NIEUWS- EN ADWTENTIEBLiD
WOK SMH El «1STMEJ.
l
Zaterdag 27 Februari 1204.
No. 17.
59e Jaargang.
Over de Japanners
vonden we een merkwaardig artikel in de
«Revue des deux Mondes* van 1 Juli 1903
van generaal Frey, chef van ’t Fransche leger
korps, dat in September en October 1900 met
de korpsen der andere mogendheden in de
golf van Pe-tsji-li was aangekomen om de
Boksers te bestrijden. Men ziet hieruit, welke
indrukken de Japanners op hem maakten. Ge
neraal Frey schrijft
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
VERLOREN HAARD.
F E U I L L E T~O"NL”
an
K,
R.
Y-
ng
ser
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
nd
IPS
t e
en
al
*g-
in-
en
l.
:ht
;kt
de manschappen
Zooveel is zeker,
jaren voor je hebben gespaard. Dat zijn driehonderd
daalders, lieve broer; wanneer het ons beter ware gegaan
dan zou dit zeker ineer geweest zijn. Ga niet naar
Amerika, dat behoef je niet te doen, want wij weten
wel beter en dat je overijld, ondoordacht was, maar
slecht ben je nooit geweest. En daarom behoef je niet
bang te zijn bij ons te komen.
Wil je dadelijk komen of wil je nog wachten? Lieve
Johannes, schrijf spoedig aan je liefhebbende zuster Dora«.
Johannes Steen knikte. Ja, zij was altijd zoo goed voor
hem geweest, en voor allen. Ja, als hij zulk een meisje
had gehad, met zulke verstandige blauwe oogen, met
zoo'n mooi voorhoofd in plaats van die andere, de
oppervlakkige, valsche
Hij stak den brief en de fluit in zijn zak. Toen greep
hij vlug naar het pakket, dat lucifers en een fleschje
brandspiritus iuhield, sloeg de flesch op een steen stuk
en wierp het geheele pakket in het zwijgende water.
Hij wiesch zijn handen en zijn oogen, nam zijn hoed en
zijn stok weer op en ging denzelfden weg terug, dien hij
langs was gekomen. De eerste schemering van den
avond viel zachtjes neer. De sterren begonnen reeds
zwak te schitteren aan den blauwen hemel. Een vogel
tje liet zijn avondzang hooien en de krekels begonnen
reeds zachtjes te sjirpen.
Johannes Steen liep met vaste schreden voort. Zijn
weg voerde echter niet naar zijn zuster, maar ver weg
van haar, waar hij zich weer opwerken wilde in de
maatschappij.
Maar hij droeg een grootseh gevoel met zich mede:
hij had bij den verloren haard, zichzelf weergevonden.
EINDE.
Toen ging hij naar een beekje, legde stok en hoed
naast zich, nam uit zijn jas een groot pak en legde dat
naast zich. Daarop strekte hij zich lang uit en zag
den blauwen hemel aan. Geen wolkje, geen onderbre
king van het diepe, vredige blauw, dan alleen de nu
reeds zichtbare sikkel van de maan.
Hij lag niet gemakkelijk en richtte zich weer op. Ook
het water van de beek weerkaatste het heerlijk blauw des
hemels en daarnaast het groen der weiden.
Johannes steunde zijn armen op de knie en staarde
in den vloed aan zijne voeten.
Vroeger had hij in de beek gehengeld en dikwijls
een goeden buit gehad. Ach ja, wat zoete herinnerin
gen kwamen bij hem op, alles was precies hetzelfde
gebleven.
De weiden, welk een rol hadden ze niet gespeeld in
zijn jeugd, toen hij de koeien moest hoeden en boom-
jes op de weide plunderde om uit de beste takjes
fluitjes te snijden. Of hij dat nog zou kunnen? Niemand
zag hem, hij behoefde zich dus niet te schamen als hij
het kinderlijk spel nog eens probeerde. Hij had immers
nog tijd en dit zou hem den tijd verdrijven.
Met moeite stond bij op, zocht met een kennersblik
een goeden tak en sneed dezen met zijn zakmes af.
Voorzichtig ging hij terug, zette zich neer en toog aan
het werk. Hij klopte het zachte deel, dat losliet,
en diepgevoeld geluk zooals vroeger in den kring
van huisgenooten, die reeds doodeen levende gelief
den, van den zieken vader, de lieve moeder, van de
juichende zusters en ook van de anderen
Een zucht welde uit zijn borst op, totdat hij zich
niet meer kon goed houden en tranen hem over de
wangen rolden en hij over niets meer denken en niets
meer voelen kon als het zieleleed, dat hem verbittering,
haat en wraaklust deed vergeten, bij de gedachte aan
de heerlijke dagen der jeugd, der verre reine jeugd.
Wel een uur verliep, voordat hij uitgeweend had.
Thans ook voelde hij dat éénig verheven gevoel, dat
vergeven is vergeven en vergeten.
Hij tastte in zijn jaszak, haalde een verkreukelden
brief te voorschijn en deed zijn best het onduidelijke
schrift te lezen, terwijl zijn oogen nog vol tranen ston
den.
«Lieve broeder Johannes* las hij en herhaalde dikwijls
den aanhef met sidderende stem. »De dag, die ik zoo
lang voor je heb tegemoet gezien, komt eindelijk en ik
wil de eerste zijn die tot je zegt: Lieve Johannes,
moge het jenu goed gaan. Ik ben nooit boos op je
geweest, ik heb slechts om je getreurd en voor je ge
beden. En mijn verlangen was naar je toe te komen en
je teomhelzen,wanneer je weer aan ons zoudtzijn terug
gegeven. Maar nu ben ik ziek en kan niet loopen. Ik
kan je slechts een brief van mij doen toekomen. Lieve
broer Johannes, wanneer je weer tot ons komen wilt,
zult ge van narte welkom zijn. En wanneer je nu niet
zoudt willen zoo denat mijn man kom dan later,
kom wanneer je er zin in hebt. En ontvang totdat wij
gevers, lachende gezichten, vroolijke uitroepen van dank je weer zullen zien, hetgeen mijn man en ik in die tien
langzaam van het takje, sneed het mondstuk er in,
hield het uiteinde met den vinger dicht en probeerde
eens. Een luide, mooie toon klonk uit het fluitje.
Toen blies hij eenige liedjes uit zijn kinderjaren.
De hand met de fluit daarin zonk neder. Tranen kwa
men hem in de oogen.
Hij keek naar bet hazelbosch, dat met vruchten bedekt
was. Deze waren echter nog groen en nog lang niet
rijp. Ze hadden de zon noodig tot het volkomen zomer
was, totdat de oogsttijd was aangebroken.
Als jongen had hij een zak om zijn schouders gehan
gen en naar noten gezocht totdat zijn knieën door het
over den grond kruipen rood geworden waren.
Twee weken lang deed hij hetzelfde werk. En dikwijls
had hij zooveel noten geplukt, dat hij niet wist waar
ze te bergen en kreeg daarvoor veel geld. De notenkraker
had veel te doen en het meest wanneer het Kerstmis
was, wanneer jongens, meisjes, knechts en meiden kwa
men om noten te kraken.
Kerstmis! Kerstmis!
Dat had hij ook in lang niet gekend. Want het was
geen Kerstmis, wat zoo in de gevangenis werd genoemd
en waarover de prediker in zulke roerende woorden
spreken kon.
Neen, dat was geen Kerstmis.
Kerstmis werd gevierd door gelukkigen, niet door
lieden, die met een rinkelenden ketting aan het been,
hun ellendig bestaan voortsleepten in de gevangenis,
waar geen plaats was voor een helder verlichten Kerst
boom, zooals in de huiskamer.
Kerstmis moest gevierd worden door vriendelijke
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/» cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
Onze officieren en soldaten leefden in uit
muntende verstandhouding met hun dappere
strijdmakkers van ’tjonge Japansche rijk. Van
’t begin af bestond er een levendige toenade
ring tusschen Franschen en Japanners, zonder
twijfel opgewekt door de herinnering aan de
goede betrekkingen, die er tusschen beide vol
ken hadden bestaan in een nog niet verwij
derd tijdperk, toen 't Fransche leger kon bogen
niet alleen op zijn roemrijk verleden, maar
ook door zijn militaire wetenschap en groote
daden, gepaard met ridderlijkheid en verheven
denkbeelden, eerbied en bewondering afdwong.
(Men bemerkt, dat hier een Franschman spreekt!)
Het is niet te verwonderen, dat een en ander
de geestdrift opwekte van een jong volk, tuk
op roem en vrijheid, en dat niets liever ver
langde dan op 't wereldtooneel een rol te spe
len, meer overeenkomstig met zijn aanleg en
de bestemming, waartoe het zich geroepen ge
voelde. Het waren dan ook, dertig jaren ge
leden, inderdaad Fransche officieren, die het
eerst als onderwijzers van ’t Japansche leger
optraden en het met de eerste beginselen van
de kunst om te overwinnen bekend maakten.
Nog wordt, als men hun signalen op den ho
ren hoort, de herinnering opgewekt aan de
oude marschen van Algiers. Eenige, onder
welke zeer uitstekende, officieren, hebben hun
opleiding genoten aan de school van St. Cyr
(Fransche militaire school) en aan de Fransche
krijgsschool, en doen den commandanten, on
der welke zij hun militaire opleiding hebben
begonnen, alle eer aan. Onder deze omstan
digheden is ’t niet te verwonderen, dat de toe
nadering van weerszijden steeds grooter werd.
Onder de bemoeiingen, die ’t Fransche expe
ditiekorps bij deze gelegenheid aan ’t Japansche
bestuur te danken had, was er een, voor wie
Frankrijk aan ’t Japansche volk de grootste
dankbaarheid verschuldigd is. Toen namelijk
onze hospitalen te Tien-Tsin en de ziekenin
richtingen van de kruisers van ons eskader
overvuld waren door ’t groot aantal ge
wonden en zieken van ’t expeditiekorps, bood
’t Japansche bestuur aan ’t Fransche opperbe-
vel aan, om te Pakoe de zwaar gewonden op
te nemen en hen op hunne hospitaalschepen
te vervoeren naar hun hospitaal te Hirosyma,
gelegen in een der meest gezonde streken van
Japan en voorzien van ’t beste, wat de genees-
en heelkundige wetenschap in de meest deug
delijke inrichtingen in Europa heeft in ’t leven
geroepen.
Het was dan ook natuurlijk, dat de Japan
ners de gelegenheid te baat namen, om zoo
veel mogelijk in verband met de Franschen
op te treden. Hun eigenliefde werd gestreeld
door dit samengaan met troepen van erkenden
moed. Zij haakten er naar om in hun bijzijn
proeven af te leggen van hun militaire kennis
en dapperheid, en zooals een hunner officieren
het uitdrukte, hun riddersporen te verdienen.
Zij waren dan ook steeds bewonderenswaar-
dig door hun levendigheid en onverschrokken
heid. Zij pronkten echter een beetje met hun
bewijzen van moedzoo werd gemeld, dat
meermalen de Japansche artillerie stelling heeft
genomen in de nabijheid van de Chineesche
versterkingen en de officieren, met hun hand
schoenen aan en de sigaret in den mond, hun
bevelen gaven, terwijl de vijandelijke kogels
om hen heen wegmaaiden.
dat hun plannen te velde
zich kenmerkten door een buitengewone stout
moedigheid, die zelfs tot roekeloosheid over
sloeg.
Men weet, dat op hun aansporing de be
storming van Tien-Tsin plaats had, niettegen
staande die stad door hooge, dikke muren was
omgeven, waartegen de kogels der zwakke
artillerie van de aanvallers niets vermochten,
terwijl de stad door talrijke en onzichtbare
vijanden verdedigd werd. Tien-Tsin zou dan
ook niet genomen zijn, als ’t niet aan de Rus
sische colonne, die met een omtrekking belast
was, gelukt was, de Chineesche stelling van
de achterzijde te bestoken.
De Japanners hechtten niet de minste waarde
aan de dapperheid der Chineezen, welke zij
in den roemrijken veldtocht van 1894 zoo had
den toegetakeld. Daarbij kwam, dat hun plan
nen voor den veldtocht in den regel gegrond
waren op de juiste gegevens, die hun werden
verschaft door een korps waarnemers, zoo goed,
als Europa dat maar wenschen kan. De heele
golf van Pe-tsji-li was bezaaid met Japanners
gedurende het tijdvak der onlusten, die de uit
barsting der Boksersbeweging voorafgingen.
Overal hadden zij hun handlangers, die juiste
berichten konden geven.
Als een kenmerkend voorbeeld van hun op
treden in dit opzicht wordt aangehaald, dat den
eersten dag, dat de gezantschappen te Peking
werden aangevallen, aldaar een 30-tal Japanners
zich aanmeldden, die als Chineezen gekleed
waren en opdoken uit verschillende wijken der
hocfdstad, waar zij allerlei bedrijven uitoefen
den. Onder hen waren verscheidene officieren
en onderofficieren, die verlof hadden en zich nu
stelden onder de bevelen van overste Shyba,
commandant van ’t Japansche detachement.
Intusschen is er op ’t taktisch inzicht der
Japanners wel iets aan te merken. Is een ge
rechtvaardigde geringachting van de tegenpar
tij een der eerste voorwaarden om te slagen,
zulks moet niet zoover gedreven worden als
de Japanners het deden, die, was hun aanvals
plan eenmaal vastgesteld, van ’t denkbeeld
uitgingen, dat al wat de tegenpartij uitvoerde
daarop niet den minsten invloed mocht uitoefe
nen. Het is duidelijk, dat zij, tegenover an
dere dan Chineesche troepen staande, zulke
onvoorzichtigheden duur zouden moeten boeten.
Wat hiervan ook zij, de Japanners komen
er rond voor uit, dat zij in ’t Verre Oosten
aan hun leger en vloot ’t overwicht willen
verzekeren op iedere mogendheid en daarvoor
kosten noch moeiten zullen sparen.
De hier bedoelde veldtocht tegen de Bok
sers gaf aan de Japansche officieren een mooie
gelegenheid om een vergelijkende studie te
maken van de verschillende vreemde legers;
vooreerst in ’t begin van den veldtocht, dat zoo
leerrijk was, omdat ’t zoo onverwacht kwam
en de eerste troepen uit alle koloniën van Azië
naar de golf van Pe-tsji-li waren toegestroomd;
en in ’t tweede tijdvak niet minder, omdat toen
iedere mogendheid het beste van zijn leger had
afgezonden, teneinde een gunstigen indruk te
maken. De Japanners zetten deze studie nauw
gezet voort. Werden bij een Europeesch korps
versterkingen opgericht, werd een brug gesla
gen, werden na een gevecht dooden en gewon
den vervoerd, een Japansch officier was ter
plaatse om te zien en te oordeelen. Evenzoo
onderzochten zij de Europeesche regelingen
van den veiligheidsdienst, de wijze van mar-
cheeren en vechten. Zonder twijfel hebben hier
de Japanners veel geleerd en er ook profijt
van getrokken.
Om zich goed rekenschap te geven van de
schitterende rol die de Japansche troepen in dezen
veldtocht hebben gespeeld, moet worden opge
merkt, dat zoowel officieren als soldaten een
diepe minachting hebben voor den dood. Dit
gevoel heeft zijn oorsprong in de geschiedenis
der bloedige worstelstrijden, die gedurende
vele jaren op de eilanden van de Rijzende
Zon zijn gevoerd. In die gevechten wemelt
’t van voorbeelden, dat afdeelingen, belast met
de verdediging van een sterkte of een strate
gisch punt, den weerstand tot ’t uiterste door-
zetten en er de voorkeur aan gaven om te sterven,
liever dan in de handen der tegenpartij te vallen;
dat officieren en soldaten in een gevecht
liever zichzelf ombrachten, door zich volgens
hun barbaarsche gewoonte den buik open te
snijden, dan een nederlaag te lijden.
Een leger, dat ten strijde trekt, zedelijk
gesteund door de herinnering aan zulke over
leveringen, dat aangevoerd wordt door een
massa officieren, die uitmunten door vakkennis,
steeds streven naar verbetering en bezield zijn
met vaderlandsliefde, zulk een leger is een
plaats aangewezen in de rij der groote legers
van de wereld.
Doordrongen van deze gevoelens, was ’t den
Japanners vrij onverschillig om zich in enkele
gevallen de overwinning te verzekeren ten koste
van nuttelooze menscbenotfers. Zij beschikten
toch, zooals zij zich in hun gesprekken met
Fransche officieren uitlieten, in de nabijheid van
’t oorlogstooneel over eenonuitputtelijke reserve
aan officieren en manschappen, die allen even
bereid waren om voor ’t vaderland te sterven.
Dit is ook met de Franschen ’t geval, ant
woordde hun generaal Frey; maar, voegde hij
er bij, ’t is de plicht van ieder bevelhebber om
de beste uitkomsten met de minste verliezen
te bereiken. Dit wordt niet alleen gevorderd
uit een oogpunt van menschelijkheid, maar
ook uit de overweging, dat ieder Fransch sol
daat, door den grooten afstand waarop hij van
’t moederland verwijderd is, een kapitaal van
aanzienlijke waarde voorstelt. Zij, die de eer
hebben gehad om belast te zijn met ’t bevel
over die koloniale veldtochten, welke op 50 a
100 dagmarschen van de kust worden afge
speeld, en die geen anderen steun hebben dan
’t personeel en materiëel der colonne-zelf, zijn
van dit beginsel doordrongen, en als hun
geweten en hun oordeel gelijken tred houden,
zullen zij de voorkeur geven aan een over
winning, al is die ook niet zoo schitterend, maar
met weinig verlies behaald, boven een grootere,
verkregen door zware menschenoffers.
We geven dit stuk uit de «Revue des deux
Mondes«, opdat men ’tgeen de Japanners in
den huidigen oorlog reeds deden en wat zij nog
zullen doen, hieraan toetsen kan. Rusland
vecht tegen «dwergmenschen*, maar die zeer
verstandig, zeer dapper en taai zijn.
I
k.
IÜRAN