t, ■W8- ES AlHERTESTIEBLAh HILDEGARD. VOOR 8MB H MSTKEkEI I 11 F r Zaterdag 9 Mei 1903. 58e Jaargang. No. 37. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. ONZE LENTE. FEUILLETON. 7 1 vijand is 25) Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. dit jaar schuwt en z’n best menschen aan den stok te in November, als we wind een echte winter. De handels- Zelfs ’t buiten- dezelfde liefelijke stem, die hij zoo goed had onthouden, sprak: Goeden avond, mamaatje! Wees maar niet boos, omdat ik wat laat kom, maar Zij bleef steken, toen zij den gast bemerkte: zij her kende in hem onmiddellijk den reisgenoot uit den trein. Manfred was opgestaan en boog diep voor haar. Mijn dochter Renate, of Rena, zooals wij haar noemen. En zich tot de jonge dame wendend, voegde de gravin er bij: En hier, kind, is je neef Manfred Römer, die ons de hartelijke groeten brengt van zijn vader te Madras. Als ik me niet vergis, hebben wij elkaar reeds ge zien, zei Rena; ik weet niet, mijnheer Römer, of ge u dit nog herinnert? O zeker, antwoordde Manfred levendig, mijn vriend Beatcher en ik hadden de eer met u in dezelfde coupé te reizen van Luneburg tot hier, gravin. Maar, jongelui, neem meniet kwalijk, maar wat stijf klinkt dat in mijn ooren, en dat nog wel tusschen bloedverwanten, sprak nu de gravin. Waarom noem je lui mekaar niet bij den voornaam? Manfred en Rena klinkt toch aardiger dan .mijnheer Römer* en .gravin! Allen moesten lachen en Rena stak haar neef de hand toe met de woorden: Willen wij de proef eens nemen? Heel gaarne, als ge dat toestaat, beste Rena, ant woordde Manfred onmiddellijk. Hij gevoelde zich onuitsprekelijk gelukkig; hij ging naast zijn nicht zitten en kon nu in haar lieflijke oogen zien, zonder den schijn van onbescheidenheid op zich te laden. Gravin Orlowsky noodigde hem uit om den avond bij haar te blijven doorbrengen. Men had zooveel met elkaar te bespreken. Manfred kon zoo belangwekkend ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 2% cent. Groote letters naar plaatsruimte. per gebrek aan water. Jaar op jaar ondervinden we in ons gewest de gebrekkige waterregeling. Als er te veel wa ter in ’t land is, hebben we ’t niet in onze macht voor geregelden en snellen afvoer te zorgen, omdat de sluizen alleen geopend kunnen wor den, als de zee ’t toelaat. En is er te weinig water, dan kunnen we er niets bij brengen, daar we geen zeewater in ’t land kunnen ge bruiken. Ware dit gebrek maar met een kleinigheid te verhelpen. Doch water-, polder- en dergelijke werken kosten schatten. Als de Zuiderzee maar eens was ingepol- derd! Hoe heerlijk is ons dat IJselmeer voor gespiegeld; een meer van zeer grooten om vang, door een zwaren dijk, tusschen Piaam en Wieringen, van de verdere zee gescheiden, spoedig niets dan zuiver binnenwater bevatten de. Dit IJselmeer krijgt voldoende water, hoofd zakelijk doordat de IJsel er in moet uitloopen bovendien brengt ’t Zwarte Water er zijn over vloed en loost een belangrijk deel van ons land er, wat gemist moet worden. In droge tijden, als vaarten en landerijen snakken naar regen, zou men van ’t IJselmeer, dat zijn overvloed anders toch door groote sluizen in den afsluitdijk moet afstaan aan de zee, gemakkelijk de verlangde ■ocveelheid goed water in de provincie kunnen brengen, ’t Zou dan voor den waterstand in de vaarwaters niet hinderen, wanneer de boeren water uit die vaarten in hunne polders lieten loopen. Terwijl dit thans bij langdurige droogte een nog schadelijker waterstand voor de scheep vaart veroorzaakt, zou dan ’t IJselmeer den ach terstand kunnen aanvullen. Welk een omkeering zou dit in ons gewest geven. Geen zorg in ’t voorjaar, hoeveel er ge stroomd moet worden. Steeds kon gewerkt worden op het verkrijgen van een normalen waterhoogte, zooals dat bv. in Holland ge schiedt. Doch, dit zijn toekomstdroomen, die den kelijk in geen jaren, ja, misschien nooit ver wezenlijkt zullen worden. Want de Zuiderzee is nog slechts alleen gedempt op ’t geduldige papier en de Nederlanders zijn bij nieuwe plannen nooit heel haastig, vooral niet, als ’t een zaak geldt, die een paar honderd millioen gulden moet kosten. Toch zal het ons niet verwonderen, als eens de Friesche waterbouwkundigen ’t eens wor den omtrent ingrijpende, kostbare veranderin- HOOFDSTUK XII. Vervolg. Zoo knorde Manfred op zichzelven; hij nam snel een besluit, verwisselde van bleeding, liet een rijtuig komen en reed naar de villa bij de Brockpoort. Het was zes uur in den avond, dus eigenlijk geen tijd om bezoeken te brengen, doch bij bloedverwanten meende hij op dit uur nog wel te kunnen verschijnen. Hij werd toegelaten en met den hoed in de hand trad hij het smaakvol gemeubile’erde salon van gravin Orlowsky binnen. Een groote lamp, waarvan het licht door een rooden sluier gedempt werd, stond op de tafel, in den haard brandde een vrooljjk vuur, dat een aange name warmte verspreidde, die weldadig aandeed in ver gelijking met de temperatuur in de buitenlucht, want de herfstavond was guur en mistig. Beide dames, mevrouw Brinken en Hildegard, ston den van de sofa op en gingen den jonkman eenige schreden tegemoet. Manfred, mijn waarde neef, wij heeten je harte lijk welkom! sprak de gravin, terwijl zij hij hem beide handen toestak. Wij wisten uit een brief van je vader, dat je omstreeks dezen tijd hier zou aankomen, wij heb ben je reeds eenige dagen verwacht. Ik dank u wel tante, sprak Manfred in zijn wat vreemd klinkend Duitsch, nadat hij de gravin de hand had gekust, dat ge mij met zooveel vriendelijkheid te- gen, in ’t Friesche polder- en uitloozingsstelsel aan te brengen. Doch welke veranderingen? Zal men ons gewest in meer, volkomen van elkaar onafhankelijke polders willen splitsen? Zal een groot aantal machtige stoomgemalen den onvoldoenden dienst der sluizen verbeteren? Of welken anderen uitweg zal men vinden? Dat er door belanghebbenden wel over wordt nagedacht, vooral als ’t weer eens een slechte toestand is, als 't te veel of te weinig den boer plaagt, merkten we eens op, toen we een schip per en een boer hoorden redeneeren. De schip per kwam natuurlijk op voor voldoenden wa terstand; men moest altijd met ongebroken lading kunnen varen. De boer dacht meer aan zijn land; voor hem was er gauw diepgang ge noeg. Al redeneerende om eikaars belangen te doen overeenstemmen, kwamen ze eindelijk tot ’t volgende resultaat: De groote meren moesten geheel door stevige dijken omsloten worden en geheel door sluizen geïsoleerd wor den men moest er een zeer hoogen water stand in laten blijven, zoodat deze meren als reserve-bekkens in tijden van langdurige droog te het te kort in vaarten en landen zouden kunnen aanvullen. Friesland moest in groote polders verdeeld worden en iedere polder moest zijn meer als reserve-bassin hebben. Boven dien moest bij iedere sluis ook een stoomge maal gebouwd worden van groote capaciteit, om in natte tijden en bij hooge zee zoo spoe dig mogelijk water te kunnen kwijten. Dan hadden beiden nog meer plannen over inpol dering van overtollige plassen en van buiten landen en over nog meer. Over één ding begre pen ze echter wel, dat ze geen oordeel konden vellen: over de kosten. Doch dat die zeer hoog zouden zijn, gaven ze elkaar geredelijk toe! Doch al deze wijze of minder verstandige praat daargelaten, we zitten thans maar met een hoop water, met onder water staande bui tenlanden en drassige polderlanden en we be ginnen al te praktiseeren over de nieuwe aard appelen, die er over een goede maand moeten zijn, en die zoo heerlijk kunnen zijn, als de grond niet te vochtig is. foppen. Want daar volgde een maand April om van te rillen, ’t Is, of ’t weer eens wou laten zienKijk, op deze manier weet ik zeker, dat ik een allemansvijand word. We hebben in die maand alles gehadalles, behalve warmte en mooi weer, ’t Was koud, zelfs vorstig nu en dan, of nat, of ’t sneeuwde, hagelde, waaide. Al wat er kwam, mooi weer niet! ’t Water werd en bleef hoog. De buiten landen bleven er onder en de ingedijkte lan den, kletsnat als ze waren, gingen eer achter uit dan vooruit, ’t Gras dat ophield met groei en, kreeg een roode tint. En vooral de laatste paar weken heeft het water danig den boel bedorven. Men hoorde van ondergeloopen polders, zooals bij Delft, van alles ovesetroomende beekjes, zooals in den omtrek van Den Bosch en Breda. Wat al hinder heeft daar ’t water veroorzaakt. En nu zijn we in MeiDe lieflijke Mei lieflijk, ja als ze lieflijk is; maar ze is zoo vaak anders Mei heeft wat warmer dagen gebracht, maar vergeet de zoo vurig verlangde droog- te aan te brengen. De barometer blijft al door zich om de 750 mM. bewegen, boven de 760 schijnt hij niet te mogen komen. Dat duurt nu al een paar weken. We zoeken telkens naar een beter weerglas, maar ’t blijft beneden pari, soms nauwelijks boven de 740. En als we in 't avondblad kijken naar ’t weerbericht, lezen we zoo iets als: Verwachting buiig weder. En onder ’t lezen er van hooren we buiten een bui neerkomen, die den wandelaar aardig in de saus zet. ’t Hooi is bij de meeste veehouders meer dan op en hoog noodig hebben zij ’t, de bees ten in ’t land te sturen, want het stalvoederen wordt duur werk. Doch, al is het gras in de polders wat uitgeschoten en al hebben de mo lens heel wat water uitgemalen, ’t land is nog zoo doorweekt, dat kans bestaat op de beken de, schadelijke manier van «eten met vijf bekken*. We kunnen thans zoo noodig een warme, droge Zuidooster bries gebruiken, die de zee laag maakt voor onze kusten en ’t water met kracht uit onze meren en vaarten naar buiten kan brengen. Doch hoeveel water moet er dan gespuid worden? Krijgen we een drogen zomer, dan moet er niet te veel water uitgelaten, anders komt er èn voor den boer, én voor den schip- gemoet komt, de eerste maal, dat ik het geluk heb u te zien! Dat is dubbel aangenaam, als men zoo alleen staat in een groote vreemde stad. Hartelijk welkom, jonge vriend! sprak nu me vrouw Brinken, die zich eerst wat achteraf gehouden had en hem nu de hand toestak. Een vreemde aandoening overmeesterde mevrouw Brinken, toen zij Manfred aankeek, en ook bij hem kwam een gevoel op, dat hij niet wist te verklaren toen zijn blik op die dame met grijze haren rustte. Hoe dat kwam? Wie kan het zeggen? Manfred boog om haar de hand te kussen, doch zij sloeg haar arm om zijn hals, kuste hem op het voorhoofd en zeide met in tranen bijna verstikte stem: Ge moet het mij, oude vrouw, niet kwalijk nemen, dat uw voorkomen mij zoo sterk herinnert aan den zoon, dien ik door den dood verloren heb! Er is iets in uw stem en in uw geheele uiterlijk, dat mij sterk aan hem herinnert! Vindt je ook niet Hildegard? Dat is mij niet zoo opgevallen, maar onmogelijk is het niet, want Eduard en Karei geleken veel op elkaar, toen ze jong waren, antwoordde de gravin. Mijn vader spreekt dikwijls en altijd met de groot ste liefde over zijn vriend; hij heeft mij dan ook opge dragen zijn hartelijkste groeten aan de beide dames over te brengen, zei de jonkman, nogmaals buigende. Maar, beste Manfred, zoo stijf in den vorm moet je met ons niet omgaan, zei Hildegard nu, kom, neem hier eens plaats bij ons, en zeg voortaan >je« entante*. Dat vindt tante Brinken ook wel goed nietwaar? Daar ging opeens de deur open enManfred dacht, dat hij een visioen zag. Daar zag hij zijn ideaal, het beeld zijner droomen; het voorwerp van zijn zielsver langen! Hetzelfde donkere reiskleed omsloot de slanke gestalte, dezelfde kleine baret zat op de bruine lokken, Ieder jaar hoort men klachten over ’t weer, dat zeker wel de grootste zondebok is, die er bestaat, ’t Is te warm of te koudte nat of te droogte winderig of te stilte In ieder geval gaat er geen jaar voorbij, of er valt wel iets op af te dingenis ’t niet in ’t eene, dan wel in ’t andere jaargetijde. Nu zou men zoo zeggen: Maar waarom maakt ’t weer ’t er dan ook naar Ja, dit is een vraag, zoo wijs, dat we er niet op willen antwoorden. Doch ’t is ook niet goed te maken. Want als ’t weer voor den een goed is, geldt ’t voor den ander weer voor slecht. Is ’t komende regentje voor den een goud waard, de ander vindt ’t overbodig. Wacht de een op liefst verscheidene dagen droog en warm weer, de ander moet er ten minste wat water bij heb ben. Al doet ’t weer ’t dus nog zoo goed, kans om een allemansvriend te worden, heeft ’t niet. Doch tusschen allemansvriend en allemans- een breede middenweg. En ’t schijnt, dat ’t weer dezen doet, ’t met alle krijgen, Eerst komt er en nattigheid verwachten, Niemand was er op voorbereid man in de eerste plaats niet, land, ’t land buiten de polders niet, dat geen tijd had gehad, om behoorlijk onder water te geraken. En daarna krijgen we een winter zonder winter, zonder ijs. Nauw zijn we dien saaien tijd doorgesuk keld of ’t weer neemt ons in ’t ootje. We krij gen in Maart zulke warme dagen, dat menig een van de wijs raakt, ’t Ontijdig warme weer brengt de jaarlijks terugkeerende kwaal, die schoonmaakwoede of schoonmaakkoorts heet, in de hoofden der vrouwenen hier en daar ziet men zoo waar kachels wegzetten. Die dwazen! Alsof in onze streken, met onze voch tige woningen en lage landen, een kachel niet eerst in Juni met een gerust gemoed kan wor den opgeborgen! ’t Weer werd in die maand zoo warm, dat men al spoedig vergelijkingen las en hoorde beweren, dat ’t in de laatste dertig jaren in die maand zoo warm nog niet geweest is. Doch deze warmte was om ons danig te verhalen van zijn zeereis en van zijn leven te Madras- Rena luisterde met gespannen aandacht naar hem. Als mijn vader er maar toe besluiten kon mij spoedig te volgen, zeide hij met een zucht. Hij is bijna altijd droevig gestemd, dikwijls ook is hij lijdende. Nu hij de zaken aan kant doet en dus geen beroeps bezigheden meer heeft, vrees ik, dat het nog erger met hem zal worden en ik ben niet meer bij hem om hem op te vroolijken. Als u schrijft, tante, verzoek hem in naam van ons allen, spoedig naar Hamburg te komen. Ik ben overtuigd, dat hij zich hier veel beter zou ge voelen. Uit Manfreds oogen was wel te bemerken, hoeveel hjj van zijn vader hield: hij maakte op de dames een gunstigen indruk, niet alleen door zijn knap uiterlijk, maar ook door zijn bescheiden en toch mannelijk op treden. De avond verliep op zeer aangename wjjze; toen men scheidde, meest Manfred beloven, dat hij spoedig eens zou terugkomen. Dat hij gaarne deze belofte gaf, behoeft zeker wel niet gezegd te worden. Op den terugweg klonk de naam Rena hem nog voortdurend in de ooren. Ja, Rena, koningin van mjjn hart, dat je in storm hebt veroverd! Ik gevoel, dat ik niet zonder je kan le ven! Maar jij? Is je hart koel tegenover mij of heeft misschien reeds een ander daarin een plaats veroverd? Met zulke gedachten kwelde Manfred zich nu voor taan alle dagen. Hij raakte geheel onder den invloed van een groote on gerustheid; als hij slechts even kans zag om dit te doen zonder de aandacht van mr. Beatcher te trekken en zon der de dames lastig te vallen, bracht hij een bezoek aan de villa van tante Brinken. Wordt vei volgd. RCOURANT r VS

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1903 | | pagina 1