MEI US- EJI .WVEIITESTIEBLAÜ
WOK 8JEEE EJ MSTllEffi.
1
Op Audiëntie.
«Beroemde uitdrukkingen»
58e Jaargang.
Woensdag 17 Juni 1903.
8
NTo. 48.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
FEUILLETON.
J,
p
Jl
bn i1
it
t.
n
n
n
2). Vervolg.
«0, mijnheer,ik vraag u duizendmaal om verschooning
voor mijn groote onvoorzichtigheid® zeide zij. «Ik be
goot juist mijn bloemen op het balkon en zette daar
bij dien grooten pot op de borstwering; door mijn onbe
dachtzaamheid stiet ik toen den pot er af. Ik hoop dat
u niet gewond is, anders zal ik dadelijk een dokter la
ten komen* en bij deze woorden ging zij naar de deur
om aan een der bedienden last te geven om een ge
neesheer te halen.
»0 neen, mejuffrouw, dat is niet noodig* haastte ik
mij te antwoorden. «Het is Goddank nog tamelijk goed
afgeloopen, ofschoon mijn hoofd mij wel pijn doet!* Ik
streek bij deze woorden over mijn hoofd en voelde een
buil. «Ik heb wel een buil opgedaan, maar het neerge
vallen water heeft de pijn al een beetje verzacht. Met
mijn kleeding is het echter
«Die zal ik natuurlijk vergoeden!* riep zij uit en liep
haastig naar een tafeltje waarop een geldbeursje lag.
«O neen, volstrekt niet,* zeide ik. «Alleen zou ik gaarne
zien dat het dienstmeisje mijn kleeding weer wat in
orde bracht. Ik heb geen oogenblik te verliezen. Pre
cieste één uur moet ik ter audiënte verschijnen, sedert
jaren heb ik daarop gehoopt en daarvan hangt mijn
levensgeluk af. Als ik een minuut te laat kom, is mis
schien de gunstige gelegenheid voorbij en daarmee het
uitzicht om ooit gelukkig te kunnen worden. D ziet,
maals verschooning voor haar onvoorzichtigheid, geleidde
mij tot aan de trap en gaf mii haar beste wenschen
mede voor het welslagen van mijn streven.
Op straat gekomen, liep ik zoo haastig mogelijk naar
het ministerie en deed intusschen vergeefsche
moeite om den hoed open te krijgen. Ik durfde hem
echter niet met kracht aan te pakken uit vrees dat ik
hem zou bederven. Ten laatste gaf ik mijn pogingen
op en hield den hoed alleen boven mijn hoofd om het
te beschermen tegen de brandende zonnestralen. Geluk
kig, dat het zomer was; de menschen konden nu denken
dat ik het zeer warm had. Ik had het ook werkelijk zeer
warm, weinig minuten later brak mij het zweet aan al
le kanten uit, toen ik de wachtkamer van Zijne Excel
lentie binnentrad. Mijn hart dreigde te barsten, toen
de bode mij naar mijn naam vroeg en mij verzocht
bij zijne Excellentie binnen te gaan.
Ik kwam in een groote luchtige kamer, die echter
een onaangenamen indruk op mij maakte. Zijne Excel
lentie zat bij het raam aan een groote schrijftafel. Er
heerschte een drukkende stilte in het vertrek, men
hoorde alleen het krassen van Zijner Excellentie’s pen,
waarmee hij aanteekeningen maakte op de voor hem lig
gende documenten. Zonder van zijn werk op te zien,
vroeg Zijne Excellentie mij na een poos:
dingt naar de vacante ontvangersbetrekking, niet
waarP*
«Om u te dienen, Excellentie! Sedert zes jaar ding
ik naar een ontvangersplaats,* luidde mijn antwoord, ta
melijk stotterend.
«De voor mij liggende rapporten luiden zeer gun
stig voor u,« sprak Zijne Excellentie en wendde zich
nu een weinig naar mij. Er moet echter een borgtocht
van vijftienhonderd gulden gesteld worden. Is u in staat
dien te stellen?*
Daarop wendde zij zich om en vroeg mij: »U neemt
mijn aanbod wel aan, niet waar, mijnheer? Ik zal u
die kleeren leenen, totdat de uwe door mijn zorgen
weer gereinigd zijn. Op die manier mist u die audiën
tie niet en ik heb mij niet te verwijten, dat ik uw
levensgeluk vernietigd heb.*
Aanvankelijk wist ik niet, wat ik op dit vriendelijk,
bijna smeekend aanbod zou antwoorden, doch eindelijk
stamelde ik eenige woorden van dank en besloot met
te zeggen, dat ik met vreugde van dit heusche aanbod
gebruik wilde maken. Blijkbaar verheugd drukte de
jonge dame mij daarop de hand en verdween toen met
het dienstmeisje door een zijdeur. Nau welijks was er
een minuut verloopen of Martha stond met de noodige
kleedingstukken voor mij en verzocht mij beleefd in
deze kamer mij te willen verkleeden. Ik was niet bij
zonder op mijn gemak; in een vreemd huis in zoo’n
prachtige kamer van kleeding te verwisselen. Toen het
meisje echter de kamer uit was, begon ik onmiddellijk
mijn gedaanteverwisseling, die in een paar seconden
was afgeloopen. De jas scheen wel voor een veel dik
ker heer gemaakt te zijn, maar hij was van zulk fijn
laken, dat ik in mijn eigen oogen er heel netjes uitzag.
De hoed kostte mij echter veel hoofdbreken, daar ik
niet wist, hoe hem open te maken. Ook wilde ik mijn
onkunde niet bekend maken aan het dienstmeisje
dat in de voorkamer stond, toen ik daar binnentrad. Op
datzelfde oogenblik kwam van de andere zijde de
schoone jonge dame binnen. Ik nam afscheid en be
loofde de kleederen onmiddellijk na de audiëntie te zul
len terugzenden, waai op zij vriendelijk antwoordde, dat
daar zoo’n haast niet bij was. Zij verzocht mij ten slotte
mijn adres op te geven om mijn kleeren te kunnen te
rug bezorgen en tegelijkertijd te vernemen, hoe het
met mijn audiëntie was afgeloopen. Zij vroeg nog-
ik sta hier als op gloeiende kolen.*
«Hoe jammer, dat u juist nu dit ongeluk moest over
komen. O, mijnheer, ik zou ontroostbaar zijn als ik de
schuld moest dragen van de vernietiging van uw levens
geluk.* Met deze deelnemende woorden snelde zij naar
de deur en kwam een oogenblik later met een dienst
meisje terug. Met weinig woorden belastte zij het meis
je, dat jj.et zoo spoedig mogelijk mijn kleeren moest rei
nigen. De dienstbode had reeds een borstel in de hand
en kwam naar mij toe om het werk te beginnen. Voor
zij echter begon, schudde zij het hoofd en zeide: «juf
frouw, dat zal vergeefsche moeite zijn. De vlekken op
de jas kan ik nu niet weg maken, ze moeten eerst droog
zijn. En die witte das, dat witte vest is heelemaal vuil
geworden en de handschoenen ook.
Dat moet eerst uitgewasschen worden!*
«Maar ik heb nog slechts tien minuten tijd,* riep ik
verschrikt uit. «Kan ik in dien tijd niet opgeknapt
worden? Kan mijn hoed niet wat opgestreken worden?*
«Neen, dat gaat zoo gauw niet,* luidde het antwoord.
«Kunnen er dan nog niet andere kleedingstukken
uit de stad ontboden worden?* vroeg de jonge dame
angstig.
«In zoo’n korten tijd kan het niet,* antwoordde het
dienstmeisje.
«O, dan is alles verloren!* riep ik wanhopig uit en
liet mij op een stoel zinken.
De jonge dame keek mij medelijdend aan en wrong
de handen, doch plotseling vloog er een straal van
vreugde over haar gelaat. Zij keerde zich naar het
dienstmeisje en sprak haastig: «Gauw Martha, ik heb
een redmiddel gevonden. Neem den sleutel, die in mijn
kamer op het naaitafeltje ligt, en ga naar papa’s kleer
kast. Neem daaruit een jas en verder alles, wat mijn
heer noodig heeft, breng ook een chapeau-claque mee.
Hit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
We zullen nog eenige bekende uitdrukkin
gen vergaren uit den overvloed, die ons ten
dienste staat. Uit den overvloed: Immers,
wij kunnen ze oprapen uit de mythologie, uit
de geschiedenis der oudheid en van den nieu
wen tijd, uit de litteratuur, uit de volken
kunde.
Onder de wijsgeeren der oudheid is zeker
wel de eigenaardigste: Diogenes, die aanlei
ding gaf tot het bekende spotversje:
Diogenes, de wijze, die woonde in een vat, enz.
De man versmaadde alle gemakken des
levens, leefde ongelooflijk sober; zijn geheele
garderobe bestond uit ’t eenige kleed, dat hij
droeg en dat hem tegelijk tot dek gedurende
den slaap diende. Hij leefde van 413 tot 323
voor Chr. en heeft ’t dus lang uitgehouden in
z’n woonvat. Toen Alexander de Groote, de
wereld veroveraar, te Corinthe was, bezocht hij
den zonderling en vroeg, of deze ook iets van
hem te wenschen had. Ja, antwoordde de
wijze, dat gy op zij gaat en my m'n zón niet
langer ontrooft. Diogenes had in ’t begin nog
een drinknapje als eenig huisraad. Hij zag een
jongen uit de holte der hand drinken en riep
uit: Dit kind leert mij, dat ik nog overdaad
heb. En hij verbrijzelde zijn eenitest huisraad.
Eens liep hij overdag met een brandende lan
taarn op straat. De menschen staarden hem
aan en vroegen naar de bedoeling. Ik zoek een
mensch, kregen ze ten antwoord; ’tgeen Dioge
nes’ gering respect voor de menschen bewees.
Een staaltje van te ver gedreven Fransche
courtoisie: In 1745 werden de Engelschen en
Oostenrijkers te Fontenoy (België) door de
Franschen onder aanvoering van den maar
schalk van Saksen verslagen. Het hoofd der
Britsche kolonne was de Fransche garde tot
op 50 pas genaderd; de officieren groetten el
kaar wederkeerig en lord Hay trad uüt de
Britsche rangen, nam z’n hoed af en zei: Schiet,
heeren der Fransche garde! Toen trad de
graaf d’ Auteroche buiten de Fransche rangen
en zei: Na u, heeren Engelschen, wij schieten
nooit 't eerst. Deze dwaze courtoisie kostte vele
Franschen ’t leven.
De beroemde natuur-, wis- en sterrekundige
Galilei, geboren 1 564 en blind gestorven 1642,
hing de leer van Copernicus aan, dat niet alles
om de zon draaide, (zooals Ptolomeus leerde),
doch dat de aarde om de zon draaide. Te Flo
rence gaf hij in een boek zijn meening in de
zen duidelijk te kennen, ’t Volgende jaar (Ga-
lileï was toen 69 jr.) wilde de inquisitie hem
dwingen, deze nieuwe leer af te zweren. Na
de afzwering, waardoor hij den brandstapel
ontkwam, riep hij uit: E pur si muove
En toch beweegt zij, de aarde!)
Op ’t gebied der volkenkunde liggen de
woorden voor ’t oprapen. Neem in ons land
de spreekwoordelijke Friesche styfkoppigheid.
Een Fries moet koppig heeten al is hij ook de
meegaandheid zelve.
In Frankrijk noemt men ieder, die aardig met
spek kan schieten, een Gascogner, een kind
van de Garonne ft Z. W. van Frankrijk.)
Neem Spanje en Portugal: In voorname spot
ternij zegt de Spanjaard: De Portugeezen zijn
een klein en zot volk. De Portugees antwoordt:
Uit Spanje komt geen goede wind, noch een
goed huwelijk en de Portugeesche herbergier
schildert met voorliefde op zijn uithangbord:
In den Kastieljanen-dooder. In Spanje-zelf
wordt de Galliciër uitgelachen als lomp en on
beholpen, de Irukke Andalusiër een oppervlak
kig babbelaar, de nijvere Cataloniër een woe
keraar genoemd, terwijl men den hartstoch-
tekjken, prachtlievenden Valenciër ’t rijmpje
naar ’t hoofd gooit: In Valencia is ’t vleesch
ür.'K, ’t^ vrouwen, de
vrouwen zijn niets.
De Hollander verwijt zich zelf een Jan Salie
te zijn; de businessman, de Amerikaan, heet
Broeder Jonathan, de Brit: John Buil, enz.
Een bekende uitdrukking is: De gordiaan-
sche knoop doorhakken, ’tgeen beteekent: Een
moeielijkheid op resolute wijze verwijderen.
Te Gordium, in Klein-Azië, sto nd oudtijds
een tempel van Jupiter. De Phrygiër Gordius
kwam er ’t eerst in en werd koning, naar den
uitspraak van ’t orakel. Zijn zoon Midas wijdde
de kar, waarmede de vader zegevierend in de
stad gekomen was, aan den oppergod. Het
touw waarmee de dissel aan het juk was ge
knoopt geweest, was zoo kunstig geknoopt, dat
men onmogelijk de beide einden er van kon
vinden. Een orakel beloofde de heerschappij
over Azië aan dengene, die den knoop ont
warde. Ten laatste kwam ook Alexander de
Groote op zijn heldentocht te Gordium en
hakte eenvoudig met zijn zwaard den knoop
door. Alexander werd beheerscher van Azië.
In kerkelijke histories vindt men vaak de
woorden: Gij hebt overwonnen, Galileër! De
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 27, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
herkomst is deze: Niet lang na Constantijn
den Grooten, den eersten Christen-keizer, die
de Christ, godsdienst tot de godsdienst maakte,
werd Juliaan de afvallige keizer. Deze was
christelijk opgevoed, maar deed later alles, om
de leer zijner jeugd te vernietigen. Doch deze
leer bleef bloeien. Toen Juliaan eindelijk in
een slag tegen Sapor, koning van Perzië, doo
delijk gewond werd, ving hij ’t bloed uit zijn
wonde in de hand op en slingerde het ten he
mel, uitroepende: Gij hebt overwonnen, Gali
leër!
Vele uitdrukkingen zijn bekend uit den tijd
der Revolutie en van Napoleon. Neem b.v. de
beroemde toespraak van Napoleon tot zijne
mannen, toen hij van de Alpen in de heerlijke
vlakte van Noord-Italië neer ging dalen en
zijnen slechtgekleeden en -gevoeden mannen
overvloed beloofde. Of vooral deze woorden
in Egypte (1798) tot zijn leger gericht vóór den
slag der pyramiden: Soldaten, gedenk dat van
de hoogten dezer pyramiden 40 eeuwen op u
neerzien.
Napoleon werd genoemd: De kleine kor
poraal. Hij-zelf gaf echter ook bijnamen:
Maarschalk Ney kreeg den naam van de dap
perste der dapperen. La Tour d’ Auvergne was
een edelman, bekend door zijn onverschrokken-
vocht hij m^^n^e<?ieger^'saerP'?ranscSLf^e-
publiek en bedekte zich met roem; hij wilde
geen rang en weigerde zelfs den titel van
Eerste grenadier der Republiek, die Napeleon
hem gaf ■en door ’t nageslacht bewaard werd.
Leonidas van Sparta zat met zijn 300 Spar
tanen ingesloten te Thermopylae tusschen ’t
reuzenleger der Perzen. «Geef uwe wapenen
over«, beval de Pers. »Kom, en haal zei, ant
woordde de Spartaan. En tot zijn mannen zei
hij, toen zij hun laatsten maaltijd gebruikten
op den morgen van den strijd: «Heden nog
zullen wij bij de góden spijzen.»
Bekend is ook ’t woord: «L’état c’est moil*
(Ik ben de staat!} Dit woord is van den zon
nekoning, van Lodewijk XIV, waarmee hij
in 1661 aan zijne regeerders te kennen gaf,
dat hij voortaan zelf en alleen wilde regeeren.
En van af dit jaar, 't jaar dat hij 18 jaar oud
werd, tot aan zijn dood, 54 jaar later, heeft
Lodewijk zelf geregeerd.
Zijn opvolger en achterkleinzoon Lodewijk
XV, de losbandige, verkwistende wegbereider
voor de Revolutie, bracht met zijn regent en
zijn ministers 't land in een toestand van groote
ellende. Vooral z’n laatste ministers Manpeau,
Terrayen d’ Aiguillon maakten raar werk. »Och,
't zal zoolang nog wel gaan als ik er ben,* was
’t vreeselijk gezegde van Lodewijk.
Bekende aanhalingen zijn: de appel van New
ton, en t ei van Columbus. Newton, de groote
geleerde, ontdekte door ’t vallen van een ap
pel, de wetten van de zwaartekracht. Met «de
appel van Newton* wil men dus zeggen: Klei
ne oorzaken kunnen groote gevolgen hebben.
Met «’t ei van Columbus» kan men willen
zeggen1 ’Zie je, praten geeft niets en napraat
ook niet; doch je moet ’t maar dóen.»
Gedenkwaardig en vereeuwigd door schil
ders blijft ’t moment van de zitting der Hon-
gaarsche magnaten (edelen), gehouden omdat
Maria-Theresia, vorstin van Oostenrijk en Hon
garije, van alle kanten belaagd werd en hun
hulp inriep: »Wij zullen sterven voor onze
koningin!» was de kreet, die als een verheven
eed klonk en gehouden werd.
Toen de Polen in 't laatst der 18e eeuw te
gen hunne onderdrukkers opstonden, was de
edele Kosciusco hun aanvoerder. Eindelijk
verloor de held, die zelfs door zijn doodsvijan
denhoog geëerd werd, in 1794 een beslissen
de slag. Men beweert, dat hij toen in edele
TrlMc. "DnJ /O’*- -J»
de van Polen!)
Opmerkelijk is ook ’t devies der Hohenzol-
lern. Het kleine Zuid-Duitsche districtje Sig
maringen is de bakermat van ’t Pruisisch vor
stenhuis. Op een rots staat nog’t oude kasteel,
met ’t devies Vom Fels zum Meen, (Van de
rots tot de zee!) thans een volkomen vervulde
profecie.
Zij, die werken van Shakspeare, den grooten
schrijver, gelezen hebben, bewaren zeker me
nige kernachtige uitdrukking voor altijd in
hun geheugen. Om een voorbeeld te noemen:
Een der werken van den grooten Brit is
„Richard III”, een historische tragedie, in
1597 geschreven. Daarin komt de beroemde
uitdrukking voor van Richard, die gebezigd
werd door dezen, toen hij zich, in ’t laatst van
den slag bij Bosworth, verloren achtte:
Een paard, een paard! Een koninkrijk
voor een paard!
Doch wij zullen eindigen met te zoeken op
dit eindelooze veld I
n
t
SNEEKE
i-
i
IJ
luRANT.