HILDEGARD. Lente. Zaterdag 4 April 1903. ITo. 27, Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek, Binnenlandsch Nieuws. FEUILLETON. ’t Is dan Schippers te uitgaven waren f 7453,89, zoodat 15) een gebroken Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0.40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. het Hoofdcomité plannen in overweging genomen, om bij genoegzame deelneming, die vooral door toedoen van locale comité’s wordt verwacht, een bronzen standbeeld van narie te Rijsenbnrg, waar de overledene het grootste voor de komst van den zomer. En haastig is lente weer teruggegaan, om neef win ter later in een beteren luim te kunnen aan treffenom te begrijpen, dat zij, als dame, met zacht aandringen meer gedaan krijgt dan door krachtigen overval. Doch, al is ze eerst wat haastig geweest, wij heb ben toch gezien, dat ze in de nabijheid was en slechts wacht op de gunstigste gelegenheid, om ons blijvend te naderen, blijvend van hare zegeningen te doen genieten. En we zien haar vol hoop tegemoet, wetende, dat zij niet wegblijven kan en geen wintervlagen haar kun nen tegenhouden. De zwakken en kranken begroeten haar vol blijde hoop, en verwachten sterkte en gezondheid van de verjeugdigende schoone. De landman voelt zich met nieuwe kracht bezield, om zijn velden te bearbeiden en opnieuw zijne zaden aan den schoot der aarde toe te vertrouwen, hopende op rijken oogst. En ook de vogeltjes zien vol verwachting naar hun Meimaand uit. als de ernstige, matte gelaatstrekken van Eduard leven diger werden, of als een warme handdruk hem zeide, hoe gelukkig Eduard zich in zijn nabijheid gevoelde. Nu zat hij alleen op het dek, met strakken blik starende in de eindelooze verte, en hij voelde zich eenzaam en ver laten. Vroeger was hij arm aan aardsche goederen, vroeger had hij slechts weinig geld in den zak, terwijl hij dorstte naarde genietingen dezer wereld nu bezat hij rijkdommen; hij kon alles genieten wat de wereld aanbiedt! En toch was hij ernstig, ja bijna droef gestemd hij scheen opeens vele jaren ouder geworden. Zijn natuurlijke opgeruimdheid was vervlogen en had plaats gemaakt voor het drukkend bewustzijn eener zware schuld. De droefenis om den verloren vriend was liet niet alleen die zijn geest verlamde, het waren de folteringen, die zijn geweten hem nu reeds deed lij den, nu de eerste opwinding plaats maakte voor kalmer nadenken. Met kracht poogde hij dien druk van zich af te wen telen; hij had immers niemand benadeeld dan Hilde gard, en die was volledig tegen gebrek gewaarborgd door het erfdeel dat zij ontvangen had. Te Madras zou hij ook voor zijn moeder zorgen; hij zou de villa bij de Brockpoort voor haar aankoopen en aan haar ten ge schenke geven. Ja, hij zou Eduards naam eere aandoen! Ook trachtte hij plannen voor zijn toekomst te ont werpen. Hij bezat nu rijkdommen, waarom zou bij geen schitterende huishouding opzetten en zijn leven geheel naar zijn smaak inrichten? Maar zouden die kwellende gedachten zich ook laten verjagen? Zou hij niet altijd en overal vervolgd worden door die verschrikkelijke inwen dige stem, welke hem telkens toeriep-. (Je zijt een misdadiger, ge zijt een eerlooze!? Hij loosde een diepen zucht. Als het mogelijk geweest ware, zou hij nu nog al les ongedaan gemaakt hebben, zou hij de gebeurtenis- HOOFDSTUK VII. Vervolg. De brief aan zijn moeder was geschreven, en aan den gemachtigde van hethandelshuis Römer had Karei beve len gezonden. Van Eduards bagage behield hij alles, wat hij noodig had om zich voor te doen als Eduard Römer. Zijn eigen kleeren en papieren pakte hij in, om ze als een laatste aandenken aan zijn eigen moeder te zenden. Dit alles verrichtte hij met een kalmte en over leg, dat hij er zelf van ijsde. Hij ging verder op het pad der zonde en van het be drog. Op Eduard’s reispas veranderde hij ’t woord «bruin in «blond», daar zijn blond haar hem anders in moeilijk heden zou kunnen brengen; overigens kwam zijn signa lement vrij goed overeen met dat van zijn overleden vriend; hij kon den reispas dus met gerustheid als zijn eigene gebruiken. Hij wilde Eduard Römer zijn; voortaan zullen wij hem in dit verhaal ook zoo noemen. Den volgenden dag bevond Eduard Römer zich aan boord van den mailstoomer «Wellington», met bestem ming naar Indië, naar de haven van Madras. Onwillekeurig moest hij terugdenken aan de zeereis naar Aden. Welk een onderscheid tusschen toen en nu! Welkeene verandering in zijn leven was erin die wei nige dagen gekomen! Met zijn vriend had hij al de ont vangen reis-indrukken besproken, zij hadden hunne ge dachten aan elkaar medegedeeld; hij had zich verheugd, In Mislowice keerde de arme, zwaar beproefde Hil degard langzaam tot het leven terug. Sedert zij weer geregeld kon denken had zij tijdens hare ziekte menigmaal de moede oogen gesloten met den wensch, dat zij niet meer zou ontwaken. Zij had reeds zooveel smartelijks ondervonden, ze was nog jong wat stond haar in een lang leven nog te wachten? Hare taak om op haar echtgenoot ’n goeden invloed uit te oefenen, scheen in haar zwakte zoo reusachtig groot en onuitvoerbaar, dat zij er voor terug schrikte, en aan den anderen kant gevoelde zij, dat zij hem nog altijd lief had en dat zij sterven zou, als zij wederom bewijzen van zijn lichtzinnigheid en ontrouw mocht krijgen. Als zij schijnbaar sluimerend daar nederlag zag zij tusschen de half gesloten oogleden haar Paul bij haar bed zitten, zij zag z’n schoon,edel profiel en de uitdrukking van bange sen van de laatste dagen als een boozen droom afge schud hebben; doch het was te laat. De brieven, die den dood van Karei Brinken mededeelden, waren op weg naar Hamburg; met nauwkeurigheid berekende hij, wan neer ze daar zouden aankomen en zijne moeder zou tref fen als een bliksemstraal uit den helderen hemel. En als hij nu de waarheid bekende, moest hij zich zei ven aan het gerecht overleveren als schriftvervalscher en bedrieger; voor zijn arme moeder zou dat nog erger zijn dan de tijding van zijn vermeenden dood. Terug treden was dus niet mogelijk; hij moest voortgaan op den ingeslagen weg, met schuld beladen moest hij als Eduard Römer zijn leven voortsleepen, steeds bevreesd voor het ontdekken der waarheid, zelfs bij het genot van alles wat zijn rijkdommen hem konden verschaffen. Geluk en vrede zou hij nimmer vinden, tevergeefs had hij den vreeselijken misstap begaan. VIII. Verkiezing Tweede Kamer. Bij de Dinsdag gehou den stemming van een lid der Tweede Kamer in het district Alkmaar met 8090 kiesgerechtigden, werden uitgebracht 6592 geldige stemmen. Mr. G. J. Sybrandy te ’t Gravenhage (antirev.) kreeg 2645 stemmen, jhr. mr. P. van Foreest te Heilo (lib.) 1706, de heer C. A. Zelvelder te Heerenveen (vrijz. dem.) 1585 en de heer J. G. van Kuykhof te Amster dam (soc. dem.) 656 stemmen. Herstemming dus tusschen Sybrandy en van Fo reest. De Vereeniging «Schoolfonds voor Schippers kinderen in Friesland* hield Maandag te Leeuwarden, onder voorzitterschap van jhr. mr. TE. van Boelens van Eysinga, haar 21ste jaarlijksche vergadering, üit het verslag over 1902 van den directeur, ds. H. G. Dornseiffen, te Heerenveen, bleek, dat de ontvang sten in dat jaar bedroegen f 6110,60, waarvan f 500 van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen en f 3000 Rijks-subsidie. Di de rekening sloot met een nadeelig saldo van f 1343,29. In het afgeloopen jaar konden 178 kinderen wor den uitbesteed, zijnde 17 meer dan het jaar te voren, maar toch zijn er nog 167 ingeschrevenen die op hulp wachten. Van de geplaatste kinderen bezoeken 27 de christelijke, 4 de R.-kath. en de overigen de openbare school; o. a. te Sneek 2, IJlst 2, Woudsend 4 en Gaast- meer 3. De rapporten betreffende getrouw schoolbe zoek, gedrag en vlijt, waren zeer bevredigend. Ten slotte sprak de directeur de hoop uit, dat door vol hardend samenwerken alle schipperskinderen in Fries land in staat zullen worden gesteld althans drie jaren zorg op zijn bleek gelaat; dan vlamde de liefde in haar hart op en zoo, slingerend tusschen hoop en vrees, keerde Hildegard langzaam tot het leven terug. Hare jeugdige levenskrachten de zoele zomerlucht bevor derden de genezing; weldra was zij in staat aan den arm van haar echtgenoot korte wandelingen te doen of kleine rijtoeren met hem te ondernemen. Bezoeken aan de buren werden niet gebracht: Hildegards toestand en de rouw over haar vader waren voldoende verontschul diging. Graaf Paul was tegenover zijne vrouw een voor beeld van oplettendheid en liefde. Zoo moest iedereen wel denken, dat zij het echte, stille huiselijk geluk ge vonden hadden. Over het verleden werd niet gesproken, al kwam de herinnering daaraan soms boven. Hildegard had haars vaders erfdeel aanvaard, de geldzorgen waren nu.ver- dwenen; daaronder leed het goed humeur van graaf Paul dus niet meer, zooals vroeger ’t geval was. Alleen scheen het wel, of hij somtijds last had van verveling; de vroolijke gelagen met zijne luchthartige vrienden, de prikkelende opwinding van het spel waren hem eene behoefte geworden. Het ontging niet aan Hildegard, hoe hij dikwijls lusteloos en verstrooid bij haar zat terwijl zij trachtte hem te boeien door een mooi boek of door heerlijke muziek. Van haar broeder Eduard had Hildegard vernomen, dat hij met Karei Brinken op reis was gegaan en ge- ruimen tijd buitenslands zou vertoeven. Daar ontving zij onverwacht een brief van mevrouw Brinken, haar in aan doenlijke bewoordingen den plotselingen dood van haar zoon mededeelende, die voor Hildegard bijna een broeder wasgeweest. Zij schreef, dat Eduard voorloopig niet van plan was naar Dnitschland terug te keeren; dit wist zij van zijn gemachtigde. Zij zelf was een gebroken mensch en zij verlangde naar den dood. (Wordt vervolgd.) we als eenig vaststaand kenmerk geven: ’t Is dan niet buitengewoon koud. Doch geef eens een nadere omschrijving! Nu ja, ge kunt de plantenwereld er bij halen'en zeggen, dat de zomer ’t jaargetijde der groei is; waarin alles rijpt. Doch verder: We hebben droge en natte, koele en warme zomers. Vraag ’t maar eens aan de badplaat sen! We hebben jaren, dat buiten-zitten ’s avonds ge regeld door kan geschieden; we hebben er ook, dat ’t slechts een paar keer mogelijk is. Zoo kunnen we van den winter zeggen: niet warm. Doch zeg er eens meer van. Spreek over vorst en dooi, over wind en vochtigheid, over sneeuw en hagel; en ge spreekt er in den blinde op los. Neem den gepasseerden winter! (Hij is immers voor- bjjl?) Niemand was er op bedacht. De scheepvaart was in vollen gang; want ’t was toch in den herfst; al haast in den na-herfst; en dan dient er opgeslagen te wor den voor den winter; want de schepen en booten ver voeren wel zoo geschikt als de treinen. In den na- herfst! En daar kwam, onaangediend, zoo maar bru taalweg de ruwe klant aanzetten. Ge hadt nog heel geen gedachte, dat hij komen zou. Ge maaktet nog uw berekeningen over: Wat moeten we nog hebben voor den aanstaanden winter; wat voor brandstoffen en hoeveel. Ge waart nog bezig met allerlei groen ten, enz. in te leggen. Ge rekendet nog op wat winde rige, vochtige en donkere dagen. Maar dan kwam hij al aanzetten. Liefst in November! Zeker bang, dat er tusschen 21 December en 21 Maart geen ruim te genoeg voor hem was. Als bar seigneur deed hij dadelijk zijn uiterste best, om ons te toonen, dat hij er werkelijk was. Ieder tot last; niet alleen hun, die zich, voor de winter komt, tegen hem wapenen en zorgen voor provisie en brandstofkelders; maar zelfs hun, die van de koude profiteeren. De winterproducten waren er nog niet. De brandstoffenhandelaars kon den hunne klanten nog niet bedienen. En wat is er nu van den eigenlijken winter gewor den? 't Is net alsof de ruwe heer zich dadelijk achter adem heeft gewerkt en niet weer op z’n verhaal kon komen. We hebben, dat is nu eenmaal zoo bepaald, vier jaargetijden; we hebben zelfs de datums bepaald van hun begin en die datums genomen naar den zonne stand. We hebben dus officieel bepaalde jaargetijden, en dit woord officieel mag er wel bij. Want o, de vier getijden kunnen zoo den spot drijven met den tijd, dien zij mogen innemen. Van den zomer kunnen Zonder last van ijs en sneeuw passeerden we de Kerstdagen, Januari en Februari, ’t Water, dat door den overdadigen haast van heer winter niet in ’t najaar had kunnen komen, om de lage buitenlanden te bedek ken, kreeg eerst na Nieuwjaar gelegenheid z’n na- jaarsgewoonte gestand te doen. En nu zijn we in de lente! Zoo waar, deze jeugdige schoone, die zich liefst tooit met jeugdig groen en frissche bloemen; die gaarne als ’t dartel lam onbezorgd rondhuppelt, zij scheen ook al gejaagd te zijn. ’t Is net of de jaargetijden ’t op hun zenuwen heb ben. Ze komen vóór hun tijd en doen op hun tijd hun gewone werk niet. De aanhoudende uitbarstin gen van de Westindische vulkanen hebben hun toch niet van streek gebracht! Daar zijn we zoo waar midden in Maart. Heer win ter, onmachtig om op tijd voor ijs en sneeuw te zor- ger, is toch nog jaloérsch op zijn heerschappij. Doch deze loopt ten einde. Want Maart is verplicht z’n negen zomersche dagen te geven. Daar komt de jeug dige schoone aan. Onaangediend. Door den haast, die ze heeft, had ze zelfs vergeten, zich vooraf van groen en bloemen te voorzien. Zij brengt mensch en dier en plant in de war. De beschutting tegen koude en wind wordt reeds overbodig geacht. Weg met overjassen en warme kachels, ’t Is immers lente! De bloesems haasten zich om lente’s komst aan te kon digen en de eerste lenteboden weten bijna niet, hoe spoedig zij zich zullen openen, opdat de jeugdige, dartele, onbezorgde bezoekster haar gewonen tooi kan aantrekken. De huismoeders raken glad van streek en beginnen den schoonmaak, alsof ’t reeds Meimaand is. Doch heer winter is er ook nog! Dommelende en krach teloos na zijn te haastige krachtsontwikkeling van November, ziet hij zich verrast door de vlugge lente. Hij is eerst overbluft, doch herstelt zich spoedig. Hij vraagt den dartelen indringster, wie zij is. En als deze vertelt, dat zij uit 't Zuiden door haar vader, den Zo mer, vooruitgezonden is, om voor dezen alles gereed te zettenen als deze daarbij zich uitlaat, alsof ze zich juist dit jaar eens een bijzonder vlijtig kind wilde toonen, begint de ruwe neef, die winter heet en haar nog niet z’n rijk wil afstaan, op z’n verhaal te komen. Hij wordt zich weer zijn oude kracht bewust en maakt daar gebruik van, om op hardhandige wijze der jeugdi ge schoone te beduiden, dat die overdreven haast geen pas geeft en zij eerst moet zorgen, zich behoorlijk met bloesems en bladeren te kunnen tooien, vóór ze zich voor goed aan de menschen vertoont, om onafgebroken bezig te zijn aan haar plichtalles gereed te maken Met algemeene stemmen zijn herkozen de heeren T. S. van der Leij, te Rauwerd, als vice-voorzitter en mr. M. M. van Heloma, te Heerenveen, als lid van de commissie van toezicht. Hondentrouw. Maandagavond omstreeks half zes reed te Haarlem op den Spaarndammerweg nabij de «Werf Conrad* het elfjarig zoontje van een aldaar met zijn schuit liggenden schipper, met een sportkar, waarin een tweejarig jongetje en een mandje bood schappen. Door den vrij hevigen wind woei het lichte wagentje om, zoodat het knaapje langs de glooi ing van den weg in het Spaarne rolde. De hond, die bij de sportkar liep, sprong direct in ’t water, greep ’t ventje bij de kleeren en hield het vast, totdat krach tiger hulp kwam opdagen. Katjesspel. In de gemeente Opsterland heeft de huiskat een kind van P. H., dat nog maar eenige we ken oud is en in de wieg lag, aangevallen. Het dier krabde en beet het kind in het aangezicht. Een ouder broertje waarschuwde de moeder die buiten was. Gelukkig moeten de oogjes niet beleedigd zijn. Dat de kat spoedig afgemaakt werd, is te begrijpen. Ontploffing te Haarlem. Omstreeks 8 uur Woens dagmorgen had op de Gedempte Gracht, te Haarlem, een benzine-ontploffing plaats in de strjjkkamer van de chemische wasscherij en ververij der firma Hoeiïng. Oorzaak was het openlaten van de deur der droog- kamer, waardoor de dampen der chemisch gezuiverde karpetten in de strijkkamer doordrongen en door het daar aanwezige vuur ontploften. Vier meisjes, die in de strijkkamer werkzaam waren, kregen zulke hevige brandwonden, voornamelijk aan het gelaat, dat haar onmiddellijke overbrenging per rijtuig naar het St.-Elisabethsgasthuis noodzakelijk was. De ontploffing had intusschen brand veroorzaakt en de vlammen kregen weldra een dergelijke uitbreiding, dat de brandweer de fabrieksgebouwen niet behouden kon. De perceelen brandden geheel uit en honder den kleedingstukken, die ter verzending gereed lagen of nog moesten worden geverfd, gingen verloren. De fabriek was laag verzekerd, maar deze kleeding stukken niet. Als een bewijs van de hevigheid der ontploffing kan dienen, dat een l*/2-steens muur werd doorgeslagen. De toestand van de vier meisjes is allertreurigst. Hare gezichten zijn totaal zwart gebrand, de armen even eens en de hoofden zijn zoo gezwollen, dat zij bijna on herkenbaar zijn. Dit is reeds de derde bezine-ontplof- fing in Haarlem, binnen betrekkelijk korten tijd Schaepman-hulde. Naar wij vernemen, worden door bij genoegzame deelneming, die vooral door toedoen ile comité’s wordt verwacht, een bronzen standbi Mgr.jir. Schaepman op te richten voor het Semi- dcel van zijn werkzaam leven heeft doorgebracht. In vrijheid gesteld. Naar de «Asser Ct« verneemt, is B. uit Hoogeveen, die ter zelfverdediging zijn zwager H. doodschoot, toen deze hem met een mes te lijf wil de gaan, en die na de daad gevangen werd genomen, reeds eenige dagen geleden uit die hechtenis ontslagen. I k ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 27, cent. Groote letters naar plaatsruimte. I I MMS- El owmwio

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1903 | | pagina 1