MITWS- 13 lIMlilBTiEliLMI
Een ^e^bergen Bewijs.
SMK i.i OffiTRffiS.
Woensdag 9 December 1903.
No. 98.
Stemmen uit Twente.
58e Jaargang.
Uitgever: B. FALKENA fVtzn., Singel,
Sneek.
FEUILLETON.
Binnenlandsch Nieuws.
i
op
Wordt vervolgd.
I
I'it blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
HOOFDSTUK VIII.
(Vervolg.')
andere drukte zij haar broeder aan haar borst.
«Wat?» zei Snoward, terwijl zij onmiddellijk opstond,
toen zij hem zag. «Nog altijd weemoedig gestemd?
Je bent nu juist niet in vroolijk gezelschap, lieve!*
Zij trilde, alsof zij een zweepslag had ontvangen.
Het was de eerste maal, dat hij haar op zulk een
vertrouwelijken toon toesprak. Die beweging ontging
zijn aandacht niet; met gefronst voorhoofd legde
hij zijn sigaar op het aschbakje, dat op den schoor
steenmantel stond, en trad op haar toe. Den knaap,
die zijn zuster omklemd hield, alsof hij haar wilde be
schermen, verwaardigde hij met geen enkelen blik.
«Wij moesten maar opbreken, dunkt me. Het is al
laat genoeg
«O, ik bid u, laat mij nog hierik heb ik
zou mijn broeder morgen vertrekt hij
«Wat scheelt je toch?* viel Snoward in. »Je spreekt
me aan met »u,« je gedraagt je, alsof Stuur den
knaap toch weg, ik heb je iets te zeggen.*
«Ga heen,« verzocht Elvira, nadat zij Robert nog
maals op het voorhoofd had gekust.
Het bloed steeg den knaap naar de wangen, doch
ter wille van zijn zuster bedwong hij zich en slingerde
den Amerikaan geen grof woord naar het hoofd.
Langzaam sloeg hij de portière open en mengde zich
onder de gasten in de aangrenzende kamer.
»Je houding verlaagt me in de oogen van het gezel
schap, want die is bepaald zonderling,* zei Snoward.
«Ik weet niet, wat ik er van denken moet.*
Zij antwoordde niet, maar keek hem ontsteld aan.
«Zwijg je? Dan zullen wij hierover later wel eens
spreken. Maar intusschen zul je toch wel begrijpen
wat je aan mij verschuldigd bent en wat ik dan ook
onverbiddelijk moet vorderen.*
Nu verzamelde zij opeens al haar moed en zei snel;
Terwijl reeds lange jaren de vraag «Vrij
handel of Bescherming* een strijdvraag is
geweest, heeft deze vraag toch in de laatste
jaren meer actualiteit gekregen. En dat om
verschillende redenen. Vooreerst behoort ons
land, als vrijhandelsstaat, steeds meer tot de
excepties. Duitschland, Frankrijk, Rusland en
andere staten voerden en voeren nog de dou-
ane-rechten steeds hooger op. ’t Machtige En
geland en ’t kleine Nederland bleven de beide
staten, die met den vrijhandel een matig
rechtje van enkele percenten rekenen we niet
doorgingen.
Nu is er in ons land steeds een strooming
geweest tegen den vrijhandel en jaren lang
hebben de partijen wederszijds brochures ge
schreven, waarin haar standpunt als ’t eenig
ware werd uitgelegd.
En voor weinige jaren heeft minister Pier
son de invoerrechten wel niet verhoogd, ’t
bleven 5 percent, maar terwijl er vroe
ger kantoren waren, die ’t goed vcor 3 per
cent uit ’t buitenland bij de Nederlandsche
winkeliers bezorgden, omdat er eigenlijk maar
21/s percent van de werkelijke waarde der
goederen werd geheven, pakte minister Pier
son ’t fiscale recht (invoerrechten verhoogen
hoorde zoo leelijk in de ooren der freetraders
wat strenger aan, zoodat er nu ongeveer vijf
percent der werkelijke waarde geheven wordt.
’t Tegenwoordige ministerie met den heer
Harte (van Tecklenburg) als minister van de
rijksportemonnaie, heeft verhooging der in
voerrechten in haar program opgenomen en
daardoor zijn weer verschillende mannen aan
’t schrijven geraakt en hebben enkele groote
dagbladen zich gehaast, ’t oordeel van beken
de industriëelen in hunne kolommen af te
drukken. Zoo lazen we de gedachten van den
heer Blooker o. a. over deze materie in »De
Telegraaf.* Zoo had »De Nieuwe Courant* in
haar vorige jaargang een heele serie inter-
vieuws van de verschillende Twentsche fabri
kanten.
Wij zouden in ons klein blad ’t niet aan
durven, partij te kiezen tusschen de partij der
beschermende rechten en die van den vrijhan
del, onpartijdig als we ons steeds ook trachten
te houden. Doch thans, nu we de strooming
naar versterking constateeren, nu we steeds
duidelijker aan de zijde van den vrijhandel de
groote handelscentra’s, Rotterdam en Amster
dam met ’t katoendistrict Twente onderschei
den, en aan de andere zijde vele mannen van
den landbouw en een deel der Brabantsche
industrie; nu Chamberlain in Engeland de
groote douane-trom roert en de geheele wereld
met te begrijpen belangstelling de worsteling
gadeslaat, die hij tegen ’t Britsche vrijhandels-
stelsel heeft aangebondennu, als Chamberlain
z’n zin krijgt, ’t kleine Nederland ’t eenige vrij-
handelsgebied van eenige beteekenis blijft,
willen we hier iets opvangen van de «Stem
men uit Twente*, zooals die in «De Nieuwe
Courant* waren opgenomen, en zooals ze thans
door de «Vereeniging van Nederlandsche Werk
gevers* in brochurevorm zijn uitgegeven.
Laten we eerst zeggen, dat Wouter ten Cate
te Hengelo en Barend van Lochem te En
schede omstreeks ’t jaar 1750 de scheppers
waren der Twentsche Nijverheid. Na den
Franschen tijd begon deze weer op te leven,
doch vooral na de afscheiding van België, dus
na 1830, begon ze een hoogere vlucht te
nemen.
Merken we verder op, dat de bekende drie
man Gijsbert Karei van Hogendorp in 1819
een reis door Twente maakte. Toen was er
protectie; de buitenlandsche goederen, die tegen
Twente konden concurreeren, waren behoorlijk
belast door invoerrechten. En toch vond Van
Hogendorp geen vooruitgang sedert 1816. En
van alle fabrieksplaats]es was alleen Almelo
voor bescherming; in de andere plaatsen be
geerde men volstrekt geen belasting van
vreemde goederendaar zei men toen reeds
Uit den vrijen handel is onze welvaart gebo
ren met den vrijen handel herleefde onze wel
vaart; in een welvarend land koopt men lie
ver duur en goed binnenlandsch, dan slecht en
goedkoop buitenlandsch werk.
Doch na 1830 kwam de groote bloei. Reeds
in 1824 was de Nederlandsche Handelmaat
schappij opgericht. Deze maatschappij, die
voor de Nederlandsche regeering tin, koffie en
kina verkoopt, kon vele katoentjes (calicots)
in Indië afzetten en begunstigde daarmede tot
1830 de Belgen, die toen met de Nederlanders
onder ’t bestuur van koning Willem I veree-
nigd waren. Doch na de afscheiding bestelde
deze machtige maatschappij in Twente, dat
hierdoor als ’t ware gedrongen werd tot uit
breiding der katoenindustrie.
king te spreken, hetzij met baron Von Ellerich, met
luitenant Guido, met Elvira ofmet Snoward zelf.
Bij het zien van al die gasten, die slechts aan hun
vermaak dachten, voelde Schwerdtner zijn keel dicht-
gesnoerd. Zijn moed begon te zinken en hij besefte
dat hij slechts door een plotseling heftig optreden zijn
voornemen zou kunnen vol voeren; wanneer hij tegen
over een enkel persoon zou gestaan hebben, zouden
hem zeker de woorden hebben ontbroken. Hij had een
gevoel, alsof hij een overmoedigen sprong in een rivier
vol drijfijs moest doen. Doch waar was de vijand nu,
dien hij zocht, de moordenaar, wiens handen met
bloed waren bevlekt? Hij liep de eene kamer door na
de andere, zonder Snoward te vinden. Den heer des
huizes en zijn kinderen zag hij ook niet. Of was hij
ze voorbijgegaan en had hij ze in zijn opgewondenheid
niet opgemerkt?
Intusschen zocht Snoward zijn vrouw. Hij geloofde,
dat zij den cotillon, die juist geëindigd was, had mee
gedanst, doch onder de zich verstrooiende paren kon
hij haar niet opmerken. In het voorbijgaan vroeg hij
baron Von Ellerich, maar die wist niet waai zijn doch
ter was.
«Verlaten al mijn huisgenooten mij van daag?* sprak
de baron met een ontevreden glimlach. «Guido zit lie
ver hier of daar aan een speeltafel, dan hier aan het
bal deel te nemen; Robert is in een anderen hoek weg
gekropen; zijn gouverneur is ook verdwenen en nu
vermist gij Elvira.*
Zij sloegen verschillende richtingen in om de jong
gehuwde vrouw te zoeken.
Vijf minuten later lichtte de Amerikaan de portière
op van een hoekkamertje en vond daar Elvira naast
Robert op den divan zitten. In de eene hand hield
zij haar vochtigen zakdoek krampachtig vast, met de
Mishandeling van weeskinderen? Naar aanleiding
van de beide rapporten, opgemaakt door den inspec
teur van politie en door den burgemeester van Stad
Almelo aan verschillende personen toegezonden, welke
rapporten bezwarende verklaringen inhouden ten laste
*van den weesvader en de weesmoeder van het Ned.
Hervormd Weeshuis aldaar, wordt bij advertentie in
de Zw. Ct. door de regenten van genoemde instelling
verklaard, dat zij, na een door hen onmiddellijk inge
steld voorloopig onderzoek, hoegenaamd geen termen
hebben kunnen vinden om gemelden weesvader of
weesmoeder te ontslaan of te schorsen.
Robert en Bertram of de lustige Vagebonden.
Men had ze in vóór-arrest gezet in het grensplaats
je Bocholt om ze naar Munster te zenden, waar ze
zes maanden gevangenisstraf moesten ondergaan. Daar
hadden ze natuurlijk niet veel zin in en ze verzonnen
een listig plan. Toen de veldwachter hun ’s middags
eten kwam brengen, hielden ze zich eerst rustig,
maakten een praatje met den man en toen deze heel
gemoedelijk bij hen stond, grepen ze hem onverwachts
den sleutel uit de hand, duwden hem in een hoek en
wisten ze de deur uit te komen.
Zoo zat nu de veldwachter achter slot en grendel,
want de deur werd aan don buitenkant behoorlijk ge
sloten en waren onze vagebonden vrij. Een van hen
is de arbeider T. uit Didam. Ze hadden al eens meer
streken uitgehaald.
In een aantal sigarenwinkels te Amsterdam hangt
voor de ramen een biljet, waarop is aangebracht het
portret van een welgedaan heer. Daarnevens staat met
kapitale letters gedrukt dat f 500 belooning wordt uitge
loofd aan hem of haar, die bij de plaatse ifjke politie aan
wijzingen kan geven omtrent den op het biljet afgebeel-
den persoon, die, naar verder wordt vermeld, een Ber-
lijnsch advocaat is. Dan volgt ’s mans signalement-
Waarom die aanhouding verzocht wordt, vermeldt de
oproep niet; wie haar vraagt evenmin. De menschen
verdringen zich voor de ruiten, waarachter het stuk
hangt, denkende dat het een oproep van onze justitie of
politie is, gedaan wegens een gepleegde misdaad.
Bij onderzoek is echter gebleken, dat van een
misdaad geen sprake is. Het schijnt dat de Berlijnsche
politie deze biljetten heeft doen verspreiden op verzoek
van de familie van den gesignaleerden man, die van
zijn verblijfplaats gaarne onderricht wil zijn.
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
-
ontstellen, baron Von Ellerich het vreeselijke nieuws
mededeelen? Zou men hem willen gelooven? Zou men
niet eerder aan zijn gezond verstand twijfelen? Neen,
het zou een groote dwaasheid wezen om op dit oogen-
blik zijn onthullingen te doen. Morgen kon hij bij de j
politie aangifte doen. Hé, waarom kon hij zich niet I
verzoenen met dit denkbeeld? Was het, omdat hij niet
gaarne als verklikker wilde optreden?
Hij kon het maar niet met zich zelf eens worden.
Zijn helder verstand liet hem in den steek; hij raakte
verward in een chaos van vluchtige gedachten. Hij
wenschte bijna, dat hij de ijselijke ontdekking niet had
gedaan; ja zelfs kwam de gedachte bij hem op, dat de
baron slechts zijn verdiende loon kreeg, want hij had
zich laten verblinden door de millioenen van den Ame
rikaan en had niet gevraagd naar de herkomst van zijn
geld of naar zijn karakter en zijn verleden.
Was het zelfs niet mogelijk, dat men hem, Frederik
Schwerdtner, heimelijk vervloekte, als hij met zijn op
zienbarende onthulling optrad tegen dien hoog geëer-
den man?
Deze overwegingen verloren echter al hare waarde,
hij vond ze zelf lafhartig, toen hij zich het berouwvol
smeekende gelaat en dat goudgele haar voor den geest
haalde.
Neen, wat er ook van komen mocht, of men hem ge-
geloofde of hem als een gek beschouwde, of men hem als
leugenaar verachtte of hem als een onwelkome
rustverstoorder steenigde hij mocht geen oogenblik
aarzelen om dien helschen schurk het masker van fat
soenlijkheid af te rukken, hij mocht het niet dulden,
dat die schurk Elvira slechts een enkele minuut als
zijn vrouw in zijn woning huisvestte.
roepen, het vroolijke gezelschap in de feestzaal doen vast besloten onmiddellijk over zijn vreeselijke ontdek-
Omdat stoom in Twente nog onbekend was,
evengoed als de (toen) nieuwe Engelsche weef-
toestellen, richtte de N. H. M. (Ned. Handel-
mij) te Goor en op nog drie andere plaatsen
weefscholen op, waaraan de Engelschman Ains
worth verbonden werd (1833).
Inmiddels was te Almelo in 1829, te En
schedé in 1833 de eerste stoomspinnerij op
gericht.
De N. H. M, wees bepaalde fabrikanten aan,
die de calicots moesten leveren. Nieuwbegin-
ners konden alleen door bemiddeling van deze
begunstigden aan Indië leveren. Want op
eigen verantwoording goed naar Indië sturen
in concurrentie met de machtige N. H. M., ’t
zou vechten zijn tegen de bierkaai. Zoo bv.
de heer C, T. Stork, te Almelo, die in 1836
met f2000 van zijn vader geleend een
klein zaakje begon en «in loon* weefde voor
een groot (begunstigd) fabrikant, de firma Sa-
lomonson, aldaar.
In Nederl. Indië werden van buitenlandsche
manufacturen maar eventjes 25 pCt. inkomende
rechten geheven; Nederlandsche bleven tot 1836
vrij, doch moesten daarna 12 pCt. betalen.
Wat zag men echter? Twente groeide on
der de protectie der N. H. M. Maar
Twente groeide slapende. Twente maakte al
leen de goedkoope katoentjes, die de N. H. M.
vroeg en zag zich door de 25 pet. voldoende
beschermd.
Doch in de duurdere stoffen kon Twente,
ondanks de 25 pet, niet concurreeren tegen
Duitschland, Zwitserland en Engeland.
Eerst later kwam hierin verandering. Een
broeder van den heer C. T. Stork ging met
een vriend naar Duitschland en Zwitserland,
om zich op ’t weven en verven toe te leggen
en in 1854 werd een bontweverij opgericht.
Men leerde kennen wat de Saksische en Zwit-
sersche fabrikanten op de Twentsche vóór had
den en toen begreep de heer Stork, dat pro
tectie niet hielp om er ten volle boven op te
komen. Men moest de goederen even flink,
met even goede machines en even knappe ar
beiders maken als in ’t buitenland. Dat was
de zaak. En dan onze handel moet onze
fabrikanten voorlichten.
’t Was, zooals Thorbecke (destijds afgevaar
digde voor Maastricht) ’t in Dec. 1854 in de
Kamer zei: de Twentsche energie werd ge
dood door de 25 pCt., door de vaderlijke be
scherming der N. H. M. en door aard en ka
rakter van den Nederlandschen handel
Indië.
kaan dezelfde persoon was als die misdadiger, dan zou
opgeheven.
geleden de groote zaal binnengegaan
Schwerdtner in zijn schuilhoek, niet in staat om aan
ontdekking van den moordenaar een besluit vast te
maken, dat hij zich had vergist? 0 neen, hij wist,
En nu was hij niet meer verbaasd,
dat hij een oogenblik tot de kennis van de waarheid
was gekomen; maar wel verwonderde het hem, dat hij
Snoward niet dadelijk had herkend, toen hij hem hier
in huis voor de eerste maal ontmoette. Dat was op
dien avond, toen hij de stem van den moordenaar had
gehoord in de rookkamer, terwijl hij half ingedom
meld was nog klonk die stem hem in de ooren.
Doch wat moest hij doen? Het was zijn plicht te
spreken en den misdadiger over te leveren. Hij mocht
zijn vreeselijke ontdekking niet geheim houden. Maar
ho® moest hij zich van zijn plicht kwijten? De politie
30)
Al had Schwerdtner nog getwijfeld, of de Ameri-
door het herkennen der stem zeker alle twijfel zijn
inoward en de andere heer waren reeds een poos
i en nog stond
zijn schuilhoek, niet in staat
knoopen. Wat zou hij doen? Zwijgen? Zichzelf wijs
dat het waar was.
R COURANT.
uw luw»» uxj „.vu «nu -j— puvuv pvuvu? i Schwerdtner wendde zijn schreden naar het salon,
i'