NIEUWS- EN AIIÏERTENTIEBLAD Een verborgen Bewijs VOOR SIB 13 HSItHHL Woensdagss November 1903. 58e Jaargang. No. 9a P^eizer Wilhelm II. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. FEUILLETON. Hit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,60. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. HOOFDSTUK VI. 24) Vervolg. Een oogenblik later waren de twee beneden bij el kaar. Vervolgens klom de kleine op de breede schou ders van den ander, plaatste de traliën, welke hij had weggenomen, weer in hun vorigen stand en maakte met zwarte lijm de breukplaatsen onzichtbaar. Dit was een noodwendige maatregel, want de beide brave lieden waren niet van plan heel spoedig te ver trekken. Na deze voorzorg getroffen te hebben, liepen zij tastend langs den muur voort, totdat zij aan een dwarsgang kwamen. De grootste liep achteraan en sleepte den zwaren zak mee. Bij deze dwarsgang was geen verraad meer te duchten en nu stak de kleine een dievenlantaarn aan. Bij het licht waren hunne gezichten te herkennen: het bruine van den mulat, die zich kapitein Murle noemde en het opgeblazen dronk- aardsgezicht van den slotenmaker. Aan de eene zjjde van den gang was een rij van houten deuren, die toegang verleende tot kelderaf- deelingen. «Zijn wij er reeds?» vroeg de slotenmaker. »Neen, het is de laatste deur, verderop. Ik heb al les nauwkeurig opgeteekend.« Zij gingen verder, tot ze aan een groote deur kwa- meu, die echter ook van hout was. «Bravo!» mompelde de slotenmaker, terwijl hij met ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar plaatsruimte. een kruk in stak. Vervolgens drukte hij de stalen punt van de boor tegen den muur, dreef die met ha merslagen er in en begon nu de boor te draaien, zoodat kalk en puin op den grond vielen. Weer volgden hamerslagen, tot de boor vastzat, opnieuw de boor ge draaid, en zoo ging het telkens voort, aanhoudend werd het gat in den muur grooter en dieper. Dit was geen gemakkelijke arbeid. In zijn zweet badende, wierp de slotenmaker ook zijn vest uit en werkte ver der met opgestroopte mouwen. Na een half uur ongeveer hield hij doodmoede op en wenkte zijn makker om het werk voort te zetten. Terwijl John Archer nu voortging met boren, trok de ander zijn kleeren weer aan en nam uit den zak, die onuitputtelijk scheen, een groot brood en een fleseh jenever om zich eens te versterken. De brave lieden hadden zich goed uitgerust voor den arbeid, die hen wellicht twee nach ten en den Zondag daartusschen zou bezighouden. Onze slotenmaker had, als een geroutineerd inbre ker, heel juist den duur van het werk geschat. Toen zijn horloge omstreeks zeven uur in den morgen aan wees, was de opening in den muur groot genoeg om een mensch door te laten. Bjj het licht van de dievenlantaarn hadden zjj reeds bemerkt, dat zij op den goeden weg waren; onmiddel lijk bij den doorgebroken muur zagen zij de treden van de wenteltrap, die naar de wachtkamer van den bankier voerde. Met hun dievenwerktuigen en provi and gingen zij deze trap op naar boven. John Archer ging weer vooraan; hij lachte tevreden, toen hij zag dat op deze verdieping de jalousieën aan de tuinzijde waren neergelaten. Deze voorzorg van den deurwach ter, om op den rustdag ook geen zonnestraal in de kantoorlokalen te laten doordringen kwam hun nu goed te pas. Zjj konden zoo met minder gevaar hun werk verrichten. Zij bevonden, dat de deur, die toegang verleende tot het kabinet van den bankier, met ijzer beslagen was. De slotenmaker haalde ontevreden de schouders op. Dat was wel geen ernstige hindernis, maar het kostte toch ook weer tijd. Uit den zak nam hij een bos loopers en poogde daarmee de deur te openen, doch geen enkele daarvan paste. De inbreker knikte even, als wilde hij zeggen: «Dat had ik wel verwacht! Een met ijzer beslagen deur heeft ook een samenge steld slot.« Nu nam hij een kleine boor ter hand en begon bij den deurknop te boren. Binnen weinige minuten had hij een gat in de deur gemaakt. Een vingerbreed verder boorde hij weer een gat, vervolgens een derde, een vierde, en zoo voort, totdat hij een geheele rij gaten rondom het slot had. Daarop nam hij een smalle zaag, stak die in het bovenste gat en zagende verbond hij al die gaten, zoodat het slot werd gescheiden van de deur. Het overige werd met een steekbeitel gedaan, en de goed voorziene deur was open. «Doe het licht weg,« beval de slotenmaker voordat hij de vleugeldeur opensloeg. John sloot zijn dievenlantaarn en trad met zijn mak ker het kabinet van den bankier binnen. Ook hier waren de jalousieën gesloten. Het licht van den aan- brekenden dag scheen reeds daar tusschen door. «Nu zijn wij er,« fluisterde de slotenmaker. «Denk jij, dat we hier in deze kamer den grootsten buit kun nen maken?» «Daar staat zijn brandkast,» antwoordde de mulat zacht. «De duivel mag me halen, als de vent daar niet het grootste deel van zijn contanten bewaart! Ik heb zelfs destijds groote pakken bankbiljetten in zijn por- Dat Wilhelm’s operatie in Duitschland sensatie verwekte, behoeft nauwelijks gezegd. Reeds vijftien jaren lang regeert Wilhelm over ’t zich nog steeds ontwikkelend rijk en de kennis van zaken het hout betastte. «Het hangslot kan wel op zijn plaats blijven. «Hierachter is slechts een papiermagazijn,« zei de an der. «Daar hebben ze geen zware sluiting voor noodig.» De slotenmaker legde den zak neer, haalde er een sterken steekbeitel uit en begon een paneel te bewer ken, waarbij de kleine hem bijlichtte. In een kwartier was de slotenmaker zoover gevor derd, dat hij met een flinken duw het paneel indruk te. Op een wenk van zijn makker had John Archer de dievenlantaarn gesloten en nu luisterden beiden, of het gedruisch niemand gewekt had. Alles bleef stil. «Voorwaarts dus!« Bij het licht, dat de lantaarn nu weer uitstraalde, kropen de beide mannen door bet gat in de deur. Qroote balen papier bewezen, dat John Archer zich niet vergist had. Zij waren in het papiermagazijn. De mulat haalde nu een papier te voorschijn, waar op hij een schetskaartje van de verschillende lokalen had geteekend, en zoodra hij daarop gekeken had, trad hij toe op een der muren en zeide: «Deze is het, rechts van de deur.« »Goed!« En je weet zeker dat er Zondags niemand op het kantoor komt?« «Dat heb ik deugdelijk onderzocht.» «Dan maar aan den arbeid! Bij het aanbreken van den dag moeten we er zijn.« De slotenmaker trok zijn jas uit, greep weer in den zak en bracht nu een echt inbrekerswerktuig te voor schijn, een stang, ruim een meter lang, aan het eene eind voorzien van een drilboor, aan het andere eind uitloopende in een groote wig. Een handbreedte van de wig was een oog, waar hij Een terugblik naarde jaren sedert 1888, dat Wilhelm II over Pruisen en ’t Duitsche rijk re geerde, valt niet ten nadeele van dezen vorst uit. Grootvader Wilhelm had, vooral door ’t bru taal genie van Otto von Bismarck, het Duit sche rijk, zooals’t thans bestaat, zich zien ves tigen, teerde in de laatste jaren op zijn ouden roem en liet zijn geweldigen kanselier het be stuur over ’t rijk. Van Kroonprins Frederik had men hooge verwachtingen, omdat men hem kende als dapper, doch vooral als edel mensch. Doch Frederik kwam slechts aan de regeering (zou men bijna kunnen zeggen,) om als Keizer te kunnen worden begraven. Nu kwam Wilhelm II aan het bewind in den ouderdom van 29 jaren, dus nog piepjong, vergeleken bij zijn vader en grootvader. Men wist van hem, dat hij zeer gezien was geweest bij zijn grootvader, dat hij zeer waarschijnlijk hoogst ontwikkeld was, doch men verwachtte van hem oorlog, om ’t maar eens kort te zeggen. Men kende al spoedig ’t opbruisende van zijn aard en zijn woorden. Men achtte ’t land niet veilig onder de hoede van zoo’n vorst. Men was blij, dat de oude Von Bismarck met het kanseliersschap nog de teugels van ’t rijks- bewind in handen hield, om den grootheids waan van den met idealen bezielden Wilhelm II in toom te houden. En niet alleen de Duitschers, ock de buiten landers keken met eenige vreeze naar Ber lijn. Doch, gelukkig voor Europa, is die vrees ijdel gebleken. Reeds vijftien jaren regeert Wilhelm en geen oorlog, door Duitschland veroorzaakt, heeft Europa in vlam en vuur ge zet. Wilhelm heeft zich in dezen tijd een alzijdig ontwikkeld mensch en vorst getoond; een man van zeer groote werkkracht en durf; een man van ’t woord; een voorstander en beoefenaar Duitschers zijn vertrouwd geraakt met hun vorst. Bovendien is de Kroonprins nog zeer jong, ongeveer twintig jaren oud, en moet men afwachten, wat deze voor ’t Duitsche rijk zal zijn. Doch ook in ’t buitenland toonde men groote belangstelling; eene belangstelling, die ’t respect aanduidde, dat men voor ’t werken en streven, voor ’t karakter en de daden van den «Kaiser« heeft. In ’t begin der vorige week werd de we reld plotseling verrast door ’t bericht over eene operatie, die de Keizer van Duitschland op Zaterdag 7 November had ondergaan, ter wegneming van een polyp aan den linker stemband. Te meer was men verrast, omdat niets vóór dien tijd een dergelijke operatie of eenig ander ziekelijk verschijnsel bij den Keizer had doen vermoeden. De samenkomst met den Russi- schen Czaar te Wiesbaden en bij Darmstadt had bovendien plaats gehad in de dagen, die onmiddellijk den dag der operatie voorafgingen. Men zocht in de telegrammen, over die sa menkomst handelende, zoo belangstellend mo gelijk naar de een of andere zinsnede, die op een entente, een overeenkomst, een verstand houding of wat dan ook tusschen de beide machtige rijken kon doelen. Doch van een aanstaande operatie had men niet ’t minste vermoeden. Juist de plaats, waar de operatie geschiedde, deed vooral in Duitschland een dadelijke vrees ontstaan naar groote gevolgen der operatie en voortzetting van den groei der polyp. Immers, ook ’s Keizers vader, de edele Fre derik II, is in 1888 aan kanker overleden en had gedurende zijn 3-maandelijke regeering geen enkel gezond oogenblik. Gelukkig waren alle berichten na de opera tie van Wilhelm’s keel zoo beslist mogelijk. De operatie was uitstekend gelukt; de Keizer ontving weer menschen; de kroonprins was naar een andere plaats afgereisd om te jagen. De bulletins der volgende dagen bevestig den de eerste geruststelling. Alleen werden we Zaterdagmorgen nog ver rast met ’t bericht, dat uit naam des Duitschen Keizers te San Remo was omgezien naar een villa, alwaar de Keizer den aanstaanden win ter zou kunnen passeeren en dat juist dezelfde villa gehuurd was, waarin ook Keizer Frederik leed. Spoedig werd echter dit bericht tegenge sproken. der kunst; een man met idealen; een man met regeerkracht; een man, niet geschikt om aan den leiband te loopen, doch om zelf te leiden; een beweeglijk man. Die beweeglijkheid heeft hem in tegenstel ling met Wilhem I (de grijze Keizer) en Fre derik (de wijze Keizer), den naam van reize- keizer bezorgd. Van verre gezien, maakt Wilhelm met zijn gestes en woorden nog al den indruk van den kermis-reclamemaker. De man is wat overdre ven. Als hij b.v. zijn broeder Heinrich naar China zendt, spreekt hij van diens gepantserde vuist en houdt als dreigement tegen de Chi- neezen, die den Duitschen gezant vermoordden, tot de naar China vertrekkende Jantjes een rede, die sedert als de Hunnenrede bekend staat. Doch teekenend is ook, dat Duitschland zijn graaf Von Waldersee, een Duitsche veldmaar schalk, door de andere landen erkend zag als de welt-maarschalk, als ’t hoofd der gezamen lijke Duitsche, Russische, Engelsche, Fransche, Italiaansche en Oostenrijksche troepen. Bekend is zijn woord «sic volo, sic jubeo,« (zoo wil, zoo gebied ik I) ’t Is wat blufferig, doch in werkelijkheid toont Wilhelm zich de rijksbestuurder. Hij bestond ’t, den «ijzeren kanselier» een ontslagbriefje te zenden, al werd dat briefje dan ook in een prachtig verguld doosje verzonden. De grijze, forsche schep per van ’t Duitsche rijk werd aan kant gezet door den jongen, onervaren keizer. De man, tot wien heel de wereld opzag als tot een Hercules, een titan, voor wien de Duitschers een ontzag hadden als de oude Germanen voor hun Wodan, werd ontslagen door iemand, die de volksgunst nog moest verwerven. Von Caprivi, Von Hohenlohe en Von Bülow volgden elkaar op als kanselier, om de plaats in te nemen van den geweldige. Doch zij behoefden slechts de werktuigen van Wilhelm te zijn, die inderdaad bleek, z’n eigen kanse lier te willen zijn en het ook in werkelijk heid is. In zijn kunstuitingen komt ’t kermisachtige ook een weinig uit, evenals zijn zin voor het grootsche. Zijn Saalburg is even kenschetsend als zijn Sieges-Allee. Zijn reizen langs Noor wegen zijn even opmerkelijk als zijn tocht naar Palestina; zijn «zang aan Aegir« gelijk zijn voorliefde voor de oud-Nederlandsche liederen. Ofschoon Wilhelm den vrede steeds bewaard heeft, is «das militar« in Duitschland nog in aanzien gestegen. De uniform is in Duitsch land alles en geeft verlof tot daden, die in andere landen niet zouden geschieden. Terwijl in Amerika bv. de hoogstgeplaatste generaal lietst nog zoo spoedig mogelijk de uniform verwisselt met ’t burgerlijk gewaad, terwijl zelfs in Engeland de officieren gaarne «in politiek» verkeeren, streeft.daarentegen de Duitsche burger naar ’t recht om een uniform te mogen dragen. De Duitsche officier be schouwt zich als een wezen, hooger dan an dere Duitschers en weet, dat de keizer de misdadige gevolgen dier beschouwing zoo ge ring mogelijk straft, als ze niet ongestraft kun nen blijven. Wilhelm verklaarde zich ook in hoogdra vende woorden voor het duel, dat èn door den godsdienst èn door de menschelijke rede be streden wordt. Dat Wilhelm idealistisch is aangelegd en door grootschheid wil uitblinken, bewees zijn poging, in de eerste jaren zijner regeering, om door eigen initiatief de sociale kwestie op te lossen. Even eigenaardig als de reis van ’s keizers broeder naar China is diens reclame-reis door de Vereenigde Staten. Opmerkelijk blijven de pogingen, die Wil helm aanwendde, om de Angelsaksers, de oeconomische concurrenten van de Duitschers, tot zijn vrienden te maken; opmerkelijk ook zijn reizen naar den Paus, zijn tegemoetkomende vriendelijkheden tegenover den »erbfeind«, zijn vriendschap voor den Sultan, zijn streven om een sterke oorlogsvloot te krijgen, zijn doch waar zouden we eindigenin een schetsje, een kiekje, kan men zoo’n alzijdig man als Wilhelm niet voldoende nagaan. Laten we eindigen met op te merken, dat Wilhelm ’t geluk heeft, aan ’t hoofd van een bloeienden, machtigen staat te staan en zich zoo kras mogelijk poseert als bestrijder van de socialistendat hij is een volmaakt modern heerscher en, terwijl hij als constitutioneel vorst aan ’t hoofd van een constitutioneel rijk staat, zich toch geheel voordoek als de «alleenheer- scher bij de gratie Gods.» 'tl OU RANT.

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1903 | | pagina 1