I Binnenlandsch Nieuws. <1 Per tweede klasse met het stoomschip Prins Hendrik naar Deli. i 1 c I t z 0 aan. en t v v 8 O z 8 r 8 b g t Er werd mij aangeraden te Genua aan boord i 8 V 5 A 1 z c t i 5 1 I l a c v c k l z e d 8 f 8 C Ti z t z a z r 8 d h ■v k li o 1 1 d h v d n d Verbinding met Friesland. Wij vernemen, dat bij de directie der Holland-Frieslandlijn (Amsterdam-Lem- mer) het plan bestaat met 1 Mei a.s. een stoomboot- dienst te openen van AmsterdamHarlingen vice-ver sa, in aansluiting met tram en staatsspoor te Harlin gen. De stoomboot zal ’s morgens om 9 uur van Am sterdam vertrekken en ’s avonds weer van Harlingen terugkeeren. Een der salonbooten der Holland-Frieslandlijn zal in dezen dienst voorzien, de dienst op de Holland- Frieslandlijn zal met de andere boot geschieden; de zomerdienst blijft dan gelijk aan den winterdienst ’s morgens van Lemmer, ’s avonds 11.40 van Amster dam. Moordaanslag. Zaterdagnacht te 2 uur is in de beruchte Zandstraat te Rotterdam, een verdwaalde Spaansche zeeman door vier straatroovers aangevallen; 7 messteken in hals en rug werden hem toegebracht; levensgevaarlijk gewond werd hjj in het Ziekenhuis opgenomen. De vermoedelijke dader is gearresteerd en door den rechter van instructie geconfronteerd. Te Noordwijkerhout heeft een ergerlijke mis handeling plaats gehad. Een 15-jarige jongen, die op een weiland naar kie vitseieren zocht, is door de knechts van den eigenaar eerst met stokken afgeranseld en daarna in een sloot gegooid. Ook toen hij daarin lag werd de mishande ling voortgezet. De justitie is met het gebeurde in kennis gesteld. Een tweede Appeltern? Te Koevorden werden sedert eenigen tijd bijeenkomsten gehouden, welke een gods dienstig karakter dragen en welke o.a. ook door dienst boden worden bezocht. Naar men aan het >N. v. d. D.< mededeelt, hebben deze bespiegelingen op gods dienstig gebied zulk een sterken invloed gehad op sommige toehoorderessen, dat bij eenige in meerdere of mindere mate verstandsverbijstering is voorgeko men, zoodat de gemeentelijke autoriteiten aanleiding gevonden hebben om een onderzoek in te stellen. Welk een snugger manIn het Paleis van Justitie te Rotterdam werd door den concierge een sterke gaslucht waargenomen. Na lang zoeken vond de hoofd opzichter in het voorportaal der strafkamer een open staande gaskraan. Een der veldwachters van het plat teland had doodeenvoudig na afloop van een strafzit ting het gaslicht zooals hij thuis met de petroleum lamp of kaars gewoon was uitgeblazen. Halve-cenls-paarden. Volgens het jaarverslag der Berlijnsche trammaatschappij bezit deze na de al- gemeene invoering van electrische beweegkracht nog 124 paarden, die voor een som van 1 mark op de balans voorkomen. Elk paard dus voor ongeveer een halve cent. Een oplichter. Te Heusden vervoegde zich Zaterdag bij verschillende ingezetenen een als heer gekleed per soon. Bij den een vertelde hij predikant te zijn in Bel gië; bij een tweede, dat hij predikant was, doch nog geen gemeente had; bij een derde, dat hij student was en weldra eind-examen zou doen. Daar zijn geldelijke toestand niet rooskleurig was, bood hij een door hem zelf opgestelde preek aan; geld vroeg hij niet, maar wat men gaf, zou hij in dank aannemen. Hij vertelde aanbevelingen te hebben vandenkerke- raad en predikant der Ned. Herv. kerk te Heusden en noemde verscheidene bekende personen op als zijn be kenden en vrienden. Men stelde een onderzoek in en het bleek dat alles gelogen was. De politie werd gewaarschuwd, en toen hij deze be merkte, was hij in eens verdwenen; men kon hem ner gens meer vinden. Hij heeft te Heusden vele personen bij den neus gehad. Daar hij elders deze praktijken wel zal herhalen, zij men op zijn hoede. Zoo langzamerhand werd het drie uur, het oogenblik waarop wij Europa vaarwel konden zeggen. De mail kwam juist aan en een ieder kreeg zijn deel. Toen floot de groote fluit ten teeken van vertrek. Ik drukte mijn vriend de hand, de laatste band met Europa, en langzaam werd de schuit de havèn uitgesleept. Het menu aan boord is uitstekend, doch streng zijn wij afgezonderd van de eerste klasse. Behoefte aan kennismaking bestaat er ook niet, daaitoe hebben wij het onder elkaar veel te gezellig. Alleen is een hut voor vier personen wat heel bekrompen, en kroop ik dan ook al heel vroeg in den morgen uit mijn hooge (ik slaap boven) legerstede. Het weder was er niet op verbeterd, er woei een flinke storm en de schuit duikelde lekker, zoodat in een minimum van tijd al de dames over de verschansing hingen. Ik bleef dan ook den geheelen dag onder de tent op het dek, hoewel het regende dat het goot; ’t was een woest gezicht. Van mijne medepassagiers hebben vijf reeds 8 dagen hut-arrest te pakken, omdat ze in Genua twee uren telaat aan boord zijn gekomen. Nu ’t is wel een harde straf 8 dagen in zoo’n kleine muffe hut. Volgens berekening komen we a. s. Dinsdag te Port Saïd. Gisteren kregen we een groote berg in ’t zicht, midden in zee, de Stromboli. Wij waren dus op een historisch punt van onze geschiedenis. Stromboli is ook nog bewoond en wij voeren er dicht genoeg bij langs om alles te kunnen onderschei den. Tusschen de rotsgevaarten der Liparische eilan den kregen we al spoedig de Italiaansche kust in ’t zicht met het eiland Sicilië er tegenover. Overal hooge bergen, hier en daar een sneeuwtop, uit de vulkaan Etna een mooie rookpluim. De zon scheen lekker en de zee was in de straat van Messina zeer kalm, zoodat wij op ons gemak van het heerlijke panorama konden genieten. De straat is zeer nauw, zoodat we dicht langs de kust voeren. Op de uiterste punt van Italië dus ook van Europa staat een seinpaal, waarnaar de kapitein seinde dat de P. H. passeerde. Aan boord ontbreekt het ons aan niets en al het eten is best, overvloedig en smakelijk toebereid. Het weder is prachtig, zoodat alle passagiers op dek liggen te genieten van de wondervolle tinten der zee. Morgen komen wij te Port Saïd. De mogelijkheid bestaat dat we niet eens aan wal mogen gaan, daar wij er hoogstwaarschijnlijk ’s avonds zullen aankomen. Van avond hebben wij, bij goed weder, bal aan boord, waarbij alle muziekinstrumenten gebruikt worden en mijn guitaar ook wel zijn best zal moeten doen. Veel linnengoed behoeft men aan boord niet te heb ben, want voor een kleinigheid kan men alles heel goed laten wasschen. 11 November omstreeks 2 uur kwam de haven van Port Saïd in zicht en even later kregen wij de loods aan boord en stoomden wij met halve kracht voorwaarts. Twee lange pieren steken in zee uit, waarop in ’t midden van de eene een zeer groot standbeeld van De Lesseps. Hier zagen wij voor ’t eerst echte Arabieren, in hun ne wijde broeken, wandelen. Het eigenlijke doel was weder steenkolen in te ne men de ankers rolden dan ook neer en genoten wij op ons gemak van het typische schoone spel dat de stad geeft. Zoo maar in eenige tientallen van jaren in de woes tijn gebouwd, leeft de bevolking alleen van de scheep vaart. Aan boord werd alles dichtgeplakt met strooken papier om het binnendringen van het steenkolenstof te verhinderen. Daar het reeds vier uur was, beslo ten wij om maar niet naar wal te gaan, te meer daar wij alles op straat zeer goed konden zien en een inte ressante boel te verwachten was. Ik kleedde mij in mijn oudste plunje, sloot alles goed dicht en ging naar ’tdek. Daar kwamen ze al aan, vijf groote schepen vol kolen, bedekt met een honderdtal zwarte gedaanten, die vervaarlijke kreten uitbulderden. Het geheele schip was in een oogenblik omgeven door eene menigte schuitjes met driekante zeilen, waarin een paar Ara bieren, die van alles te koop hadden. Als katten kropen ze bij ons schip op, beladen met pakken en manden en ondertusschen loerden ze naar alles om te stelen, maar overal stonden soldaten, zoodat ze niets konden kapen. Ze verkochten briefkaarten, foto's, armbanden, vruch ten, struisveeren, gedroogde visschen, koralen, ja zelfs mandolinen, enz. 't Was een herrieStel u voor een troep zwarte kerels, meer dan honderd, die onder een hevig gebrul met mandjes kolen op hun nek heen en weer draven, 4e geheele omgeving verlicht door het rosse schijnsel van een paar potten gloeiende kolen; het scheen wel of de hel was losgebroken. Kleeren hadden ze niet aan, alleen hier en daar een vod, de gezichten waren vol smerig kolenstof, dat als een wolk uit het ruim opsteeg en overal doordrong. Ik werd zelf ook zoo zwart als een moor, doch bleef maar kijken en kijken. Die herrie duurde tot zes uur ’s avondsde ankers werden gelicht en voort ging het, ’t kanaal in. Voor aan de boeg van ons schip werd een kolossale elec trische lamp gehangen, die zijn licht zeker wel 200 meter vooruit wierp en waarvoor wij een expresse machi ne aan boord hadden gekregen. Overigens stond de maan helder aan den prachtigen sterrenhemel, zoodat het een nacht was zooals je alleen maar hier kunt hebben. Het kanaal is zoowat zoo breed als het Noordzeekanaal. Den volgenden morgen stond ik vroeg op, de zon was op het punt van opkomen, links van ons was de te gaan, en ik ben blijde dien raad te hebben opgevolgd, want daardoor genoot ik nog een paar dagen van de schoone natuur. Over Bonn en Straatsburg waren wij spoedig te Bazel, ’t Was intusschen donker ge worden, zoodat van de omstreken niets te zien was; alleen een mooie sterrenhemel gaf hoop op goed weder. Om elf uur stoomden wij het fraaie station van Lucern binnen, waar ik terstond mijn hotel ging opzoeken. ’t Zag er verbazend solide en kostbaar uit; ik stapte echter maar naar binnen door een geheele rij »ober-«, gewone kelners, picolo’s, enz. «1st noch ein zimmer frei,* en in een minimum tijd zat ik met al mijn spullen in een lift, die op de le etage stopte. Weder door een heele schare kelners geleid, trad ik een kamer binnen, die subiet met drie lampen electrisch ver licht werd. Even voelde ik naar rnjjn beurs, want ik dacht: »dit zal geld kosten, baas!* en kroop toen, dood moe, in mijn bed. Ik stond niet te laat op. Het weder was eenig mooi, heldere zonneschijn. Het meer van Lucern was be- wonderenswaardig, met de met sneeuw bedekte »Pila- tus« rechts, de Rijn links en in het zuiden de ge weldige massa Alpen. De trein vertrok om 11 uur, zoodat ik heerlijk tijd had alles goed op te nemen en noode ging ik naar den trein. De hötelrekening (4 fr.) viel erg mee. Daar zat ik weder en zag met verlangen uit wat nu zou komen. De rit, die toen volgde is zóó geweest, dat ik ten eenenmale onmachtig ben er eenige be schrijving van te geven die ook maar het flauwste denkbeeld er van kan vertolken. Eerst het Vierwalst.-meer. De lucht was verbazend helder, zoodat men bepaald stil werd onder den indruk van dat verhevene natuurschoon. Dat meer, die hemel- hooge gevaarten, met sneeuw bedekt, hier en daar een gletscher; ’t is met mijn «wakke schrijversgaven niet mogelijk den indruk, die het op mij maakte, in woorden te brengen. Wij reden dwars door de bergen, het spoor volgende dat de Reuss gemaakt heeft, welke rivier nu eens kalm, doch meestal fel bruischend naar beneden stort. Het aantal tunnels is niet te tellen. Dan door een tunnel dan over een hoog viaduct, overal de grijze ge vaarten met hunne sneeuwkruinen, alles even grootsch en majestueus. Daar houdt de trein stil te Göschenen, waar de inwendige mensch versterkt werd. Voor ons lag de St. Gothard, onbeschrijfelijk machtig zijn duizenden meters hooge toppen in de helderblau we lucht opstekende, zoodat de sneeuw daarop glin stert als zilver. Beneden in het dal de rivier voortdon derend naar lagere streken, waar ze kan uitrusten van de slagen in het gebergte. Verder ging het door de grootste tunnel der wereld ruim 14 kilometer lang, en toen wij er uitkwamen, ademde ieder weer vrijer en genoten wij dubbel van het panorama, dat zich voor ons oog vertoonde. Wel dra bereikten wij Chiasso, het Italiaansche grenssta tion. De natuur was en bleef prachtig, vooral te mid den der Alpen. Weldra bereikten we Sugano, gelegen aan een der Italiaansche meren. Wat de natuur in Italië zoo mooi maakt, is de intens blauwe hemel. Om 7 uur kwamen wij in Milaan en logeerde ik er goed voor 3 Lire. Milaan is een vuile stad; de dom is prachtig, doch verder niet de moeite. Om 11 uur kwamen wij in Genua na een heerlijke tocht door de Apennijnen. Daar ligt ze nu voor mij, de beroemde Méditerrannéeen ik moeteerlijk bekennen: ’tlsprachtig. Genua zelve is ook zeer in de puntjeslinks en rechts verheffen zich de bergen uit zee. De haven is zeer druk en vertoont een grootschen aanblik. Traps gewijze daalt de stad naar de zeekant toe, terwijl de Middellandsche zee zich aansluit met zijn prachtige kleuren. Aan beide zijden zijn verschillende plaatsen tegen de bergen aangebouwd. In het noorden de woes te Apennijnen; kortom, ’t is hier prachtigHet is een interessant gezicht, die Geuueezen met hunne bruine tronie’s, de vrouwen schilderachtig gekleed, meest in ’t rood met een zwarte doek of voile om het hoofd. De Prins Hendrik ligt al in de haven, en ik wil de uurtjes die mij nog resten, goed besteden, door de stad en omstreken te bezien. Allereerst maakten wij een tocht door het gebergte. Zoo’n tocht is verbazend mooi, daar men steeds vanaf de hoogte de prachtige Ita liaansche kust met de Méditerrannée kan zien. Wij kwamen langs het beroemde kerkhof Campo Santo. Ja, dit is bijna niet te beschrijvenal die kolossale beelden-groepen, uit het reinste marmer gehouwen, de een al mooier dan de andere, de meeste graven bedekt met frissche bloemen. Verder gingen wij de stad nog eens bezien en genoten van alles. Ik kan dan ook een ieder aanraden over land te gaan, want als men het wat zuinig aanlegt vallen de onkosten mee. Om 12 uur lieten mijn vriend en ik ons naar boord roeien en hadden een heel mooi gezicht op de stad en weldra stonden wij op ’t dek. Wij gingen spoedig naar beneden, waar allen aan tafel zaten. Ik stelde mij aan hen voor en weldra smulden we van een heerlijken Hol la ndschen biefstuk. Het meerendeel van mijn 2e kl. mede-passagiers zijn O.-Ind. militairen, adjudanten, serg.-majoor en de rest sergeanten, waaronder verscheidene met hunne vrouwen. Wij particulieren zijn met ons vijven en moeten met dat troepje gedurende een maand het lief en leed aan boord meeleven. ’t Is een critiek oogenblik, hier zoo midden in een door den storm opgezweepten oceaan, in stikdonke- ren nacht, terwijl de wind door de touwen giert, de regen neerkletst en daardoorheen, telkens on telkens weer die akelig gillende fluit. Elk oogenblik toch kan het tegemoetstoomende schip met het onze op noodlottige wijze in aanraking komen. Wij kijken dan ook allen uit in den donkeren nacht, naar de lichten van bedoeld schip. Steeds klinkt het geluid der seinfluit in onze ooren; goddank! daar zien we het toplicht en een der zijlichten van het ons op vol doenden afstand passeerende schip. Dit was eene verademing en weldra gaan we weer met volle kracht vooruit. Den volgenden morgen is de wind vrjj wat gaan liggen maar de zee is natuurlijk nog onstuimig. Vrjj dicht nabij passeeren we nu het eiland Ceylon. Dit eiland, hetwelk in den laatsten tijd nog al eens ge noemd is, maakt een uitstekenden indruk, met zijn prachtig begroeide kust en de blauwe bergen op den achtergrond. De stad Point de Galle was zeer goed zichtbaar. Telkens passeeren ons kleine bootjes, niet breeder dan één meter met een’ tegenlegger in ’t wa ter en een vierkant zeil. Spoedig is ook dit weer uit ’t gezicht verdwenen en zijn we weer tusschen lucht en water. De zee wordt nu ook kalmer, zoodat de boot nu snel en regelmatig voortstoomt; ’t laat zich aanzien dat we ’n paar da gen vroeger in Padang aankomen dan verwacht werd. En deze verwachting werd bewaarheid, want twee dagen te vroeg kregen we Padang in zicht. Slot volgt. Arabische woestijn en rechts de Afrikaansche. Niets dan zand, een enkele heuvel, een verlaten palmboom, doch verder een echte woestijn, die juist door z’n ver latenheid en rust bepaald grootsch was. Plotseling van achter een heuvel twee bruine knapen, prachtig gebouwd, die langs het lage strand met ons meedraaf den om tabak vragende. Als wij een klein pakje in ’t water wierpen, sprongen ze er in en haalden het heel handig op. Ze konden dit gemakkelijk doen daar ze geen kleeren droegen die door het zeewater konden bederven. Zoo nu en dan passeerden wij een andere boot en dan moest een van beiden stil liggen, daar ze elkaar niet al stoomende mogen passeeren. Op bepaalde afstanden staat een station, door het zoetwaterkanaal vruchtbaar gemaakt en zoodoende omgeven door mooie palmen. Naar mate de zon hooger stijgt ziet men verder de woestijn in, o. a. een karavaan kameelen (bijzonder ty pisch zoo in hun heimath) bereden door Arabieren in hunne schilderachtige kleederdracht. Na juist 16 uur in het kanaal te zijn geweest, kwamen wij om 12 uur te Suez aan. Suez ziet er echt Arabisch uit; midden in de woestijn gebouwd, iets opgeleefd en beschaafd door de opening van het kanaal. Wij gingen een oogenblik voor anker, om de groote machine voor het electrisch licht af te laden, en ter stond werden wij weder bestormd door een heele troep bruine typen, die weder van alles te koop aanboden. Hoe ze zoo spoedig aan boord komen, is mij een raad sel, want voor men 't weet, klimmen ze met hun koop waar over de verschansing. Het begint echter reeds warm te worden en een echt Arabisch zonnetje staat aan den helderen hemel. De boot is evenwel geheel overdekt met een dubbel stel zeilen, zoodat we heerlijk in de schaduw zitten te genieten van het zachte koeltje. Het weer is nu eindelijk zoo g worden, dat we niet meer in de hutten slapen, maar op het dek in onze gemakkelijke stoelen, onder den heerlijken sterrenhe mel, indommelen. We zijn nu in de Roode Zee en de kust is weder voor eenige dagen aan den gezichteinder verdwenen; alleen een paar naakte rotsen steken uit de zee opwaarop menig schip gestooten heeft, o. a. ook de «Prins Fre- derik*, van de Mij «Nederland*. Het weer blijft gelukkig mooi, zoodat alle passagiers dan ook in eene vroolijke stemming zijn, terwijl de oud- gasten en de militairen zich lekker gevoelen onder het heerlijke zonnetje. We zijn allen reeds in 't wit gekleed, terwijl de in- landsche bedienden opleven, al naarmate ze hun zon nig vaderland naderen. Hoe verder we komen hoe warmer het wordt zelfs de nachten brengen geen verkoeling aan. Nog enkele uren en het eilandje Perim is in zicht. Dit eiland ligt tusschen de Roode Zee en de Indische Oceaan. Het is door Engeland zeer versterkt, zoodat het de sleutel van het Oosten is. Hier namen we weer kolen in en het zelfde spelletje als te Port-Saïd herhaalde zich. Het eiland zelf is allerakeligst kaal, zonder eenige plantengroei. En kele wi tte huizen en forten staan op den korreligen bodem Tegen vier uur hadden we onze lading steenkolen binnen en kozen we het ruime sop, nl. de Indische Oceaan. Nog even kregen we Kaap Guardafni, het oostlijkste punt van Afrika in de verte te zien en zijn we nu voor eenigen tijd buiten zicht van land. Het schip ligt zoo vlak alsof het te Amsterdam aan de kade lag en men kan begrijpen hoe heerlijk dan zoo’n gezonde reis is. De temperatuur is hier veel aangenamer dan in de Roode Zee, er waait zelfs een frisch windje. De boot loopt met eene vrij groote snelheid van 22 K. M. in het uur. Er zijn dan ook sterke machines aan boord, om de schroef in beweging te houden en er gaat bijna geen reis voorbij of er raakt iets defect, uitgezonderd deze reis. Maar nauwelijks heb ik dit neergeschreven of een rukwind doet mij opschrikken. De zee begint onstui mig te worden en weldra krijgen wij de eerste golf over het dek. Men kan zich geen denkbeeld vormen welk een prachtig gezicht zoo’n oceaan dan oplevert. Werkelijk huizenhooge golven komen dan achterel kaar aandonderen. Het schip wordt hoog opgenomen en valt dan weer in de diepte, het water hoog op spattend, terwijl een volgende golf hooger is dan het schip zelf, zoodat die sinjeur en overheen rolt, alles wegspoelende wat niet stevig vastgesjord is. Men is in een oogwenk druipnat, dat ondervinden in de eer ste plaats de vrouwelijke passagiers, die het allen te kwaad krijgen en over de verschansing leunen, vastge houden door de trouwe echtgenooten, die evenwel zelf niet vast ter been zijn. De avond komt, zonder hoop op kalmer weer. De boot kraakt in zijne voegen; de golven, hoog opge voerd, slaan met geweld neer en de storm giert door het touwwerk. Beneden in de salon is het niet uit te houden, daar alles, voor den storm, gesloten werd. Wij legeren ons dan ook zoo goed mogelijk op het dek, buiten den wind en wachten de dingen die komen zullen. De meesten werd het beangst om ’t hart, geen van allen kan er echter iets aan veranderen en moeten maar vertrouwen op de boot en haar kapitein. De uitkijk vóórop, geeft een stoot op zijn hoorn, een teeken dat er een schip voor den boeg is. Op het zelfde oogenblik begint het echt tropisch te regenen, dit wil zeggendat men dan geen vijf meter vooruit kan zien. De boot stopt direct en weldra gilde onze sirenenfluit door de stormnacht, eene waarschu wing voor het ons tegemoetstoomende schip.

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1903 | | pagina 4