M- Eli 1IIW1WBLA1I Kllill SIMM Hl OimEffi. Een sehot. Zaterdag 5 Maart 1904. 69e Jaargang. No. 19. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. FEUILLETON. T KENNISGEVING. Voor wie ’tgelooven wil. ik r echter op, dat men Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeen te Sneek, brengen onder de aandacht van degenen, die gedurende het jaar 1903 iets voor de gemeente hebben verricht of aan haar geleverd, dat hunne pre- tentiën, voor zoover ze niet vóór of op 30 Juni e. k. zijn ingeleverd, moeten worden gehouden voor ver jaard en vernietigd, volgens art. 228 der gemeentewet, in verband met de wet van 8 November 1815 (Staats blad no. 51). Sneek, den 26 Februari 1904. Burgemeester en Wethouders voornoamd, ALMA, Burgemeester. JAC. van der LAAN, Secretaris. Dat was merkwaardig, zei de graaf en hoe heette hij? Sylvio. U heeft Sylvio gekend? riep de graaf opspringend, u heeft Sylvio gekend? Zeker heb ik hem gekend en hij was zelfs mijn vriend. Bij ons regiment beschouwde men hem als een kame raad, maar sedert vijf jaar heb ik niets meer van hem gehoord. Het schijnt echter, dat u hem ook heeft ge kend. Ja, ik heb hem gekend en goed gekend ook, dat ver zeker ik u. Indien u zijn vriend waart, zal hij u ook wel eens den naam genoemd hebben van iemand, die hem op een bal heeft geslagen? Neen, nooit. Maar opeens ging me een licht op. Die persoon is u zelf, zei ik. Ja, dat is zoo, antwoordde de graaf, en die doorboorde schilderij is een souvenir aan onze laatste samenkomst, weet hoe ik uw vriend beleedigd heb; u zult nu hooren hoe hij zich gewroken heeft. Ik ben nu vijf jaar getrouwd. De eerste maand na mijn huwelijk bracht ik hier door. Dit huis herinnert me dus aan de zoetste oogenblikken van mijn geluk, maar is ook getuige geweest van de treurigste gebeurtenis in mijn leven. Eens op een avond vertelde men mij, dat een bezoe ker mij in mijn studeervertrek wachtte. Ik trad mijn kamer binnen en zag een man staan met een langen baard, somber uiterlijk en geheel met stof overdekt. Hij stond dicht bij den schoorsteen. Sylvio, riep ik uit. Ik beken, dat ik mijn haren voelde te berge rjjzen bij den aanblik van dien man. Thans is aan mij de beurt om te schieten, zeide hij, zijt ge gereed? Hij had een pistool in de hand. Ik knikte toestem mend en twaalf passen afmetende, ging ik in den hoek i der kamer staan, hem verzoekende er een einde aan te of er reeds water in was en nu verbeeldde hij zich tot zijn groote ontsteltenis, uit de put een vreeselijke en duidelijk verstaanbare stem te hooren, die riep: Vlied van dit land! Vlied van dit land!Daarna kwam er eenig water opwellen, dat echter zout was. Iglo herinnerde zich van zijn overgrootvader een bijna gelijk geval. Hij liet daarom den put dempen en stierf drieweken later. Zijn zoon JoukeTade- ma verkocht zijn landerijen en kocht er an dere voor, in Gaasterland, dat hooger gelegen is. ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 21/» cent. Groote letters naar plaatsruimte. Hij stelde me aan zijn vrouw voor. Weldra spraken we zoo vertrouwelijk als hadden we elkander reeds jaren gekend, terwijl onder het gesprek mijne blikken onwillekeurig gingen over de schilderijen, die aan den wand hingen. Ik ben wel geen kenner van deze kunstwerken, maar toch trok eene teekening bijzonder mijne aandacht. Het was een Zwitsersch landschap, maar het was niet het onderwerp, dat mij boeide, noch de bijzonder schoone afwerking; wat mij ’t meest opviel, was dat een kogel het schilderij had doorboord. Drommels dat is een mooi schot, zei ik tot den graaf. Ja, antwoordde hij, dat is een merkwaardig schot, vindt u niet? Kunt u goed schieten? Tamelijk, antwoordde ikik ben tamelijk zeker met een pistool, dat ik ken, op dertig pas afstand een speelkaart te doorboren. Werkelijk! zeide de gravin belangstellend. Zoudt gij, vervolgde zij tot haar man, dat ook doen? Wij zullen het probeeren, antwoordde de graaf. Vroe ger was ik ook tamelijk bedreven in het schieten, maar sedert vier jaar heb ik geen pistool aangeraakt. Derhalve, antwoordde ik, zou ik kunnen wedden dat u op twintig pas geen kaart doorboort. Het pistool eischt een dagelijksche oefening. De beste schutter, dien ik gekend heb, had de gewoonte iederen dag drie kogels op één zelfde punt te richten. Wanneer hij b. v. een vlieg op den muur zag zitten, u lacht gra vin, maar ik verzeker u, dat ik de waarheid zeg dan greep hij zijn pistool en bijna zonder te mikken: paf! daar was de vlieg verpletterd! maken, voor dat mijn vrouw zou kunnen komen. Ik kan niet voldoende zien, antwoordde hij, laat licht brengen. Ik riep mijn bediende en liet hem de kaarsen aanste ken; daarop sloot ik de deur en nam mijn plaats weer in, hem opnieuw smeekende niet langer te wachten. Hij legde aan; ik telde de seconden en dacht aan mijne vrouw. Zoo ging er een vreeselijk oogenblik voorbij. Sylvio liet zijn wapen zakken. Jammer dat het pistool niet met een kersenpit inplaats van met een kogel gela den is; het is zwaar en vermoeit mij, zeide hij. Toen wachtte hij een minuut die mij een eeuw toe scheen. Het zou tocli eigenlijk geen tweegevecht meer zijn maar een moord, hernam hij toen. Ik ben niet ge woon te schieten op een ongewapende. Laten wij dus opnieuw beginnen en loten wie het eerst zal vuren. Mijn hoofd draaide: ik geloof dat ik niet direct toe stemde, maar toch herinner ik mij, dat de pistolen door ons werden geladen en dat twee beschreven papiertjes werden gedaan in de muts, die indertijd door mij was doorboord. Wederom was het lot mij gunstig. Ik mocht het eerst schieten. Je bent merkwaardig gelukkig graaf, zei hij met een glimlach, die ik nooit zal vergeten. Ik weet niet hoe het verder ging en hoe het kwam, dat ik inplaats van mijn tegenstander te raken, mijn kogel in die schilderij schoot. De graaf wees met den vinger naar de schilderij. Ik kon een uitroep van ontroering niet onderdrukken. Sylvio verhief opnieuw zijn pistool en legde aan. Ditmaal las ik op zijn gelaat, dat er voor mij geen ge nade meer te wachten was. Plotseling werd de deur geopend. Mijne vrouw trad binnen, begreep alles en wierp zich met een kreet van schrik aan mijn hals. Haar tegenwoordigheid gaf mij mijne koelbloedigheid terug. Ik deed een poging om te lachen en werkelijk het gelukte mij. Wanneer men verschillende oude kronieken doorsnuffelt, treft men daarin talrijke bijzon derheden aan, die bij verschillende schrijvers behoorlijk overeenstemmen en daardoor ge loofwaardig mogen heeten. Doch men vindt ook meerdere dingen opgeteekend, waarvan men onder ’t lezen denkt: Nu, daar behoort een goed geloof bij Enkele van die verhalen willen we optee- kenen. We zouden in de eerste plaats hier dan kunnen noemen ’n groot deel of misschien de geheele geschiedenis der oude Friesche koningen, van koning Friso af, die hier ruim 300 jaren voor ®nze jaartelling uit India heette gekomen te zijn om zijn Friesch koninkrijk te stichten, terwijl zijn broeders Saxo en Bruno de namen gaven aan Saksen en Brunswijk. Doch hierover zwijgen wij. In ’t jaar 4 na Chr. geboorte zou, volgens de oude aanteekeningen, ’t Roode Klif (Gaas terland), in ’t midden van den zomer, drie da gen achtereen een groote vuurvlam hebben uitgespuwd, waarna op den vierden dag zich een roode of vurige slang of draak, mede uit 't Klif opstijgende, een half uur lang, tot ver schrikking der aanschouwers, boven den vuur mond in de lucht vertoonde en daarna tegelijk met de vlam in ’t Klif verdween. Oude schrijvers willen hieruit opmaken, dat ’t Roode Klif voorheen een vulkaan geweest is, die nu en dan werkte tot groote ontzetting der Friezen, terwijl de Druïden (heidensche priesters) daarvan de meest vreemde verkla ringen gaven. Meer geloofwaardig mag zoo nu en dan Dwaas! zei ik haar; zie je niet dat wij bezig zijn ons te amuseeren? Het geldt hier een weddenschap? Hoe is het mogelijk, dat je je zoo zenuwachtig kunt maken? Kom, ga een glas water drinken en keer dan terug, dan zal ik je voorstellen aan een oud vriend. Maar zij wilde mij niet gelooven. Mijnheer, om ’s hemels wil! is het waar? vroeg zij, zich tot den somberen Sylvio wendende, is het waar, dat het maar spel is? is het waar, dat het alleen maar een weddenschap geldt? Ja, ja, antwoordde Sylvio, ja, het is maar spel; dat is zoo de gewoonte van den graaf. Eens gaf hij mij al spelende een klap in mijn aangezicht; een anderen keer maakte hij al spelende meteen kogel een gat in mijn pet; en nu ook al weer spelende, heeft hij mij voor de tweede maal gemist. Nu is het mijn beurt om eens te spelen. En dit zeggende, verhief hij voor de derde maal zijn hand en richtte het pistool op mijne borst. Marie begreep alles; zij wierp zich voor hem op de knieën. Oh! riep ik uit, schaam je je dan niet, vergiffenis te smeeken? En woedend vervolgde ik: Kom mijnheer, maakt ge er nu een einde aan? Zult ge schieten, ja of neen? Neen, antwoordde Sylvio, ik ben voldaan, ik heb uw vrees gezien, uw angst. Tweemaal heb ik u op mij laten schieten en tweemaal heeft u mij gemist. U zult het u steeds herinneren; ik laat u alleen met uw ge weten. En hij liep naar de deur om te vertrekken. Maar op den drempel bleef hij staan en keerde zich naar de schilderij, nam nauwelijks tijd om te richten, gaf vuur en snelde heen. Opdat ik aan zijne bekwaam heid niet zou twijfelen, had hij zijn kogel juist ge richt op dezelfde plaats waar mijn kogel de schilderij had doorboord. De graaf zweeg. Ik had het einde van het verhaal, waarin ik zooveel belang stelde, gehoord. Sedert heb ik Sylvio nooit weer gezien. Op den 14 Juli van dit jaar 808 werden in de rivier de Lauwers twee jonge walvis- schen gevangen, de een was 38, de andere 29 voet lang. Bij Ezonstad (deze stad werd om streeks 340 gebouwd en lag, waar thans Ezu- mazijl ligt) bleven zij, door ’t snelle afloopen van ’t water, op ’t droge liggen en werden gemakkelijk bemachtigd. In dit jaar werd te Stavoren een zee- aal binnengebracht, die drie Meter lang was. Ook werd toen een wonderlijk zeekalf gevan gen, dat twee hoofden had en wel aan elk eind van ’t lichaam een. Ook had ’t vier pooten. Nog was er toen een sterke Fries, Hidde, die boschopzichter was van den hertog van Brunswijk. Hij vond een leeuwin met 4 jon gen. De leeuwin doodde hij en de jongen, die hij voor jonge wolven aanzag, bracht hij den hertog, die zich over zijn kloekheid ver wonderde en hem met aanzienlijke goederen, nabij de Elbe, begiftigde. In ’t jaar 873 werd Friesland gekweld door een sprinkhanenplaag. Deze sprikhanen waren zeer groot, een duim dik, hadden zes vleugels en sterke, harde tanden. In minder dan een uur tijds was al wat er groeide op een oppervlakte van 14 vierkante mijlen, ver dwenen, tot zelfs de takken en de schors der boomen. Daarna dreef de wind deze dieren in de Noordzee, waarin zij verdronken. Doch de doode sprinkhanen werden door den vloed weer op de Friesche kusten geworpen en ver spreidden zulk een ondraaglijken stank, dat er een geduchte pestziekte ontstond, die een groot aantal menschenlevens weg maaide. (Wordt vervolgd.) ’t verhaal over sterke reuzen genoemd werden. Een voorbeeld: Omstreeks ’t jaar 50 leefde in Friesland een man van buitengewone lichaams- grootte en daaraan geëvenredigde krachten. Hij heette Jodsert. Men verhaalt van hem, dat hij 8 voeten, dus ongeveer 2 Meter en 30 centimeter lang was en dat hij zoo sterk was, dat hij twee volwassen mannen op zijn armen een halve mijl ver kon dragen. Ook droeg hij in elke hand een ton bier meer dan 200 schreden, hebbende onder eiken arm een kaas, om de tonnen van ’t lichaam af te kunnen houden. Op zijn paard ontevreden geworden zijnde, doodde hij ’t beest door een vuistslag tegen den kop. Het spreekwoord »Hij is een sterke Jodsert«, dat vroeger wel eens gebezigd werd, zou dan door dezen reus ontstaan zijn. In ’t jaar 155 ontbrandde 't Roode Klif bij Stavoren weder. De brand of lava-uitbar- sting duurde acht dagen voort en er ontstond groote vreeze onder de bevolking. Daarom raadpleegden de Druïden den afgod Stavo, (hier is Stavoren naar genoemd,) die hen ge rust stelde door de voorspelling, dat er na het vuur een koude stof zou volgen, doch dat men voor het tegenwoordige niets kwaads te duch ten had. Deze Stavo werd meermalen geraad pleegd en met succes. Zoo werd in 't jaar 164, een halve mijl van Stavoren, aan den Zuidwestkant, een put gegraven, die niet alleen zout water gaf, maar dat in zulk een groote hoeveelheid, dat men beducht werd voor het onderloopen van vele lage landendaarom raadpleegde men den afgod Stavo wederom en bekwam ten antwoord, dat men den vloed door ’t bloed van een driejarig kind kon doen ophouden. En dit deed men met goed ge volg. Doch drie jaren lang bleven de landen, die door ’t zoute water bedekt waren, onvrucht baar. Dit verhaal wijst er reeds toen last had van de zee, die later groo te stukken van ons land afnam. In ’t jaar 217 ontvlamde al weder het Roode Klif en wel met groote hevigheid, vlam verhief zich nu elf dagen achtereen heette achttien schreden westelijker te zijn dan bij de verige uitbarsting. Er zou dus een nieuwe krater gevormd zijn. Het gewone middel, ’t raad vragen aan den afgod Stavo, werd door hertog Titus (toen regeerden er her togen over Friesland) bevolen. Eerst offerde men drie dagen lang brandoffers aan dezen afgod en toen kreeg men ten antwoord: Men moest drie kruiken vol water uit de Noordzee halen; een gewapend ridder moest die in de vlam gieten. Dit gebeurde en bleek een probaat middel te zijn. Dat Friesland en ook ons geheele land oudtijds uitgestrekte bosschen bezat, is bekend. In ’t eigenlijke Friesland had men b.v. ’t uit gestrekte Baduhenna-woud. Dat er toen veel wild gedierte, vooral wolven, was, is ook dui delijk. Dat er toen ook gejaagd werd op wild is ook begrijpelijk. Men vindt van ’t jaar 177 vermeld, dat hertog Odolf van zijn stadhouder Igle Lascon een zeldzaam gekleurden wolf ten geschenke bekwam. Het haar van dit beest was met afbeeldsels van verschillende soorten van hoofden wonderlijk beteekend, waarover de hertog zoo verwonderd was, dat hij ’t beest als een overgroote zeldzaamheid aan den kei zer te Rome ten geschenke aanbood. Omstreeks ’t jaar 806 werd te Uitgong (thans Berlikum) aan de Middelzee een wanscha pen kind geboren met twee hoofden en vier armen, ’t Was eigenlijk een tweelinggeboorte e.-: ie beide kinderen waren met de ruggen ge heel aan elkaar gegroeid. Dit wanschepsel heeft slechts drie weken geleefd. In ’t jaar 808 viel er een bloedige dauw over dit gewest. Dit werd als een voorteeken beschouwd. En werkelijk vijf dagen later had een bloedigen strijd plaats tegen de Denen (Noormannen), die in Friesland gevallen waren. Hadden even te voren Friezen en Denen ieder 700 dooden verloren in den strijd, thans wer den de Denen verslagen bij de rivier de Eems. De aanvoerder Olaus en 170 van zijn volk werden gevangen genomen, onthoofd en in de rivier geworpen. Om dezen tijd woonde nabij Stavoren, waar thans de zee is, een edelman, Iglo Tade- mageheeten, die aldaar uitgestrekte landerijen had. Hij liet op zijn erf een put graven, die in de eerste dagen heelemaal geen water gaf en, ondanks herhaalde uitgraving droog bleef tot den vierden dag. Op den avond van dien dag zag Iglo nog eens in den put om te zien, f. <T K F i De en OURAN

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1904 | | pagina 1