offi cieren bekend om hun galanterie. Men leest bv. van een strijd tegen de Engelschen, dat de beide legers tegenover elkaar stonden en de Fransche officieren den Britten toeriepen »U eerst, heeren Engelschendezen heel hof felijk, als was men niet op ’t slagveld, uitnoo- digende ’t eerst te beginnen. Wanneer men een lastig dagje of uurtje tegemoet ging, bv. een sterke vesting moest bestormen of voor de kanonnen des vijands stond, kleedde men zich als vcor een soiree ten hove. Bekend is markies De Grammont, die op kwade momenten altijd eerst nog vroeg om z’n snuifdoos. Ook graaf d’Anteroche, die be vel had de stad Maastricht te nemen. Een heelen tijd was de stad reeds belegerd, toen een parlementair uit de stad kwam, om hem uit te leggen, dat deze eigenlijk «onneembaar» was. Wat, zeide hij, wat taal spreekt gij Gij noemt daar een woord, dat ik en mijn sol daten niet verstaan. Onneembaar, onneembaar? De parlementair ging naar de stad terug en dadelijk werd last gegeven tot de bestorming. Een geheel ander karakter kreeg ’t Fransche leger tijdens de Groote Revolutie: De edel lieden verdwenen en werden vervangen door officieren, die uit ’t volk voortkwamen. Juist uit deze dagen, vooral die van Napo leon, zijn tal van mémoires bewaard, waarin vaak »la gaieté heroïque», de heidenhumor doorstraalt. Een paar aanhalingen. In 1798 trok Napoleon met een leger naar Egypte en wilde Engeland in Indiê aantasten. Merkwaardig was in de heete zandwoestijn bij de pyramiden zijn gevleugeld woord tot zijn leger: «Soldaten, bedenkt, dat veertig eeuwen van deze pyramiden op u neerzien De vijand werd verslagen en ondanks de hitte bleven de manschappen opgeruimd. Toen zij bij een der ruïnes halt hielden, kreeg deze spoedig de volgende inscriptie«Route van Syène naar Parijs: 1167 mijl 340 meter.» Ook philosofisch kon men zijn’t Leger moest eens gepakt en gezakt over lastige hooge bergen. «Als onze Lieve Heer ook zoo’n ran sel te dragen had gehad, zou Hij de bergen niet zoo hoog gemaakt hebben,» zei er een. Of sarcastischEen afdeeling soldaten moest zich verdekt opstellen in den nacht, tusschen het riet van een moeras. Men stond half in ’t water. Een sergeant kwam al spoedig zeg- Professor Milius was een zonderling man en een wonderlijke droomer. Daar stond hij nu ’t was een kouden avond en de sterren fonkelden aan den he mel in ’t stadspark bij een lantaarn en draaide iets in de handen rond. Vijf minuten geleden was hij over het ding gestruikeld, bukte toen en had het op geraapt. Al draaide en keerde hjj het ook om en om, het had niet den minsten lust, iets anders te worden dan wat het straks al was. Een gek ding, als een professor genoodzaakt is, het in de hand te houden een klein, sierlijk leeren laarsje, aan welks zool een lang stuk staal vast zat, dat er als een schaats uitzag. Professor Milius bekeek het ding nog eens en werd toen even verlegen als iemand, die niet weet, of hij lachen moet of boos worden, Als een van zijne stu denten hem had gezien, bier op deze plaats en ver diept in de beschouwing van een damesschoen o jé! Met een ruk wilde hij het schoentje tusschen de boomen gooien, bedacht zich evenwel en, nadat hij het staal er af genomen had, stak hij het in den zak van zijn overjas. »Hm,« dacht hjj onder ’t loopen, »ik zou mij daar bijna aan een misdrjjf hebben schuldig gemaakt. «Maar mijnheer de rechters» hij nam, staande blijvend, de houding van een advocaat aan «hier ontbreekt, vóór alles, de kwade bedoeling, die het misdrijf »’t Is een gekke geschiedenis,» vervolgde hij toen, «Ik breng het ding morgen aan ’t politiebureau en Schrik niet, lezer 1 we gaan hier niet opnoe men al de min beschaafde woorden, die in ’t kazerneleven veel gehoord worden; woorden, die niets op hoftaal of stadhuiswoorden gelij ken, niet, wat de Duitschers kazernebloempjes noemen. We zouden dan een rare collectie krijgen, die we ons zouden geneeren, onder uwe oogen te brengen. Neen, we willen hier enkele der beroemd of be kend geworden typische soldatenuitdrukkingen noemen, die’t echtesoldatenleven kenmerken, die getuigen van koelbloedigheid, of van vaderlands liefde, van tegenwoordigheid van geest, van een zich opofferen voor ’t groote geheel, ’t le ger, van discipline, enz. Om nu zulke woorden te vinden, moet men niet bij ons, Hollanders, wezen. Wij hebben oorlog genoeg gevoerdin de opkomst en den bloeitijd der Republiek genoeg dappere daden door ons leger zien verrichtendoch ’t is echt Nederlandsch, om niet al te veel notitie daar van te nemen en zoo min mogelijk treffende momenten uit de talrijke gevechten te bewa ren. We hadden anders echte soldaten- en vooral matrozentypen genoeg in onze legers en op onze vloten. Doch we hebben er wei nig of niets van onthouden. We gebruiken alleen nog als zoo’n zegje: «Dat nooit, zei Van Speyck«, ontleend aan de daden van den be kenden commandant, die zich te Antwerpen met vriend en vijand in de lucht liet sprin gen, en zeker nooit de beide aangehaalde woorden gezegd heeft. We lezen in ’t begin der 17e éeuw van een »Jol-Houtenbeen«, zoo genoemd, omdat hij een zijner onderdanen mis te, (waaraan een vijandelijke kogel zeker niet onschuldig was,) doch er een houten been voor in de plaats kreeg, waarmee hij zich even goed als de anderen op zijn oorlogsschip wist te bewegen. Zoo zouden we meer typen op kunnen noe men. Doch om een geheele verzameling van typi sche soldatenwoorden te vinden, moet men bij de Franschen wezen, die, juist anders dan de Nederlanders, altijd een groote vereering voor hun leger gehad hebben. Reeds van lang vervlogen tijden af hebben ze die uitdrukkingen bewaard en de gewoon ten onthouden. In de oude tijden, toen de adel nog hoog volgenden dag was Junot luitenant en eenige jaren later maarschalk van Frankrijk. Napoleon hield van mannen, die koelbloedig waren en een gelukkig antwoord kon ’t best zijn toorn ontwapenen. Op den vooravond van den slag bij Jena 't was zeer duister speurde Napoleon om zijn leger rond. Een schildwacht schiet op hem, doch de keizer ziet de beweging en bukt bij tijds. Ook een tweede schot miste. Spoe dig kwam er volk toeloopen met licht en de keizer zei enkel: «O zoo, schiet men zoo slecht bij de grenadiers. Gij mist daar twee scho ten «Ja, sire,« antwoordde de wacht, «maar als er een weinig licht was geweest, zou ik u niet gemist hebben In dien dag kreeg een afdeeling soldaten bevel het vuur te openen op de chargeerende ruiterij der Pruisen. I.achende antwoordden de soldaten: «O, we hebben den tijd. Als ze op vijftien pas zijn, zullen we eens kijken!» Welk een toewijding vond men in ’t groote leger, In 1809 bemachtigden de Fransche troepen vijf dagen van harden strijd de poorten Regensburg. Een stafofficier, adjudant maarschalk Lannes, komt in galop Napo leon de overwinning melden: «Sire, wij hebben gewonnen. Zie, de grenadiers zijn op de mu ren «Inderdaad,» antwoordt de keizer en ziet nu ook, dat de officier met bloed bedekt is. «Maar gij,« begint de keizer. «Zie, Sire,» zegt de officier vol geestdrift, «zij zijn overal mees ter en uwe vaandels worden op de muren ge plant.» «Ja, ja,« vervolgt de keizer, terwijl de officier wankelt op zijn paard, «maar gij, kapi tein, gij zijt gewond.» «Neen, neen, Sire, wij hebben overwonnen; ’t vuur der Oostenrijkers vermindert.» Met ongeduld zegt nu de keizer: «Gij zijt ernstig gewond.» Toen zei de officier met een laatst saluut«Neen, Sire, ik ben ge dood!» en hij viel morsdood van zijn paard. Men wist toen woorden te zeggen en kort te zijn. Eens ontving de commandant Rapp deze order: «Rapp, o verwinnen of sterven «Dat is gauw gekozen; overwinnen!» antwoordt Rapp en overwint ook. In 1809 maakte generaal Colbert in Spanje prachtig werk. Napoleon wenschte hem geluk en gaf hem last tot een nieuwe operatie «Gaat generaal, de hoogste rangen in ’t leger wach ten u ik zal uw carrière maken.» «Haast u, gen»’t Is verboden hier te rooken, maar gij moogt zitten gaan.» In Napoleons tijd kwamen, naar we zeiden, de beroemdste generaals en maarschalken uit de laagste rangen van maatschappij en leger voort. Ieder soldaat droeg toen, zooals het heette, den maarschalksstaf in zijn ransel; m. a. w. ieder kon ’t zoover brengen. Merkwaardig was toen ook de algeheele toe wijding en geestdrift, zoowel in de hoogste als in de laagste rangen van ’t leger, een der hoofdredenen van Napoleons succes. Menig staaltje bewijst die toewijding. Te Froschwijler decimeerden in 1793 de Duitsche batterijen een deel van het Fransche leger. Toen trad de jeugdige generaal Hoche, die ’t commando had, naar voren, wees met zijn degen naar de kanonnen«Honderd francs per stuk, wie ze neemtEn dadelijk ant woordden de soldaten«Tegen honderd francs, aangenomen, generaal!» En de batterijen wer den bestormd en genomen. Eens was ’t Fransche leger onder Desaix bij den Rijn in een lastig parket. Men begon reeds in verwarring te geraken. Eenige officieren snelden naar Desaix en riepen«Generaal, moet de terugtocht niet geblazen worden Desaix bulderde»De terugtocht ja, maar die van -den vijand.» Eens streed men te Jaffa tegen de Turken en liep op hen storm onder een moorddadig vuur. Generaal Martin marcheerde aan het hoofd der Fransche colonne. Een kogel ont rukte hem zijn steek. Toen keerde Martin, die klein van stuk was, zich bedaard om en zei: «Zij schieten op 5 voet 4 duim (hoogte) zij krijgen enkel m’n hoedDe soldaten lach ten en stormden opnieuw voorwaarts. Een strijdmakker van Augereau schoor zich in zijn tent in ’t veld en mopperde, dat hij zich hierbij zoo behelpen moest. Eensklaps barstte een bom en een scherf drong in de tent door tusschen de beide vrienden. Augereau raapte die scherf op en zei: «Kijk, de Oostenrijkers zenden u een scheerbekken!» Toen Napoleon nog alleen generaal was, had hij als secretaris de sergeant Junot. Eens, dat Junot in de tent zijns chefs orders copieerde, drong een kogel binnen, sloeg in den grond, en bedekte ’t schrijfwerk van Junot met aar de. «Mooi zoo,« riep deze, «nu heb ik geen zand noodig om den inkt te drogenNapo leon hoorde dit, maar zei niets. Doch den L i

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1903 | | pagina 1