MET VALSCHE PAPIEREN.
f
l'WK SHEEK ES MSTliM.
In Oorlogstijd.
Zaterdag 14 Mei 1904.
59e Jaargang.
No. 39.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
FEUILLETON.
1
4
4
v
gers heeft.
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
be-
in
15 VI.
.Laten wij daarover niet verder spreken, mijnheer
Von Berghaupt; ge zult in mij een onvermoeid werk
zaam vriend vinden. Kan ik morgen zeker op uw be
zoek rekenen?*
.Zeker,* antwoordde Koert en nam afscheid.
Langzaam liep hij voort, zonder te weten waarheen
hij zou gaan. Het werd reeds schemeravond. Op dat
oogenblik zat zijn vrouw in het hoekje van de sofa,
waar zij gewoonlijk zat, en weende haar oogen rood,
terwijl haar man in Wiesbaden eenzaam en verlaten
naar een plaats zocht, waar hij dien nacht zijn hoofd
te rusten zou leggen. Na veel inwendigen strijd be
sloot Koert voor eenige dagen zijn intrek te nemen in
een der grootste hotels.
Toen mijnheer Morris den brief voor zijn gemach
tigde te Londen op het postkantoor had afgegeven,
richtte hij zijn schreden naar den Kurtuin en wandel
de daar ouder gewoonte op de eenzaamste paden. Hij
kwelde zijn verstand, om de oplossing te vinden van
een vraagstuk, dat hierop neerkwam: Door welke mid
delen kan ik het best dien Koert von Berghaupt zoo in
vertwijfeling brengen, dat hij verdwijnt en zijn vrouw
als achtbare weduwe achter laat, voor het proces tot
echtscheiding begonnen is.
De oplossing was zeker moeielijk te vinden, want om
tien uur liep de advocaat nog in den Kurtuin te pein
zen.
VIL
Jane had den nacht slapeloos doorgebracht. Wat een
nacht was dat geweest! Koert was niet teruggekeerd.
Hoe langzaam kropen deuren van den nacht voorbij jiedere
seconde zonder Koert was haar eene marteling.
Toen de dag aanbrak, waren haar oogen zoo aange
daan door het weenen, dat zij het licht niet konden ver
dragen. Hoe bleek was haar gelaat! Haar zachte trek
ken hadden in dien eenen nacht iets hards gekregen.
Koerts mama had den nacht bij Jane doorgebracht,
maar na middernacht had zij afgezien van de pogingen
om haar schoondochter te troosten.
»De zoon is gelijk de vader,* zeide zij somber. .Iede
re traan, die men om hem stort, is een verloren traan.
Het zou voor mij een kwade dag zijn, als ik hem uit
mijn hart moest verbannen, maar dan zal ik deze engel
in zijn plaats stellen.*
Om Jane door de morgenlucht wat verfrissching te
bezorgen, nam zjj haar arm en wandelde met haar in den
tuin.
.Mijn kind,* zeide zij tot Jane, »je hebt evenmin als
ik een gelukkig lot in de loterij, die het levensgeluk
der menschen verdeelt, maar het smart mjj dubbel, dat
mijn zoon, mijn Koert, mijn trots en mijn hoop, de man is
die je ongelukkig maakt! Misschien is hij wel in een ge
zelschap van spelers verzeild geraakt, naar ik gis door
dien Engelschman. In mijn gedachten zie ik hem
reeds als een geruineerd man tot zijn vrouw terug-
keeren!*
Jane had geen ooren voor deze onderstellingen van
haar schoonmama. Zij gevoelde dat haar man verkeerd
beoordeeld werd en vroeg zich zelven af hoe het mo
gelijk is, dat een moeder haar eigen zoon niet kent.
De zon steeg hooger aan den hemel. Men liet de
koffie onder de veranda gereedzetten. Op eens werd
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
de deur van de kamer geopend en trad Erik von Wam-
bold in grijze burgerkleeding met een vriendelijken
groet op de dames toe.
Een straal van vreugde en hoop verhelderde Jane’s
gelaat, toen zij den edelmoedigen vriend van haar man
de hand drukte. Wambold moest mede ontbijten.
Op merkwaardige wijze vermeed men over Koert te
spreken. Eindelijk begon Erik:
»Ik heb reeds vernomen, dat Koert nog niet van zijn
reis is kunnen terugkeeren. Daar ik mijn vriend ken,
ben ik overtuigd dat een gewichtige zaak hem terug
houdt, en met die zaak moeten wij rekening houden,
of wij ze kennen of niet. Het moet voor zijne vrouw
een troost zijn, te weten dat Koert zeer in onze nabij
heid wordt opgehouden; hij is te Wiesbaden.*
»Dan hoop ik dat mijn zoon zijn wegblijven zoo kan
verantwoorden, dat wij hem vergiffenis kunnen schen
ken,* zei mevrouw.
»0, mama,* sprak Jane, terwijl zij kleurde. .Koert
onderstelde zeker, dat ik een moedige vrouw zou zijn,
die niet dadelijk angstig wordt. Zoo’n vrouw behoort
bij een krijgsman. Het is te bejammeren, dat zijn on
derstelling verkeerd was, maar vanaf dit oogenblik zal
ik dapper en moedig zijn.*
Wambold had intusschen tie beide Engelsche brieven
te voorschijn gehaald en reikte ze aan Jane over met
de woorden:
.Koert zendt mij deze twee brieven uit Wiesbaden en
verzoekt mij ze aan u te overhandigen met de vraag
of u dit handschrift kent.*
Jane nam de brieven aan, bekeek ze een oogenblik
en bracht ze toen aan haar lippen om ze te kussen.
.Brieven van mijn besten vader aan mijnheer Morris!*
riep zij uit. »0, wat doet Koert m j een genoegen met
deze brieven! Hoe dwaas, dat ik vergeten kon dat
mijn man er steeds op bedacht is mij genoegen te
verschaffen al is hij ook verre van mij. Ik schaam
mij over mijn tranen 1 O, wat staat Koert veel
hooger dan ik
.Van wien zou Koert die brieven gekregen heb
ben?* vroeg Wambold, die met genoegen naar het
vroolijke gelaat van Jane keek.
»Hij kan die alleen van mijnheer Morris ontvangen
hebbenhet doet mij waarljjk pleizier, dat mijn beste
man met dien heer toch kennis heeft gemaakt. O,
mijnheer Morris zal hem veel goeds en edels van mijn
papa kunnen vertellen. Ik zelf houd niet bijzonder
van mijnheer Morris, hoewel hij een geacht en ijve
rig advocaat is. Ik wenschte daarom geen verkeer
met hem te hebben, maar als Koert bem achting toe
draagt zal hij mij zeer welkom zijn.*
«Naar het schijnt stond mijnheer Morris in nauwe
betrekking tot uw papa?*
.Papa stelde veel belang in hem en mijnheer Morris
beantwoordde aan de verwachtingen, die papa van hem
koesterde. Mijn papa hield er van, ijverige jongelie
den voort te helpen; daarvoor besteedde hij aanzien
lijke sommen. Ik weet niet of papa de familie van
mijnheer Morris gekend heeft, inaar ik herinner mij,
dat deze ongeveer achttien jaar oud was toen hij als
klerk van een advocaat bij ons aan huis kwam. Hij
bleef bij ons totdat wij weer naar de koloniën terug
keerden. Ik was toen nog zeer klein en herinner mij
alleen nog dat mijnheer Morris mij bij het vertrek een
ruiker bloemen gaf. Later hoorde ik, dat hij een zeer
goed candidaats-examen had afgelegd en hij gemakke
lijk zijn doel zou kunnen bereiken, wanneer hij drie
honderd pond sterling kon betalen aan den rechtsge
leerde bij wien hij werkzaam was.
Wordt vervolgd.
den, noodig voor ’t voeren van een reuzen
oorlog.
In 1870 had Frankrijk een leger gereed van
300,000 man; thans heeten er bijna 4 millioen
soldaten te zijn. Wat een verschil in oorlogs
kosten
Natuurlijk staat ’t oeconomisch leven der
natie van het begin van den oorlog af geheel
stil. Als alle weerbare mannen van bv. 20
45 jaar moeten opkomen, kunnen de overige
mannen de bedrijven niet doorzetten. Dit zal
zeker wel geen langwijlig betoog behoeven.
Nijverheid, handel en ook de landbouw zijn
verlamd. Reizen gaat ook niet meer; want de
spoorwegen moeten 4 millioen soldaten met paar
den, wapens, leeftocht, enz. vervoeren. De
volksarbeid zal stilstaan. Er zal dus ook niet
verdiend worden en de eerste tocht van allen
zal zijn naar de spaarbanken.
Ons dunkt ’t is niet moeielijk te begrijpen,
dat de Staat onmiddellijk geld moet hebben
en dan zoo veel. Zal nu een land als Frank
rijk in vredestijd wel 4 a 5 milliard los kun
nen krijgen, in oorlogstijd, als er bovendien
nog milliarden zullen moeten zijn om den krijg
te voeren, is die som niet best te vinden.
Op deze wijze wilde Jules Roche aantoonen,
dat Frankrijk, door zelf als kassier der spaar
penningen op te treden, ’t voeren van een groo-
ten modernen oorlog onmogelijk heeft ge
maakt.
Of de man volkomen gelijk heeft? We
weten ’t niet. Doch wel volgt uit zijn beschou
wingen, welke ontzaglijke bezwaren tegenwoor
dig voor eiken Europeeschen staat aan ’t voeren
van een grooten oorlog zouden verbonden zijn;
bezwaren zóó groot, dat schier geen voordee-
len zouden te bedenken zijn, welke daartegen
ooit kunnen opwegen.
Laten we nog aanstippen, dat Jules Roche’s
beschouwingen over den reusachtigen inleg
der Fransche natie in de Fransche staatsbank
de Nederlandsche inleggers in de Rijkspost-
spaarbank niet ongerust behoeft te maken.
Hier is geen leger van alle menschen, die de
wapenen kunnen dragen, gelijk in Frankrijk;
hier is ook de inleg relatief veel geringer in
de Staatsbank.
Nu er weer voor de zooveelste maal een
groote oorlog is, begint men zich steeds meer
in de vreeselijke gevolgen van een grooten
oorlog in te denken.
Een grooten oorlog! Eigenlijk hebben we
nog nooit een grooten oorlog gehad, in den
zin, zooals die thans groot moet genoemd wor
den.
Een grooten oorlog zou immers nu moeten
beteekenen, dat de geheele strijdmachten der
oorlogvoerenden tegen elkaar in actie waren,
dus bv. een millioen of vier Franschen tegen
minstens zooveel Duitschers; een millioen of zes
Russen tegen evenveel Duitschers en Oosten
rijkers; of zoo iets. De legers van die landen,
reserves, landweer, landstorm, of hoe die aan
vullingen ook mogen heeten, meegerekend,
zijn immers tegenwoordig zoo groot.
En zoo’n oorlog is er gelukkig nog nooit
geweest.
Ja, Napoleon had in zijn tijd reusachtige le
gers. Ook in den Krim-oorlog streden tal van
manschappen. De oorlog in 1866 tusschen
Pruisen en de andere Duitsche Staten zag zeer
groote troepenmassa’s in ’t veld. En nog groo-
ter waren de legers in 1870, in den Fransch-
Duitschen oorlog; doch toen streden wel hon
derdduizenden, echter geen millioenen tegen el
kaar.
Nu zal men zeggen: als de hier genoemde
oorlogen reeds zooveel ellende teweeg brachten,
hoe onbegrijpelijk ontzettend moet dan wel
niet een echte, moderne oorlog zijn, waarbij
twee (stel u eens voor, dat er nog meer mee
doen!) groote mogendheden al hunne troepen
tegen elkaar in ’t strijdperk brengen. Wat
zullen wel niet de gevolgen zijn van zoo’n
wereldschokkende gebeurtenis? Die moeten
niet te overzien zijn!
Gelukkig is er een troost voor de Europee-
sche volken, welke door de ontzaglijke kosten
van legers en oorlogsvloten in onzen tijd meer
en meer gedrukt worden. En wel deze: Juist
door de verbazende krijgstoerustingen zelve
en de talrijkheid der legers, die elkaar zouden
hebben slag te leveren, wordt het voeren van
een grooten oorlog tusschen Europeesche vol
ken onderling voortdurend moeielijker en daar
mee onwaarschijnlijker. Welhaast zal er reden
zijn om zich ernstig af te vragen, of een groo-
ongeveer 41/, milliard francs, nota bene: 4500
millioen francs. (Laten we hierbij opmerken,
dat ook in Frankrijk groote kapitalen in en
kele handen zijn opgehoopt, maar dat daar
vooral de groote massa geld bespaart en veel
geld heeft; juist in Frankrijk zit zeer veel
klein-kapitaal).
In de laatste tijden nu was opgemerkt, dat
het vertrouwen in de Rijksspaarbank iets min
der scheen te worden. De tegenwoordige mi
nister van financiën Rouvier trachtte nu de
inleggers gerust te stellen; hunne penningen,
betoogde hij, zijn in handen van den staat
volkomen veiligzelfs in het bijna ondenkbaar
geval, dat de ruim 11 millioen (Frankrijk heeft
39 millioen inwoners J) bezitters van spaarboek
jes tegelijkertijd hunne gelden kwamen op
vorderen, zou de staat zeer stellig bij machte
zijn om ieder van hen ’t zijne uit te betalen.
Dit is waar, zegt Jules Roche; in gewone
tijden behoeft de inlegger niet ongerust te zijn.
Maar in oorlogstijd? Om die vraag te
antwoorden, gaat Roche eerst na, wat er
vredestijd zou gebeuren, als de 11.051.979 in
leggers plotseling de 41/, milliard kwamen
terugvorderen. Dit geld is natuurlijk niet in
de Fransche schatkist aanwezig; het wordt
daarin vertegenwoordigd door rentegevende
papieren voor Fransche staatsrente (Frankrijk
heeft een staatsschuld van 30 milliard francs.)
Natuurlijk zou er tijd noodig zijn om die pa
pieren te verzilveren en een operatie op zóó
reusachtige schaal zou van zelf een niet onbe
langrijke daling van de waarde dezer papieren
tengevolge hebben. En een onmiddellijke be
taling van ’t geheele bedrag is ondenkbaar.
En zelfs, al zou de uitbetaling bij termijnen
geschieden, dan nog zou Frankrijk groote lee-
ningen moeten sluiten, zoo groot, dat ’t invloed
op Frankrijks crediet moest hebben. Dit nu
in vredestijd, als ’t gezamenlijk terugvragen
vrijwel ondenkbaar is.
Doch in oorlogstijd Dan is een algemeene
terugvordering niet ondenkbaar, maar een
dringende werkelijkheidwe bedoelen natuur
lijk bij een grooten oorlog. De Staat moet
dan geld leenen, niet in volle vrijheid van
beweging, niet in ’t volle bezit van zijn cre
diet, maar te midden van de vreeselijkste ver
warring die men zich kan voorstellen. En hij
zou in die omstandigheden niet alleen de 4 ’/s
milliard moeten leenen om de inleggers van de
spaarkas uit te betalen, maar bovendien de gei
ten oorlog tusschen twee groote Europeesche
mogendheden nog mogelijk moet worden ge
acht. Het gaat deze mogendheden ongeveer
zooals het zou gegaan zijn met de Middeleeuw-
sche ridders, als deze, om de beste kansen te
hebben in den strijd, hunne harnassen en ijze
ren wapenrustingen altijd zwaarder hadden ge
maakt; het einde zou natuurlijk geweest zijn,
dat geen van hen zich meer onder ’t hem druk
kend gewicht had kunnen bewegen en dat
alle strijd tusschen hen onmogelijk zou zijn
geworden.
Laten we nu eens niet op de financieele zijde
van den corlog letten, maar alleen denken om
de krachtsontwikkeling; welk ander land dan
Engeland had, zonder zijn eigen wereldhandel
grootendeels te verhinderen, een leger naar
Zuid-Afrika kunnen brengen, als Engeland in
den krijg tegen de Boeren gebracht heeft.
Hoeveel inspanning kostte ’t den Brit, die hon
derdduizenden in Zuid-Afrika te houden en te
onderhouden.
En dan had Engeland ’t nog betrekkelijk
gemakkelijk; want een groot deel dier troe
pen waren niet mobiel. Doch stel u eens
voor, dat de Boeren veel talrijker waren ge
weest, dat zij minstens honderdduizend gewa
pende burgers in ’t veld hadden kunnen bren
gen dan hadden honderdduizenden Engelschen
moeten dienen voor den werkelijken strijd;
en hoe was ’t dan gekomen met de voeding
en verzorging van die honderdduizenden
Daar hebben we nu den oorlog in ’t Verre
Oosten. Rusland heeft millioenen soldaten;
doch breng ze eens naar Mantsjoerije en houd
ze daar goed verzorgd, goed gevoed en ge
kleed, goed voorzien van medische hulp. Met
groote moeite houdt Rusland daar een leger
van misschien meer dan driehonderd duizend
man, terwijl ’t tien-, twintigmaal zooveel krij-
Nu komt dit vooral, omdat het
tooneel van den strijd zoo ver van ’t eigenlij
ke Rusland af gelegen is; doch zou bij een
krijg tusschen twee groote Europeesche buur
staten de volle ontwikkeling van aller strijd
krachten wel zoo gemakkelijk zijn
Wat meer bepaald Frankrijk aangaat, werd
’t bijna onmogelijke van een oorlog onlangs
nog in ’t licht gesteld door den Franschen
oud-minister van financiën Jules Roche.
Men moet weten, dat juist in Frankrijk ont
zaglijke sommen door ’t groote Fransche pu
bliek in de Rijksspaarbank belegd zijn, zoo
mms- es mwtestiblid
COURANT,