MEEW8- ES mEIMTIEBLO
Een verborgen Bewijs.
ÏWR SIM M (IJSTRM.
Woensdag 33 September 1903.
58e Jaargang.
No. 76-
KENNISGEVING
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Officieele Advertentie.
FEUILLETON.
De jaarlijksche begrooting.
i
1904:
750.000
800.000
I
HOOFDSTUK II.
HOOFSTUK III.
Hit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f 0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
I
620.000
694.000
5.277.000
695.000
947.000
7.081.000
19.485.000
17.247.000
34.498.000
26.538.000
26.549.000
35.945.000
6.219.000
8)
En het merkwaardigste van het geheele geval was
nog wel, dat er niemand te vinden was, met wien de
heer Von Döbel op zoo’n vertrouwelijken voet had ge
staan. Met geen enkelen zijner handelsvrienden ging
hij zoo vertronwelijk om; hij had geen bloedverwan
ten en al had de bankier een grooten kling van beken
den, toch was niemand zoo gemeenzaam met den nieuw
bakken edelman, die trotsch op zijn adel en belachelijk
deftig was.
Wie was dus de moordenaar en welk doel had deze
met het plegen zijner misdaad?
Deze vraag hield de couranten en de openbare mee-
ning bezig doch niemand wist die te beantwoorden
en de rustelooze nasporingen der politie bleven voor-
loopig zonder bevredigenden uitslag.
Nu nog even een paar aanhalingen uit een
ministerieel en een liberaal blad.
De Tijd zegt bv.Voor ongeveer 20 jaar
(de lezer denke aan onze opgave over 1884)
noemde de toenmalige minister van financiën
de toestand van onze financiën »niet zorgwek
kend, maar zeer stellig zorg-eischend.« Dit
is thans ook van toepassing. Ongetwijfeld zijn
er lichtpunten. De inkomsten, met name de
belastingen, stijgen krachtig. Doch de uitga
ven stijgen in nog sneller tempo. Met zeker
heid kan worden voorspeld, dat, tengevolge
van de aanneming van geldverslindende wetten,
de uitgaven nog een lange reeks van jaren
zullen blijven stijgen.
En kan dit ook van de inkomsten voorspeld
worden En wij werken met te korten I
En Indië begint steeds dringender geld te
vragen! De minister heeft geen voorstellen
tot belastingverhooging gedaan, omdat hij ta-
riefsverhooging van de invoerrechten wil. Roe
keloos is daarom, dat de vrijhandels-bladen de
toonen, sprak dagelijks zijn tevredenheid uit.
Toch gevoelde Schwerdtner zich in zijn nieuwe be
trekking niet op zijn gemak; hij kon niet «warm wor
den®. Hij merkte op, dat in de welwillende houding
des barons veel slechts uiterlijk vertoon was. Tot dus
ver had hij voor zijn weldoener een bijna dweepzieke
vereering gevoeld, omdat hij zich inbeelde, dat ba
ron Von Ellerich levendig belang stelde in zijn lot
doch nu kwam hij tot de ervaring, dat de baron slechts
die vriendelijke woorden gebruikte om daarmee zijn
koude onverschilligheid te verbergen; dat hij zich ’t lot
van den jongen student had aangetrokken, was hoog
stens een gril geweest.
Ook bemerkte hij, dat er tusschen de leden van het
gezin geen eigenlijke band bestond. De oudste zoon
des huizes, baron Guido, die als luitenant bij de hu
zaren diende en volgens enkele uitingen van den jongen
baron Robert een zeer lustig leven leidde, was eerst sedert
korten tijd weer in huis; hij was uiteen verafgelegen gar
nizoen naar hier overgeplaatst. Doch met verbazing nam
Schwerdtner waar, dat barones Elvira voor haar jong-
sten broeder bijna een vreemde was. Zij werd dus
inderdaad zeer beziggehouden door hare «plichten.*
Sedert de eerste begroeting had Schwerdtner haar niet
meer te zien gekregen.
Op zekeren dag, in het begin der tweede week, zei-
de de baron bij zijn bezoek in de leerkamer zoo terloops:
«Wat ik «eggen wil! Hedenavond ontvang ik gasten.
Kom dan ook eens, mijn waarde Schwerdtner! Mis
schien kunt ge daar wel kennissen maken, die voor u
nuttig of interessant zijn.*
Op het bepaalde uur trad Schwerdtner dien avond in
gespannen verwachting de ontvangzalen binnen. De we
reld, waar hij kennis mee zou maken, was hem werke-
Er verliep een week en Schwerdtner vervulde zijn
taak als gouverneur van den veertienjarigen baron Ro
bert zoo best mogelijk. Hij had zich reeds de hartelijke
toegenegenheid van zijn leerling verworven en de heer
des huizes, die eiken middag op een bepaald uur in
het leervertrek kwam om zich als zorgdragende te ver-
De BURGEMEESTER der gemeente Sneek,
Gelet op de missive van den heer Commissaris der
Koningin in deze provincie dd. 22 Augustus 1903,
le afd. A. no. 1036 (prov. blad no. 101);
Brengt ter algemeene kennis van belanghebbenden,
dat artikel 12 van de Veiligheidswet (aangifte van on
gevallen bij den Burgemeester) nog steeds van kracht
is en in dezen niet kan worden volstaan met het doen
eener aangifte bedoeld bij artikel 61 der ongevallen
wet, zullende zij, die aan het bij eerstgenoemd wetsar
tikel bepaalde niet voldoen, zich blootstellen aan het
gevaar voor een strafvervolging.
Sneek, den 15 September 1903.
De Burgemeester voornoemd,
ALMA.
bijzonderheden van den moord verhalen en dit was voor
hem zeker even pijnlijk als de menigvuldige verhooren,
die hij den laatsten tijd had ondergaan. En was het
dan nog maar afgeloopen met de zaak, een enkele maal
te verhalen! Doch zoodra een paar heeren hem loslie
ten, kwamen er weer anderen hem in beslag nemen.
Dat duurde zoowel langer dan een uur en Schwerdtner
begon in eigen oogen veel te gelijken op den gids in
een kabinet van zeldzaamheden, die aan het voortdu
rend afwisselend publiek telkens hetzelfde moet opdreu
nen. Eindelijk bracht een nieuwaankomende gast
hem verlossing, doordien dadelijk de algemeene aan
dacht op hem gevestigd werd.
«Snoward is er! Daar is Snoward!* fluisterde men
elkander toe.
Schwerdtner keek in de richting waarheen alle aan
wezigen den blik wendden, doch in den stroom van
menschen kon hij den man niet onderscheiden, die
zoo zeer de aandacht trok.
Van de personen, die hem zooeven omringden, zag
hij niemand meer dan dien heer Von Rummel metzjjn
geel, altijd beweeglijk gelaat, dat hem bij den eersten
aanblik steeds stempelde tot een hoogst origineele
persoonlijkheid. Hij kon zoo wat midden in de dertig
zijn, maar zijn schedel was reeds zoo kaal als een bil-
lardbal. Overigens vielen aan hem op te merken: zijn
magerheid, zijn fraaie handen en scherpe haviksneus,
benevens zijn roode snor, waarvan de stijve punten
hoog waren opgedraaid.
«Zeg eens, wie is de heer, wiens naam ik hier overal
hoor noemen?* vroeg Schwerdtner hem.
«Een Amerikaan, een zeer gewichtig persoon. Al
leen iemand, die de wereld ontvlucht zoo als gij, kan
nog vragen, wie mr. Snoward is. Sedert eenige weken
wordt zijn naam hier in de stad vaker genoemd dan
deze kennismaking zijn gezichtskring aanmerkelijk zou
vergrooten.
Bij het binnenkomen werd hij verblind door de menig
te lichten, die een reeks prachtig gemeubileerde zalen
en kamers als in een zee van licht deden baden. Aan
vankelijk waren er slechts weinig gasten. In het eer
ste salon kwam de baron hem tegemoet, de borst ver
sierd met al zijn ridderorden, en stelde hem onmiddel
lijk voor aan een paar heeren, met wie hij in gesprek
was; onder dezen was ook zijn zoon Guido, de huza
renluitenant, wiens gelaat door een trek van afgeleefd
heid een onprettigen indruk maakte. Frederik onthield
slechts één van de hem genoemde vreemde namen, dien
van zekeren heer Von Rümmel.
Het gesprek kwam dadelijk op den moord, gepleegd
op den heer Von Döbel, dien allen gekend hadden.
Nog dagelijks werd die zaak besproken, ofschoon het
gerechtelijk onderzoek niets nieuws aan het licht had
gebracht, en men begon te gelooven, dat de misdadiger
wel nooit gevonden zou worden. Bovendien wekten
de verdeeling der erfenis en de liquidatie der zaken
van den heer Von Döbel veel belangstelling. De ver
moorde bankier had namelijk geen kinderen nagelaten,
zoodat zijn groot vermogen moest verdeeld worden on
der een groot aantal verre bloedverwanten, die over ge
heel Duitschland verspreid waren. Men verwachtte
daaruit een menigte langdurige processen.
De baron wilde Schwerdtner ook naar zijn dochter ge
leiden, die als plaatsvervangster der huisvrouw in de
aangrenzende zaal de gasten begroette; doch voordat de
jonkman zich kon losmaken van de heeren, die hem
naar den moord vroegen, werd de huisheer weggeroe
pen om nieuwe gasten te gaan begroeten.
Frederik Schwerdtner moest aan de heeren, meest
lijk geheel vreemd; hij was overtuigd, dat hij door cliënten of collega’s van den bankier, tot de kleinste
droegen ruim 163 millioen, vooral doordat 3
millioen minder besteed werd aan ’t kanaal
van Terneuzen. De inkomsten stegen bijna 7
millioen boven de raming en bedroegen bijna
161 millioen. Daardoor daalde ’t tekort van
13’/s tot 2 '/3 millioen.
Met 1903 zijn we thans nog druk bezig,
zoodat de uitkomsten van de Staatshuishou
ding niet te bepalen zijn. De raming van uit
gaven is voor dit jaar 168 millioen, terwijl er
nog ongeveer l-1/» millioen bij gevraagd moet
worden door aparte onkosten, die de uitvoering
van verschillende nieuwe wetten kost. De
inkomsten werden nog al wat lager geraamd,
doch ’t valt tot nu toe al weer mee. De nu
verloopen 8 maanden van dit jaar gaven meer
dan 8/12 der raming en doorgaans zijn de
laatste maanden des jaars de beste. Dus voor
1903 behoeven we niet zeer bang meer te zijn.
Nu de begrooting voor ’t jaar 1904. Minister
Harte raamt de inkomsten op 164*4 millioen,
de uitgaven echter op 176 millioen, zoodat een
tekort berekend wordt van ll3/4 millioen. En
dit is een groot te kort. De minister wijst er
op, dat er bij de uitgaven ook buitengewone
zijn, zooals bv. de ruim 2 millioen, die West-
Indië krijgt voor den Lawa-spootweg en de
2 ‘/a millioen, die Oost-Indië krijgt tot leniging
van den nood der bevolking.
Gelukkig hoopt de minister, dat de inkom
sten wel zullen stijgen boven de raming en dat
de uitgaven minder hoog zullen blijken dan
geraamd wordt.
Leggen we hier nu eens naast, wat 1884 voor
begrooting gaf. De uitgaven werden geraamd
op 139 millioen gulden, de inkomsten op slechts
113’/10 millioen; dus een tekort van ruim 25
millioen gulden. De lezer begrijpt, dat 1884
een jaar met groote uitgaven was; want zou
zoo’n tekort regel of bijna regel zijn geweest,
dan behoorde ons land al lang, in gezelschap
van Portugal en andere landen, tot de noodlij
dende staten.
Leggen we de getallen van 1884 en 1904
naast elkaar, en nemen we daarbij in aanmerking,
dat de bevolking van Nederland in die 20 jaren
met 1/4 deel vermeerderd is, dan blijkt 1904,
wat de uitgaven betreft, nog hooger te staan
dan 1884, terwijl de inkomsten, naar verhou
ding, zeer veel zijn gegroeid. Immers, naar
verhouding van 1884 zou ’t jaar 1904 een in-
komstenbegrooting van 142 millioen moeten
hebben; en ’t heeft er een van ruim 164 milli-
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1OOO regels 27» cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
Nadat een nieuw zittingjaar geopend is door
de Koningin of Haar gemachtigde, volgt spoe
dig de z.g. millioenenrede van den minister
van financiën. De Tweede Kamer kan dan,
na noodzakelijk af te doene zaken, zooals bv.
’t Adres van Antwoord op de Troonrede, het
kiezen van een presidium-drietal, ’t onderzoeken
der geloofsbrieven van nieuwgekozen afgevaar
digden, ’t trekken der afdeelingen, ’t benoe
men van commissiën, enz., de ministeriëele
balans voor ’t volgende jaar bediscusseeren,
aanvallen hier, verhoogen daar, besnoeien el
ders. De minister van financiën, thans de heer
Harte van Tekelenburg, is, begrijpelijk genoeg,
in dien tijd een gewichtig personage, ’t Voor
lezen zijner begrootingsrede is een gewichtig
moment, ’t verdedigen der getallen een vaak
lastige zaak. Nadat deze minister eerst met
al zijne collega’s heeft moeten confereeren en
nog eens confereeren, om de balans «in balans*
te krijgen en doorgaans al moet strijden tegen
de niet in te willigen eischen der verschillen
de takken van bestuur, begint in de Tweede
Kamer de strijd eerst voor goed.
Waartoe de begrooting dient, behoeft zeker
niet verduidelijkt; de grondwet eischt, dat de
begrooting van alle uitgaven en ontvangsten
door de wet, dat is, door samenwerking van
Koningin en Staten-Generaal wordt gereed ge
maakt.
Bij de grondwet van 1815 werden de uit
gaven gesplitst in gewone, die voor den tijd
van 10 jaren, en in buitengewone, die elk jaar
werden vastgesteld.
Bij de herziening der grondwet in 1840
verviel deze onderscheiding en werd bepaald,
dat de begrooting van alle uitgaven om de
twee jaren zou worden vastgesteld. Doch se
dert 1848 bepaalt de grondwet jaarlijksche
begrootingen en ook jaarlijksche verantwoor
ding der uitgaven en ontvangsten. Hierdoor
is een nauwkeuriger toezicht der Staten-Gene
raal op ’t beheer der staatsgelden mogelijk
geworden. De grondwet bepaalt zelfs, dat
geen hoofdstuk der begrooting van uitgaven
meer dan die voor één departement van al
gemeen bestuur mag bevatten. Er is dus een
afzonderlijk hoofdstuk voor Binnenlandsche
Zaken, voor Oorlog, enz. Ook is de Nationale
Schuld gescheiden van Financiën, terwijl er
aparte hoofdstukken zijn voor de kosten van
het Huis der Koningin en voor die van de
Hooge Collegiën van Staat (d. i. Staten-Gene
raal, Raad van State, Algemeene Rekenkamer
en Kabinet der Koningin). De begrooting be
staat dus uit 10 hoofdstukken, waarvan Fi
nanciën met Nationale Schuld een dubbel is.
Elk hoofdstuk bestaat natuurlijk weer uit ver
schillende onderdeelen. Overschrijving van de
eene post op de andere is alleen dan geoor
loofd, wanneer dat in de begrootingswet-zel-
ve is aangewezen. De begrooting der ver
schillende uitgaven wijst het maximum aan,
dat kan worden uitgegeven. De ministers zijn
dus niet verplicht al de toegestane gelden te
besteden. Natuurlijk is, dat de begrooting der
inkomsten slechts een schatting is, die kan
mee- en tegenvallen. Gewoonlijk zorgt een
goed financie-minister, dat de schatting niet te
hoog is. Toch zou ’t kunnen gebeuren, dat
het er-door-krijgen van ministeriëele plannen
een geflatteerde balans van inkomsten noodig
maakte.
We zullen nu de begrooting van 1904 even
nagaan en vergelijken met een paar vorige
begrootingen en ook met die van 1884, dus
die van voor 20 jaren,
De uitgaven voor 1901 bedroegen ruim 152
millioen gulden, de inkomsten een goed milli
oen meer,
Voor 1902 waren de inkomsten geraamd op
154 millioen gulden, de uitgaven op ruim 167
millioen. Doch wat bleek: de uitgaven be-
oen, terwijl op nog meer gerekend wordt.
Vergelijken we nu eens de uitgaven van 1884
en 1904, de inkomsten zullen we niet vergelij
ken, omdat de belastingen zoo zeer gewijzigd
zijn; denk bv. aan vermogensbelasting, bedrijfs
belasting, afschaffing patenten, zout-accijns, sui-
ker-accijns.
Ziehier dan de verschillende hoofdstukken
1884:
Uitgaven
I Huis des Konings
(der Koningin)
II Hooge Collegiën
van Staat
III Buitenl. Zaken
IV Justitie
V Binnenlandsche Zaken 13.932.000
VI Marine 11.663.000
Vila Nationale schuld 32.859.000
Vllb Financiën 19.732.000
VIII Oorlog 20.432.000
IX Waterstaat, H.en N. 31.819.000
X Koloniën 1.214.000
XI Onvoorziene uitgaven 50.000
Zooals de lezer ziet, hebben we de halve cen
ten weggelaten; we rekenden daarbij boven de
500 voor een volle 1000.
De lezer kan opmerken, dat bv. Oorlog en
Marine aardig gegroeid zijn in die 20 jaren.
De groote aanwas van Koloniën hadden we
boven reeds verklaard.
lURAO.