mm- ES iUÏEKTEJTIEBLill VOOR WEI ES MSTUUL De Saehem. 59e Jaargang. Zaterdag 12 Maart 1904. No. 21. Onze Steenfabrieken. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. FEUILLETON. te veel zijn voor eventueel-stuk gaan.J §5 EINDE. Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. menschelijk gehuil. Hij springt op de houten stellage, die onder den kroonluchter staat en zijne hand heft den balanceerstok in de hoogte. Een vreeselijke gedachte gaat er door de hoofden der toeschouwersHij zal de lampen stukslaan en stroomen van brandende petro leum over de menigte uitgieten Alles rijst op, ge reed om te vluchten. Er dreigt een doodelijk gedrang te zullen ontstaan Een oogenblik nog, en Halt! Halt! roept men uit de arena. De Saehem is verdwenen zonder het circus in vlammen te hebben gezet. Waar is hij heen? Daar komt hij terug, druipend van zweet, moede, jammerlijk. In de hand houdt hij een tinnen bord en terwijl hij dit den toeschouwers voorhoudt, roept hij met smeekende stem: Mag ik u verzoeken, dames en heeren? Een kleinig heid voor den laatste der Zwarte Slangen! Een steen is den toeschouwers van’t hart gevallen. Het was dus alles afgesproken werk! Een kneep van den directeur een effectstukje! Het regent intusschen dollars en halve dollars. Hoe zou men den laatste der Zwarte Slangen eene aalmoes kunnen weigeren? In Antilopa, op de puinhoopen van Chiavalta?Men heeft toch een hart! Nade voorstelling at de Saehem pannekoeken en dronk bier in het restaurant »De rijzende Hoop*. En zoolang de troep van den heer Dean in het stadje bleef, was de laatste der Zwarte Slangen de populairste figuur in heel Antilopa. glans een paar echte Idianenoogen, schijnbaar onver schillig, maar toch onheilspellend. Zijne blikken dwa len heen over het publiek, als wilde hij een offer zoeken. Hij is gewapend van top tot teen. Op zijn hoofd golft de vederpluim; in den gordel steekt de bijl met het scalpeermes; alleen heeft hij in de handen, inplaats van den boog een langen balanceerstok. Midden in de arena doet hij een wilden oorlogskreet hooren. Hemel! de oorlogskreet der Zwarte Slangen, die de bewoners van Antilopa maar al te goed kennen en die hun nu sidderen doet; maar tegelijkertijd springt de Saehem op het stalen koord en beweegt zich daar op voorwaarts. Langzaam voorwaarts, stap bij stap, steeds de oogen op den kroonlichter gevestigd houden de. Hij schijnt te zweven. Zijn uitgestrekte armen, die de mantel bedekt, lijken wel een paar geweldige vleugels. Daar wankelt hijhij valt! Neen! Een kort gemompel van bijval breekt als een rukwind los en verstomt. Het gezicht van den vorst neemt nu eene vreeselijke uitdrukking aan. In zijne oogen, op de lampen geves tigd, gloeit een demonisch vuur. En straks, als hij het uiteinde van het koord bereikt heeft, leunt hij tegen den paal en heft onverhoeds een krijgsgezang aan. Niet in zijne moedertaal, maar in het Engelsch, zoodat allen het kunnen verstaan. Het is half gezang en half decla matie, vreeselijk weemoedig, wild en heesch, vol dreigend recentie. En men hoort de volgende woor den: Jaarlijks na de groote regens verlieten vijfhonderd strijders Chiavalta. Zij gingen op het oorlogspad om vijanden te dooden; zij gingen op het jachtpad, om bisons te dooden. Met eer en buit, met scalpen, vleesch en huiden be laden, keerden zij huiswaarts, vroolijk begroet door de vrouwen, die dansten ter eere van den Grooten Geest. Chiavalta was gelukkig! De vrouwen arbeidden in de wigwams; de kinderen groeiden op tot schoone maagden en koene krijgers; en de mannen sneefden op het veld van eer, en gingen heen om met de geesten der vaderen te jagen op de Zilverbergen. Chiavalta was machtig! Daar kwamen de bleeke gezichten van over het groote water en wierpen vuur op Chiavalta. Niet in eerlijken kamp hebben de witte gezichten de Zwarte Slangen overweldigd. Neen, als jakhalzen slopen zij des nachts in de wigwams en begroeven hunne mes sen in de borst van slapende mannen, vrouwen en kin deren! Chiavalta is niet meer! De blanken hebben op de plaats er van hunne steenen wigwams opgetrok ken. Maar het vermoorde geslacht, het vernielde Chia valta schreit om wrake! De stem van den Saehem werd al wilder. Zooals hij nu daar boven de hoofden der menigte troonde, leek hij een engel der wrake. De directeur scheen teeke- nen van bezorgdheid te geven. In het circus heerschte bange stilte. En de vorst huilde verder: Van den ganschen stam bleef slechts een jongsken in leven. Het was klein en zwak, maar het zwoer den Geest der Aarde, wraak te zullen nemen. Het zwoer dat het de lijken der witte mannen wilde zien, en vlammen, en dood! Deze laatste woorden hadden als een schreeuw van razernij geklonken. Angstig staken de toeschouwers de hoofden bij elkaar. Wat zou deze woedende tijger on dernemen? Hoe zou hij zijn wraak willen voltrekken? Hij, geheel alleen? zou men vluchten? Of blijven en zich te weer stellen? Eensklaps barst er uit de keel des Sachems een on- Maar wat nu? In plaats van den Saehem, verschijnt de directeur van den troep, de heer Dean, in eigen persoon. Hij maakt een diepe buiging en heeft de eer de hooggeachte dames en heeren te verzoeken, zich heel kalm te houden, geen applaus te maken en liefst eene diepe stilte te bewaren, aangezien de vorst uiterst prikkelbaar en wilder dan gewooidijk is. Deze mede- deeling maakt een diepen en niet juist aangenamen indruk. Zóó zelfs, dat die personen, die reeds blijde wa ren zoo goede plaatsen heel vooraan bij de barrière vermeesterd te hebben, nu ietwat bezorgd omkijken en liever wat meer achteraan zouden hebben gezeten. Men kon toch maar niet weten, of zoo’n wildeman niet gevaarlijk worden kon. Zou hij zich nog herinneren, dat eenmaal op deze plek de woonsteden zjjner vade ren hadden gestaan dat dezelfde burgers van Anti lopa eenmaal Chiavalta te vuur en te zwaard verwoest hadden? Eensklaps doorsnijdt een schel gefluit de lucht en daar is hij, de vorst die op de graven van zijn voorgeslacht zal optreden als acrobaat. Alles staart zich de oogen uit. Inderdaad, eene vorstelijke ver schijning! Fier als een koning staat hij daar. Een man tel van wit hermelijn omgolft zijne rijzige figuur, die in hare wildheid aan een slecht getemden jaguar doet denken. Het gelaat is als uit erts gegoten; de kop is als die eens adelaars; en daarin fonkelen met gouden ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 2*/> cent. Groote letters naar plaatsruimte. De eerste fabriek, die de schr. bezocht, wai nog al van eenige beteekenis; zij werkte met een strangpers (om de steenen te vormen) en een enkele tafel; men had er verleden jaar 3 millioen steenen gemaakt en 40 personen, waaronder 5 vrouwen, hadden hier 22 weken over gewerkt. Bij uitzondering gaan op deze fabriek de steenmakers ’s winters klei vletten; hier maakt men dus een aardwal en hebben de menschen ’t grootste deel van ’t jaar werk. Volgens opgave van den baas hadden vormer en haagzetter, de hoogstbetaalden, gedurende de campagne 275 gld. verdiend; de minste van de volwassenen had ’t gebracht tot f 170, en de vrouwen, wier loon men ook hier als »makkelijk-mee-te-nemen-bij verdiensten* schijnt te beschouwen, konden gemiddeld f 50 in het gezin brengen. De overknechten ontvangen, alweer volgens den baas, per week gemiddeld 9 gld. Vrou wen kon de baas krijgen zooveel hij wilde. Op een andere fabriek werkte men met een «enkele* tafel. Men had hier 11 rekendagen gemaakt wat veel is, want op sommige fa brieken bracht men’t in 1903 slechts tot 7. De loonen zijn er als volgt: vormen f26, haagzetten (in Gelderland is dit vrouwenwerk notabene) f 26, kleiaanvoerders, gravers f 18, de aanschuivers, die de leem uit den molen naar de vormtafel kruien, f 18, de opsteker f 12, de »schonjer«, die de steenplaatsen in orde houdt (gewoonlijk een oude man) f 11, de af- dragers 7, 8 en 9 gld., al naar hun leeftijd, de toeschietster (vrouw, die den haagzetter bij staat,) f8 en de «opsnijdsters* f 7, alles per rekendag. De overknechts, zei de baas, ver dienen f 10 a f 11 per week. Daarna bezocht ik m’n laatste fabriek in deze streek en ik deed dit, omdat hier, behalve met 'n strangpers, ook met ’n gewone vormpers en in ’t geheel niet meer met de tafel gewerkt wordt. De zander, afstrijker en neerslaander hadden hier 8 cent, kleikruiers en steenvervoer ders, die met groote kruiwagens de steenen in de plaatsen brengen, 9 cent per duizend ontvan gen. In ’t geheel had men er met deze pers l1/, millioen kunnen maken; de strangpers had er een millioen geleverd. Dit was een van de grootste fabrieken. Ik wist genoeg van Friesland; immers ik had ondervonden, dat de steenmakers hier 30 weken van het jaar moeten zien met anderen arbeid aan den kost te komen, en dat men ook hier meent geen steenen te kunnen producee- ren, dan met medewerking der vrouwen. en Limburg zijn de fabri- Verder bemerkt schr. met in Limburg geen vrouwen aan de man- Ook vindt hij, dat de arbeiders humaan behandeld worden. Over Friesland, dat slechts een klein deel tje der steenfabrieken van ons land bezit, is deze schr. minder goed te spreken. Er zullen, volgens den schr., in Friesland ongeveer 50 millioen steenen per jaar worden gemaakt. (Wij meenen, dat dit getal zelfs nog te hoog is.) De steenovens zijn hier meestal van zeer ouden vorm en gelijken veel op die aan den Holland- schen IJsel. ’t Zijn dus mondovens, doch rondom door muren ingesloten, heel hoog en als een schuur overkapt. Slechts een drietal ringovens treft men er onder aan. Ook het steenen maken gaat er nog zeer primitief. Slechts op twee fabrieken werkt men met ’n gewone vormpers; in drie gebruikt men de insgelijks door stoom gedreven strang pers (hier snijmachine genaamd) als in Limburg, en op al de andere fabrieken werkt men nog als in het jaar duizend en zooveel voor onze jaartelling onder Farao: met de vorm tafel. Echter heb ik reden te gelooven, dat de beroemde vleeschpotten van Egypte hier ontbreken Op sommige fabrieken, die men hier voor tichelwerken uitscheldt, werkt men met ’n dub bele, op andere met ’n enkele vormtatel. Het verschil is dit: bij ’n dubbele vormtafel werkt men met twee ploegen; de eene begint ’s mor gens 3 en eindigt ’s middags 12 uur, en de ze staan alle onder overdekte hagen en krij gen dus geen zon kan men ze op den duur niet tusschen de steenplaatsen bergen. Dan worden ze, en dan alle per kruiwagen, ver voerd naar daartoe ingerichte droogschuren, waarin echter geen kunstmatige verwarming is aangebracht en ze alleen door den tocht droog moeten worden. Meestal werken zes vrouwen op ’n fabriek, maar ze worden hier niet zoo brutaal tot den arbeid gedwongen als aan den Hollandschen IJsel en op vele steenovens in Gelderland. Wel geeft bij ’t aannemen van volk wat vroeg in ’t voorjaar voor ’t dan volgend seizoen plaats heeft en waarbij de arbeiders evenals dienst meisjes ’n goospenning (godspenning, goods- penning, handgift) krijgen (de volwassenen f 1,50, de vrouwen f 0,50 en de jongens f 0,50 en ’n wit linnen pakje) de baas de voorkeur aan hen, wier vrouwen tot medewerken ge neigd zijn, doch hij zal de mannen er niet om wegjagen (zooals in Gelderland en Holland wel gebeurt), wanneer hun vrouwen te midden der campagne het bijltje er bij neerleggen. De kleur der steenen is hier geel als aan den IJsel en die met de strangpers zijn gevormd, zijn bovendien nog mooi glad, waarom ze in Holland veel worden gebruikt om eenige kleur- schakeering te brengen in de gevels. De vorm is in hoofdzaak Waalvorm, doch men bakt er ook van Oude-Rijn-formaat, en nog een soort daar tusschen in, drielingen genaamd. Woning- en brandstof-verschaffen bestaat hier niet. Maar wat de fabrieken hier tot de minst begeerlijke maakt, is de omstandigheid, dat hier het steenen maken in den volsten zin des woords seizoenarbeid is. Hier is, behou dens ’n enkele uitzondering, ’s winters geen klei te vervoeren. Ze moet van elders worden aan gevlet, doch dit heeft tijdens de campagne plaatsklei in voorraad wordt niet aangebracht. De campagne duurt 20 a 22 weken en daarna worden alle «ticheljongens* naar huis gezon den, behalve de vier kruiers, twee vaste en twee losse, die men hier o ver knechten* noemt. •De meeste fabrieken vindt men tusschen Leeuwarden en Harlingen, vooral in de nabij heid van laatstgenoemde plaats; voorts zijn er nog enkele te Dokkum, Bolsward, Sneek en in Gaasterland. De arbeiders werken er per «rekendag*, dat is per 200.000 steenen; maar zij moeten er voor eiken rekendag 210.000 maken. Die 10.000 Naar men weet, trekt de steenfabricatie en de vrouwen- en kinderarbeid in de steenfabrie ken in den laatsten tijd nog al de aandacht. Minister Kuyper heeft persoonlijk onderzoek ingesteld en ook anderen gingen op onderzoek uit. Zoo bevat de Telegraaf reeds verschei dene artikels van iemand, die de steenfabrie ken langs Waal en IJsel en Maas bezocht en ook in Friesland is geweest. Over deze nijverheid in Gelderland was hij zeer slecht te spreken. Niet alleen, dat er veel vrouwenarbeid gevraagd werd, maar deze werd soms ook nog half afgedwongen. Over de Limburgsche tichelwerken is de schrijver beter tevreden. Ziet men in Gelder land een fabrikant hoogst zelden op zijn fa briek, in Brabant kanten vaklieden, genoegen, dat er op die fabrieken werken en dat nen de hoogste loonen worden betaald. andere valt dan onmiddellijk in om tot ’s avonds 9 uur door te werken. Voor de «ticheljon- gens< (zoo noemt men ze ook als ze grijze haren dragen) is deze wijze van werken het minst voordeelig, want ze hebben zonder uit zondering stukwerk en kunnen bij ’n negenurigen arbeidsdag niet voldoende verdienen. De fa brikant echter krijgt op deze wijze per seizoen de meeste steenen, want voor hem is dan elke werkdag achttien uren lang, en bovendien heeft het dit voordeel, dat men maar zeer moeielijk jongens beneden de 16 jaren aan ’t afdragen der steenen van de vormtafel in de steenplaats kan zetten, aangezien deze snuiters ’s morgens vóór 5 en ’s avonds plicht zijn te slapen, wordt In elk kinderexploitatie van men na 7 uur wettelijk ver- Of er nooit gesmokkeld geval is de gruwelijke vroeger uit. Toen zag 8- en 9-jarige afdragers. Even 12-jarigen gebruikt men wel op de fabrieken waar met de enkele tafel gewerkt wordt; want daar werkt maar een ploeg, die ’s morgens 8 uur aanvangt en ’s avonds 7 uur eindigt. Hier mogen ze dus dien langen werk dag meemaken. Vrouwen werken hier ook op alle fabrieken, en het meest in aantal, waar de vormtafel nog gebruikt wordt. Haar werk is echter van an deren aard dan in Gelderland of aan den Holl. IJsel. In hoofdzaak moeten ze hier de steenen snijden, wat nergens elders gebeurt, en in Gel derland ook niet plaats vond, toen men er nog met de hand vormde. De klei is hier weeker en bij ’t neerslaan op de steenplaats komt met ’t optrekken van den vorm een rand aan de steenen. Zoodra ze daartoe droog genoeg wor den geacht komen de vrouwen, die de steenen een voor een opnemen en er met een mes die randen afsnijden. Dit noemt men hier op snijden, en wat in Gelderland daarvoor door gaat, heet hier optrekken, wat in ieder geval juister is uitgedrukt. Echter, dit optrekken heeft hier niet altijd plaats. Als ze platliggend, droog genoeg worden, zet men ze zóó in de hagen. Dit, het «opzetten* van de Waal, heeft hier nu weer niet door vrouwen plaats, Wel helpt daarbij ééne vrouw. Voor zoover de steenen midden in de plaatsen liggen, laadt zij ze op een kruiwagen om ze tot aan de droog- haag te brengen, en die aan den kant liggen, schiet ze bij twee tegelijk toe aan den haagzet ter, een man dus, die hier het hoogste loon verdient, dat er wordt uitbetaald. Daar de steenen hier lang moeten drogen r- COURANT 1 i

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1904 | | pagina 1