MET VALSCHE PAPIEREN. MfflWS- Eli AIIÏEI1TESTIBL.U) VOOR WEK ES MSTI1EKIA m Zaterdag 28 Mei 1804. 58e Jaargang. No. 43. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Friesche Vaarwaters. Binnenlandsch Nieuws. FEUILLETON. >or den. Wordt vervolgd. -i. Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. wezen van Een meisje van den werkman G. S. te Gouda goot petroleum in de kachel, om haar feller te doen bran den. Zij schijnt evenwel wat al te dicht bij het vuur te hebben gestaan, want plotseling vatten hare kleeren vlam en stond het meisje dadelijk in lichte laaie. Hoe wel spoedig personen tot blussching aanwezig waren, werd haar lichaam toch overdekt met brandwonden. In deerniswaardigen toestand werd zij naar het gast huis gebracht. Haar toestand is hopeloos. Het Landbouwcoraité, te 's-Gravenhage verga derd, heeft met groote meerderheid de wenschelijkheid beaamd, om de gezamenlijke landbouwbedrijven in de Ongevallenverzekering op te nemen en de meening uitgesproken dat deze zaak bij afzonderlijke wet behoort geregeld te worden. Voorts dat verzekering ook op vrouwen en meisjes moet toegepast worden. De vechtersbazen uit St. Janssteen, waartegen verleden week door den ambtenaar van het openbaar ministerie bij ’t gerechtshof te ’s-Gravenhage een ge vangenisstraf van 1 jaar en 8 maanden werd geëischt, zijn over Antwerpen naar Amerika vertrokken. zeide: «Het is mogelijk, dat iemand mijnheer Von Berghaupt aanzet tot een brutale bejegening van zijn vrouw, om dat deze geen ja en amen zegt op het voorstel tot vrijwillige scheiding. In dat geval zal ik met mijn borst de slagen opvangen, die bestemd zijn om het hart te treffen van de engel mijns levens.* Meteen stijve buigingen een diepen zucht verliet mijnheer Morris de kamer. Eindelijk scheen de advocaat het rechte middel ge vonden te hebben, om de liefde en het vertrouwen in Jane’s hart aan het wankelen te brengen. «O Koert, Koert, hoe zwaar wordt je belasterd! Maar waarom kom je niet tot je vrouw? Waarom kom jeniet, Koert?* Zij begon te schreien en zonk op een stoel neer. Toen mijnheer Morris den tuin doorliep, kwamen hem drie dames tegemoet, waarvan mevrouw Von Heiders dorf zich onderscheidde door haar vorstelijk voorkomen. De advocaat sloeg schuin een bewonderenden blik op haar en trad ter zijde om beleefd te groeten. Als ver steend bleven de drie dames staan, toen zij den Engelsch- man bemerkten. Mevrouw Von Heidersdorf liep op hem toe en keek hem scherp aan. «Is u mijnheer Morris, uit Londen?» vroeg zij. »0m u te dienen Toby Morris.» «Hebt ge misschien mijnheer Von Berghaupt naar huis gebracht?» De advocaat haalde de schouders op en zeide: »Ik kan mijnheer Von Berghaupt niet bewegen om naar huis terug te keeren. Ik behoor tot de goede be kenden van dien heer, maar ik zou nooit kunnen be sluiten om hem in zijn intieme familie-aangelegenheden raad te geven.» Bij deze woorden maakte hij een buiging, groette drie kokers, werd de hoofdwaterlossing voor die streken en maakte voor Dokkum weer scheepvaart mogelijk. Nog heeten deze slui zen de Dokkumer Nieuwe Zijlen. In ’t begin der 18e eeuw, bij ’t opwerpen der nieuwe dijken in Lemsterland (van de zg. Boedsteden tot Slijkenburg) werd de Schoter- zijl vernieuwd. De meeste behoefte aan vaarten bestond in ’t Oosten en Zuidoosten van ons gewest, waar de venen wachtten op ontginning, die alleen door kanalen mogelijk zou zijn. Voor die kanalen kwamen, was dit deel van Friesland een woeste, weinig bevolkte en arme streek en de aan de nieuwe kanalen ontstane en groeiende plaatsen, als Heerenveen, Drachten, Beetsterzwaag, Gorredijk gaven later aan die streek een heel ander aanzien. ’t Was betrekkelijk een geluk, dat in dit deel van ons gewest groote uitgestrektheden lands behoorden aan enkele eigenaars, die on dernemingsgeest genoeg bezaten om in eigen en ander belang ’t ontginnen hunner veenlan- dendoor ’t graven van tlinke kanalen te dur ven aanvangen en doorzetten. Toen in Schoterland de vergraving der veenlan- den begon, was een kanaal van Akkrum naar Heerenveen gegraven; dit water werd doorge- trokken en zoo kwam de Schoterlands Compag nons vaart tot stand, die wegens den rijzen- den grond vier schutsluizen bevatte. Aan de boorden daarvan nam Heerenveen in om vang toe en breidde Nieuw-Brongerga of de Beneden- en Boven-Knijpe zich uit. Welige weiden vervingen ’t dorre hoogveen, dat aan turfhan del en scheepvaart ruim vertier verschafte. In 1732 kregen de Compagnons der Dekama-, Cuick- en Foitsveenen van de Friesche Staten verlof om hun veen vaart, dwars door de ruwe venen, ook die aan anderen toebehoorden, verder te mogen graven, zoodat ze tot Hoorn- sterzwaag werd doorgetrokken. Ook Smallingerland en Opsterland ondergin gen groote verandering door nieuwe vaarten en de eerst onbeduidende dorpjes Noorder- en Zuider-Drachten hebben daaraan hun opkomst en uitbreiding tot een aanzienlijk vlek te dan ken. In 1641 sloten deze gemeenten een overeen komst met zekeren Passchier Hendrik Bolle- man van Den Haag, die met eenige anderen aannam, een hoofdvaart of grifte van 30 voet breedte benevens een dwarsvaart te gra- Aan uw geweten laat ik de beoordeeling of ge het recht hadt om tegen de dochter van uw weldoener de woorden te richten, die ge heden tot haar ge sproken hebt.« Op verwijtenden toon sprak zij de laatste woorden uit. Toen wees zij trotsch naar de deur, ten teeken dat hij kon vertrekken, en keerde zich van hem af. Zoo jaagt men een valschaard weg, wiens bedoelingen men doorzien heeft! De wangen van den advocaat werden vuurrood. Hij begreep, hoe weinig geloof zij aan zijn woorden hecht te; zelfs het schrijven van haar man had aan gewicht verloren, omdat het door zijn handen was gegaan. Zij was zoo schoon en nu juist was zij zoo onbereikbaar ver van hem verwijderd. Meer dan ooit haatte hij den man, aan wien zij met hart en ziel toebehoorde. «Mevrouw Von Berghaupt, ge wenscht dat ik heen ga, en dat op het oogenblik dat ge mij meer noodig hebt dan ge kunt vermoeden. Ik zal gaan, maar ik zal terugkeeren als een trouw soldaat, om aan uw zijde mijn post te bezetten; die post is mij aangewe zen door een man, aan wien ik alles te danken heb wat ik bezit en wat ik ben. Bij het afscheid, toen hij het ongelukkige schip betrad, liet ik hem in mijn hart lezen en hij zag daarin niets dan onwankelbare liefde en trouw. «Ik ga gerust heen, want ik laat mijn kind niet alleen achter,* zeide hij. Hoe zwaar Jane Gray ook lijden moge, omdat zij den man verstiet, die den zegen haars vaders reeds had, ik zal haar in de ure der droefheid ter zijde staan, om met haar te Ijjden en te strijden, ja, om desnoods met haar ten onder te gaan.* Mijnheer Morris stond op en ging naar de deur. Zijn oogen waren vochtig, zijn lippen trilden. Toen hij bij de deur was, keerde hij zich nog eens om en beleefd met zijn hoed en verliet den tuin. «Wat een mensch,« fluisterde mevrouw Von Heiders dorf, terwijl zij den wegsluipenden advocaat nakeek. «Het is, geloof ik, de tweede maal dat hij hier komt, maar zijn verschijning voorspelt niets goeds.» De overige dames deelden in die vrees van de baro nes en opperden de vraag of het niet mogelijk zou zijn, zulk een onwelkomen gast van de deur te houden. Koert’s mama kwam de dames in de vestibule tegemoet. Zij was zeer opgewonden; haar oogen drukten bitterheid en smart uit. Zij hield den onheil brengenden brief van haar zoon in de hand. «Waarde dames,zeide zij, «door het venster zag ik dat die man u is tegengekomen. Hij heeft het nu gewaagd, mijne schoondochter een bezoek te brengen. Ik kwam helaas te laat om hem voor altijd te verjagen. Wat hij met Jane gesproken heeft kon ik nog niet te weten komen; het moet iets verschrikkelijks zijn, want toen ik zooeven in de kamer kwam, vond ik haar in on macht op den grond liggen. Zij hield dezen brief van mijn zoon in haar hand!* Snikkend reikte zij den brief aan de dames over en vervolgde toen: «Met behulp van de kamenier bracht ik Jane te bed. Zij heeft den geheelen nacht gewaakt; ik hoop dat zij nu in slaap valt. Arm meisje, dat aan zoo’n man haar hart heeft geschonken; arme moeder, die van haar zoon zulke droevige dingen moet beleven?* Zij droogde haar tranen en zeide nog: «Maar ik zal hem uit mijn hart verbannen, zooals ik zijn vader uit mijn hart verbannen heb. Jane zal in mij een beschermster vinden, die haar tegen de geheele wereld verdedigt.* (Wordt vervolgd.) ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 27. cent. Groote letters naar plaatsruimte. 19 VIII. «Mijnheer Von Berghaupt verklaarde mij, dat hij zijn afkeer tegen zijn vrouw onmogelijk kon overwinnen. Omdat hij vernomen had, dat ik sedert langen tjjd tot de familie Gray in betrekking sta, heeft hij mij ver zocht u langs minnelijken weg te bewegen om in een echtscheiding te bewilligen op grond van wederzijd- schen afkeer.» De advocaat reikte haar nu den brief van Koert over. Mevrouw Von Berghaupt nam den brief aan, bekeek het adres, herkende het handschrift van haar man en legde het noodlottige papier op een tafeltje in haar nabijheid. «Wat hebt ge me verder mede te-deelen namens mijn echtgenoot, mijnheer Morris?» «Mijnheer Von Berghaupt heeft veel haast met deze echtscheiding. Zoo ongeduldig hij vroeger naar het oogenblik verlangde, waarop hij met u in het huwelijk zou verbonden worden, zoo ongeduldig verlangt hij nu naar het oogenblik, dat hij van u gescheiden zal zijn. Hij drong mij daarom op, u niet te verlaten, voordat ge een besluit hadt genomen.» «Ga gerust heen, mijnheer Morris, en laat al het ver dere aan mij over. Ik dank u voor uwe bemoeiingen. Het schrijven van mijn man zal ik lezen en overdenken; ik moet zeggen, dat hij een geschikt persoon heeft weten te vinden om zijn commissie te laten verrichten. Is Nederland ’t land van vaarten en kanalen, Friesland mag in ’t bijzonder ’t waterland ge noemd worden. Een groot aantal vaarten verbinden de verschillende grootere en klei nere plaatsenen vooral de streken van het laagveen met hare aaneenschakeling van me ren en plassen vormen ’t echte Friesche wa terland, dat de aandacht trekt van eigenaars van pleizierscheepjes. We hebben ’t vroeger al eens gehad over de Middelzee en hare langzame verdwijning door droogslibbing en inpolderingook over de vorming der Zuiderzee. Thans willen we zien, hoe en wanneer ver schillende vaarwaters in ons gewest gekomen zijn. Dit van alle vaarten op te geven, zou niet mogelijk zijn; immers, enkele vaarten waren vroeger riviertjes, stroomende wateren dus, die zich zelf vormden en hadden zijtak ken; we behoeven slechts Tjonger, Linde, Boom, Lauwers, Ried, enz. te roemen. Doch van vele vaarten weten we precies den aanleg. Weldadig was om meerdere redenen ’t be stuur van hertog George van Saksen, van 1504 tot 1509. Bijna toegegroeide kanalen, zooals de Ee tusschen Leeuwarden en Dok kum, werden uitgediept. Tusschen Leeuwar den, Franeker, Sneek en Bolsward werden onder zijn bestuur breede vaarten deels ge graven, deels verbeterd, waardoor zoowel de gemeenschap te water tusschen de voornaam ste steden als de afstrooming zeer werden be vorderd. Een belangrijke verbetering kwam later voor Dokkum tot stand. Een breede tak van de Lauwerszee (’t Dokkumer diep) liep onge breideld door tot de stad Dokkum en werd daar gekeerd door een sluis, in 1583 aldaar van Oudzijl, ten W. dier stad, overgebracht. Dit diep slibde steeds meer aan, werd onbe vaarbaar voor de scheepvaart en des te ge vaarlijker bij hooge vloeden. Eindelijk werd besloten 't diep aan de uitmonding af te slui ten door een sluis; dit werk werd in 1725 door den bekwamen Willem Loré op een grootsche schaal ondernomen, werd in 1729 voltooid, kostte 3 ton en had belangrijke ge volgen vooral door den bij de sluis opgewor pen Statendijk, die ’t land beschermde. Het sluisgebouw, voor dien tijd zeer kolossaal, had ven en met bruggen en sluizen te voorzien; alles met ’t oogmerk om bij de venen te kun nen komen en de turf te kunnen vervoeren. Deze Drachtster Compagnonsvaart bracht bloei en leven, Drachten groeide aan tot een leven dige plaats, waar spoedig molens en fabrieken, kerken, scholen en andere gebouwen gesticht werden. Ten gevolge van een overeenkomst van 1649 werd de vaart verlengd langs Ureterp en de Friesche palen naar Bakkeveen (1664), voort gezet (1756) tot voorbij Haule en deed zoo Haulerwijk ontstaan. In het Westelijk deel van diezelfde grietenij Opsterland waren Juw Dekama en anderen reeds vóór 15 80 begonnen onder Korte- en Langezwaag te vervenen, waartoe de Jonkers- sloot en de Nieuwesloot werden gegraven, toen in 1645 de heeren Crack, Oenema, Fockens en Teyens eene belangrijke overeenkomst sloten tot het graven van vaarten en ontginnen van venen. Van de reeds genoemde slooten werd een beter afvoerkanaal gegraven Noordwest- waarts over de Wijde Wispel en het Nieuwe Diep tot in de Boorn. Als ’t begin eener groote onderneming, was dit kanaal van veel ge wicht. Spoedig werd het ook Zuidoostwaarts voort gezet naar het Gorreveen en er ontstond op de plaats, waar die nieuwe vaart den rijdweg sneed, langs beide een kruisbuurt, Gorredijk, welke ten gevolge van vervening, ontginning en handel zoo sterk werd aange bouwd, dat zij, na in 1672 versterkt te zijn, in 1685 een eigen kerk bekwamen een aanzien lijk vlek is geworden. Reeds lag ’t in ’t plan van genoemde heeren, deze vaart ook verder Oost waarts zelfs tot Bakkeveen door te trekken. Toen nu in 1704 Augustinus Lycklama a Nijeholt, sedert 1693 grietman van Opsterland, de voor naamste eigenaar was der veenvaarten van Gorredijk, Terwispel, Kortezwaag en Lippen huizen, verzocht en verkreeg hij met zijn Com pagnons van de Staten verlof, om de vaart van Lippenhuizen verder Oostwaarts dwars door de hooge venen te mogen graven en opleg gen. Dit geschiedde, en na verloop van ruim 50 jaren was de vaart reeds voorbij Hemrik en Wijnjeterp gevorderd, het veen vergraven en als turf weggevoerdde ondergrond was deels in goeden bouwgrond herschapen. Zijn zoon Daniel de Blocq Lycklama a Nijeholt, van 1731 tot 1773 grietman van Oost-Stellingwerf en vervolgens tot 1781 van Opsterland, wilde deze onderneming vervolgen en gaf daarom in 1 778 den Staten te kennen, hoe gunstig de arbeid tot dusverre geslaagd was, dat er steeds meer behoefte aan turf kwam en de uitge strekte veenvelden van Appelscha en Foch- teloo hem daartoe het meest geschikt voor kwamen weshalve hij octrooi verzocht om de vaart te verlengen en nu in Z.-O. richting te graven over Donkerbroek, Oosterwolde en Appelscha tot aan de grenzen van Drenthe. Als voornaamste eigenaar had hij van de overige eigenaars en ingezetenen reeds toe stemming gekregen. De Staten waren bang voor ’t water van het hooger gelegen Drente en wezen ’t verzoek eerst af. Doch de zaak was van zoo groot gewicht en gevolg, dat zij later een nauwkeurig onderzoek van het terrein bevalen en daarna (2 Mei 1781) hun toestemming verleenden, onder voorwaarden, dat de vaart niet verder dan tot op 20 ko- ningsroeden van de Drentsche grens mocht worden gegraven en dat er «een val of schut- telbank* (duiker) in de Kuinder zou gelegd worden, waar de vaart dit riviertje zou snij- NEE tURANT

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1904 | | pagina 1