NIEEWS- BS AIIVERTE5TIEBLAV
MET VALSCHE PAPIEREN.
Soestdijk.
Woensdag 6 Juli 1904.
No. 54.
"5 9 e Jaargang,
FEUILLETON.
f-
Uitgever: B. FALKENA Mzn», Singel, Sneek.
J' 81,
f
lil 77
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS,
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
Men mag niet beweren, dat ons Vorstenhuis
overvloed van paleizen en lustsloten bezit.
Wanneer men in Duitschland is, dan vindt
men de Keizerlijke verblijven bij tientallen.
Onze Koningin heeft te Den Haag het paleis
in ’t Noordeinde, met zijn weinig vorstelijk
uiterlijk, maar zeer vorstelijk interieurte Am
sterdam het paleis op den Dam, het aan zijn
eigenlijke bestemming, door de wispelturig
heid van Koning Lodewijk Napoleon, onttrok
ken Amsterdamsche stadhuis, van 1648 tot
1653 door Jacob van Kampen gebouwd. Dan
heeft H. M. als lustslot het uitgestrekte Het
Loo, dat in oppervlakte met de kleinste Frie-
sche grietenijen kan wedijveren.
De Koningin-Moeder heeft Soestdijk ont
vangen en Oranje-Nassau-oord bij ’t eindigen
van Haar regentschap weggeschonken tot een
herstellingsoord voor borstlijders. Met ’t hu
welijk van de Koningin heeft Koningin Emma
een deftige Haagsche woning tot paleis laten
inrichten, ’t geen men Haar winterresidentie
zou kunnen noemen.
Des zomers is de Koningin-Moeder gewoon
lijk op het lustslot Soestdijk en ontvangt daar
dikwijls gasten, vooral Haar Koninklijke Doch
ter met den Prins.
Nu, dat dit lustslot wel geschikt is om hoo-
ge bewoners te hebben en hooge gasten te
ontvangen, zal uit de volgende regelen blijken.
Staat in den winter ’t slot eenzaam en verla
ten, deze stilte vormt een schril contrast met
de drukte en beweging in den zomer.
Gelijk alle belangrijke gebouwen, heeft ook
Soestdijk zijn geschiedenis.
Onder Karei den Grooten, keizer Otto en
keizer Hendrik V wordt de streek, waar nu
Soestdijk ligt, genoemd «land vol woudstre-
ken, poelen en moerassen.» Later hadden hier
herhaaldelijk botsingen plaats tusschen de gra
ven van Holland en de Utrechtsche bisschop
pen. In 1356 werd Soest door de Hollanders
verbrand en later hadden deze gewesten veel
te lijden van den woesten krijgsman Maarten
van Rossum. In 1572 hadden de bewoners
van de beide oorlogvoerende partijen veel te
lijden en in 1585 vielen de Spanjaarden onder
Taxis weder in deze streek en roofden en plun
derden niet alleen, maar brandden verder alles
plat, wat zij niet konden medenemen.
30 XII.
«Ik ben u daarvoor ten hoogste dankbaar,antwoord
de de advocaat op een toon, alsof hem die woorden
uit het hart kwamen.
»Als mijn vrouw op het oogenblik nog leefde, dan zou
haar afkeer zeker in welwillendheid jegeris u veranderd
zijn, mjjn beste Morris! Maatlaten wij de dooden rus
ten; hier helpt geen klagen meer. Mijn dierbare vrouw
heeft mjj een heerlijken troost nagelaten: mijn dochter,
mijn geliefd eenig kind.«
Op dit oogenblik vertrok de stoomboot van den
steiger, om de reis voort te zetten. Mijnheer Morris
dronk een tweede glas wijn en zeide toen:
.Mijnheer, ik geloof niet dat er nog een dochter te
vinden zou zijn, die om het treurig lot van haar ouders
zooveel tranen heeft vergoten als miss Jane, pardon ik
bedoel: mevrouw Von Berghaupt. Als het een ver
dienste genoemd mag worden, dat ik de edelaardige
jonge dame in die droevige dagen met troost en goeden
raad gesteund heb, dan zou ik durven beweren dat ik
mij jegens haar verdienstelijk heb gemaakt.*
De consul drukte den advocaat met warmte de hand.
»Ik dank u mijnheer Morris. Eerlijk gezegd, geduren -
de mjjn Robinsonsleven op het eenzame eiland, ben ik
dikwgls getroost door de gedachte, dat ge mijn kind
zoudt troosten en beschermen. Nu, ik heb mij niet
vergist. Dank, nogmaals dank, waarde Morris!*
De consul verbleekte.
»Ik geloof, dat ge gelijk hebt, mijnheer Morris! Ik zal
mijn dochter op mijn komst moeten voorbereiden. Ge
zult dat het best kunnen beoordeelen, daar ge haar
gisteren nog gezien hebt.*
»Ik dank u voor het vereerende vertrouwen, dat u
in mijn zienswijze stelt. Ik heb juist gedurende een
dag en nacht geen stoomboot laten voorbijgaan zonder
naar mijn weldoener te zoeken, alleen om zulk een on
verwachte ontmoeting te voorkomen. Onmiddellijk na
ontvangst van het telegram van mijn gemachtigde be
gaf ik mij naar mevrouw Von Berghaupt. Toen ik
gedurende het gesprek bemerkte, dat zij nog geen be
richt had ontvangen omtrent het geluk, dat haar wacht
te, begreep ik dat het uw bedoeling zou zijn haar te
verrassen. Daar ik geen gelegenheid had om u per
brief dien stap af te raden, welke noodlottige gevolgen
zou kunnen hebben, moest ik u te gemoet reizen; ik
dank het gelukkige toeval, dat mij u deed ontmoeten.»
»Dat zal ik niet spoedig vergeten, mijn waarde
Morris voorloopig mijn hartelijken dank. Ge hebt
gehandeld zooals ik dat van u mocht verwachten.*
«Pardon, mijnheer! De voormalige bladschrijver Mor
ris heeft niets gedaan dan zijn plicht. Verlang meer
van mij, verlang mijn leven en ik zal het met vreugde
geven. Ik vreesde dat u mijn bedenkingen overdreven
zoudt noemen. Als u echter in aanmerking wilt ne
men hoezeer de familie van mijn weldoener mij ter
harte gaat, zal u mijn bezorgdheid wel verschoonbaar
vinden.»
«Verontschuldig u niet verder, mijn waarde Morris;
wij begrijpen elkander! Ge hadt mij niet meer kuunen
verplichten dan door uw bezorgdheid, die bewijst
hoe na wij u aan het hart liggen. Maar blijf nu niet
halverwege staan; geef mij thans ook goeden raad!*
«Uw dank maakt mij verlegen, mijnheer. Ik
heb niets gedaan dan mijn plicht mijn plicht
jegens een familie aan wie ik te danken heb wat ik
ben!«
«Hoe gaat het met mijn dochter?»
«Zij is zoo gelukkig als een jonggehuwde vrouw
slechts zijn kan!*
De oogen van den consul glinsterden van vreugde.
«Wanneer hebt ge haar het laatst gezien, mijnheer
Morris?*
«Gisteren, mijnheer, aan de zijde van haar man, die
haar zeer lief schijnt te hebben. Naar mij toescheen,»
vervolgde de advocaat langzaam, terwijl hij nauwkeu
rig op den consul lette, «had zij nog geen bericht ont
vangen van de terugkomst van haar papa.*
«Zeer juist, mijnheer Morris. Mijn dochter ontving
nog geenerlei bericht, aangezien ik vreesde dat een
bericht haar in spanning zou brengen, die haar ge
zondheid zou kunnen benadeelen. Het is veel beter
haar voor een feit te stellen dan haar in een toestand
van gespannen verwachting te brengen.*
Le advocaat werd nadenkend, waarom de consul
hem vroeg of hij soms zijn inzichten niet goedkeurde.
«Neen, mijnheer, volstrekt niet! Laat ik u daarvoor
mijn redenen zeggen. Ge weet, mijnheer, dat de ge
zondheid van mevrouw Von Berghaupt altijd nogal
gevoelig was en steeds de grootste voorzichtigheid
gebiedt. Ik kan slecht met mijn geweten over
eenbrengen, dat u het edele, echt vaderlijke plan
ten uitvoer brengt en haar onverwachts onder de
oogen komt; ik voorzie daarvan noodlottige gevolgen.
Een man, die door zijn dochter maandenlang als een
doode beweend is, kan haar niet zoo plotseling te ge
moet treden. Dat zou haar het leven kunnen kosten;
daarvan zijn voorbeelden genoeg aan te halen.*
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
zzt< ('X ‘ylb
regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
Prinses Anna kocht Van de Amsterdamsche
regeeringsfamilie Deutz in 1768 de hofstede «De
Eult«, die met Soestdijk vereenigd werd. (Op
deze hofstede had de staatsman Johan de Wit
met zijn zieke vrouw Wendela Bicker in 1668 een
tijd lang bij zijn zwager vertoefd;) «De Eult«
kostte 31000 guld., de andere perceélen 8000 gld.
Later werd nog een stuk grorid van de faini-
lie De Graef gekocht. c
Toen stadhouder Willem V, met zijn jeug
dige gemalin Wilhelmina van Pruisen van
Berlijn naar Den Haag komende, Soestdijk
bezocht, werden zij door een juichende menigte
ontvangen.
Doch spoedig veranderde de toestand. Er
kwamen twisten, botsingen; het eerste burger
bloed begon te vloeien. De stadhouder was
van Den Haag naar Nijmegen verhuisd, een
schijn van macht behoudende. Het Pruisische
leger kwam in 1787. Bij Soestdijk stond een
detachement van ’t regiment Hessen-Darm-
stadt om ’t lustslot te bewaken. In den laten
avond van 25 Juli 1787 kwam een bende ge
wapende patriotten uit Utrecht. Reeds twee
buitenposten hadden zij overrompeld, toen men
stuitte bij de brug over de Praamgracht, waar
de grenadier Christoffel Pulman op wacht stond;
men wilde hem tot overgave noodzaken, doch
hij wilde zijn eed van trouw niet schenden en
onder den uitroep: «Ich bin ein ehrlicher
kerl!« schiet hij zijn geweer af, waarschuwt daar
door zijn wapenbroeders en betaalt daarna zijn
trouw met den dood. Een armzalig gedenk-
teeken met inscriptie vermeldt zijn trouw.
Tot 1795 ging alles weer als vroeger; in dit
jaar verliet Willem V ons land; zijn goederen,
ook Soestdijk, werden staatseigendom verklaard.
Er werd hout gekapt en verkocht en ’t domein
productief gemaakt; ’t paleis werd zelfs een
tijdlang logement.
In December 1806 nam koning Lodewijk
Napoleon ’t lustslot in bezit en bracht er zelfs
een paar weken door, zeer tot verveling zijner
hovelingen, die ’t lustslot volstrekt geemmaison de
plaisance* noemden. Het moet er toen en later
als keizerlijk domein treurig hebben uitgezien.
Doch in 1813, toen Nederland weer vrij werd,
braken ook voor Soestdijk beter dagen aan.
Een landswet schonk ’t slot aan den Prins van
Oranje (op 8 Juli; dus na den slag van Water
loo).
Op ’s rijks kosten werd alles, ook ’t meubi
lair in orde gebracht, de architecten De Greet
"7 H 1 flJ i’ i
er niét vertoefd te hebbenhij had ’t dan ook
doorgaans te druk.
In 1674 had Willem ever zijn jachtgebied
een jagermeester aangesteld en over zijn rechts
gebied een drossaard.
In 1676 kocht hij de gronden, waarop een
laan werd aangelegd, thans de schoone Ko-
ningslaan, aan welks einde de Naald van Wa-
terlo prijkt. Behalve aan Soestdijk had Wil
lem ook veel ten koste gelegd aan Dieren en
Soeren, terwijl hij ook dikwijls in Engeland
vertoefde.
In 1680 houdt de vergrooting van Soestdijk
op; het besloeg toen een 150 bunder of ruim
5 maal Sneek (binnen de Stadsgracht).
Het lustslot, hoewel de kern van het tegen
woordige uitgestrekte lustverblijf, was toen reeds
zeer vorstelijk, al was dan ook het voorplein
bedekt met onooglijke huisjes (stallen, honden
hokken enz.). De tuinbouwkunst, die eerst
volgens de «Hollandsche stijl* heette, (later
door Le Notre te Versailles volmaakt), had de
pérken en terrassen en springende fonteinen,
waarvan ’t water door molens werd opgevoerd,
reeds voltooidkostbare vogel- en plantensoor
ten, enz. waren te zien.
De Friesche stadhouder Johan Willem Friso
werd bij Willem Ill’s dood de erfgenaam van
Soestdijkdoch de koning van Pruisen betwistte
lïem die rijke erfenisin der minne werd later
de zaak geschikt, toen de Friesche held reeds
bij den Moerdijk verdronken was. Zijn moe
der Maria Louisa van Hessen-Kassel (Marijke
Moei) kreeg nu Soestdijk en dikwijls verwis
selde zij haar huizinge te Leeuwarden met dit
lustslot. Want, daar haar zoon (de latere Willem
IV) te U trecht studeerde, woonde zij ’s zomers
op ’t slot mooi dicht bij. Ook verfraaide zij
hare bezittingde gebouwen en stallen werden
aan de overzijde van den straatweg gebracht
bij ’t huis van den jagermeester. Het sedert
den dood van Willem III vervallen heerlijkheids-
recht werd door Maria Louisa teruggekocht.
Doch toen Willem in 1747 stadhouder over
alle gewesten werd, schonken de Staten van
Utrecht hem vrijwillig dezelfde rechten.
Toen Willem V onder voogdij zijner moeder
Anna van Engeland stond, werd ’t deel der be
zitting, dat in 1732 aan den koning van Pruisen
was afgestaan, in ’t jaar 1754 voor 705 duizend
gulden teruggekocht. De staten van Utrecht
gaven Willem V ook weder de meergenoemde
hooge rechten over Baarn, enz.
In 1672 hadden wij oorlog met Frankrijk,
Engeland, Munster en Keulen. De Fransche
Zonnekoning Lodewijk XIV had zijn hoofd
kwartier te Utrecht. De bewoners van Gooi
en Eemland hadden verschrikkelijk te lijden
door afpersing, roof en plundering der Fran
sche soldaten. Toen de Franschen weer ver
trokken waren, wilde ’t machtige Holland het
kleine Utrecht, dat zoo gedwee den vreemden
heerscher binnenliet, vernederen en van zijn
stemmen in ’s Lands regeering berooven, öf
een deel van Utrechts grondgebied inpalmen.
Voor deze vernedering bleef ’t gespaard door
tusschenkomst van stadhouder Willem III.
Deze kwam in de Staten van Holland krach
tig op voor de rechten van Utrecht en werd
gemachtigd de zaken in Utrecht naar zijn eigen
inzichten te regelen.
Utrecht dankte dus het behoud van zijn
rang aan den stadhouder. Natuurlijk kreeg
Willem III veel invloed in Utrecht en, zeker
tot vermeerdering van dien invloed, kocht hij
den 26 April 1674 van Jacob de Graef, zoon
van den Amsterdamschen burgemeester Corne
lls de Graef, een hofstede onder Baarn met
het doel, hier een «Lustplaetse ende Wildbane*
op te richten, genaamd «Zoesdyck*.
De naamsafleiding is niet ver te zoeken.
Reeds in 1426 wordt gewag gemaakt van
«die dyck,« «die dyckwege* en «de slote Zoes
dyck», zoodat hier oorspronkelijk een dijk of
waterkeering zal geweest zijn om deze lage
landen te beveiligen.
Dat Willem III hier wilde gaan jagen, was
geen wonder, want eerst in 1686 werd hij be
leend met Het Loo en zijn bezitting te Dieren
had door den oorlog geleden. Doch, zooals
we zeiden, wilde Willem III ook als groot
grondbezitter invloed hebben in Utrecht.
Voor deze deerlijk geteisterde streek was
een heer als Willem III zeer welkom. Soest
dijk werd geheel ingericht als jachtslot, ’t geen
aan vele handen werk verschafte. In ’t zelfde
jaar 1674 gaven de Staten van Utrecht een
bewijs van erkentelijkheid, door den stadhou
der de hooge, vrije, lage en middelbare heerlijk
heid van Soest, Baarn, ter Eem en de beide
Eemnessen op te dragen.
In ’t zelfde jaar had de Prins zijne bezittin
gen vergroot door van Johan Hooft ’t land
goed «Eykendaal* te koopen.
In 1678 vinden wij Willem III met zijn
gemalin op Soestdijk, maar dikwijls schijnt hij
«Het zou het best zijn, mijnheer, als ge uw verlangen
naar uw dochter eenigszins kondet matigen en te Bu
desheim of te Bingen in een hotel bleef, terwijl ik
alleen mevrouw von Berghaupt ging opzoeken, om haar
op uw komst voor te bereiden.*
«Afgesproken!* riep de consul uit, terwijl hij den
heer Morris de hand drukte. «Ik zal te Bingen eenige
uren in een hotel toeven. Hoever zijn we nog van de
villa mijner kinderen verwijderd?*
«Met de stoomboot bereiken wij Bibrich in een klein
uur. Van daar bereikt men de villa in een half uur.*
Beide heeren zwegen een poos. De consul dacht
aan zijn geliefde dochter, die altijd zijn trots en vreug
de was geweest, terwijl de advocaat peinsde over het
poeder, dat hij van mijnheer Toubier gekocht had.
Om zich ongestoord met zijne gedachten te kunnen
bezighouden, verzocht hij den consul verlof om zich te
mogen terugtrekken; hij was zeer vermoeid.
De consul stond dit volgaarne toe.
«Ga hier op de sofa liggen en slaap tot we te Bingen
zijn. Ik zal wel zorgen dat ge niet gestoord wordt.
Rust maar goed uit, want te Bingen zal ik u niet veel
rust kunnen gunnen. Dan moet ge voortmaken, om mijn
dochter op mijn komst voor te bereiden.*
«Dank u hartelijk, sir Gray! Met uw welnemen zal
ik dan trachten in slaap te komen!*
«De consul dronk nog een glas wijn, wenschte den
advocaat goede rust en ging toen naar het dek, om
daar op en neer te wandelen.
De advocaat was werkelijk vermoeid, hij legde z ich
op de sofa neder en (het is onbegrijpelijk) in weinige
minuten verzonk de beroemde verdediger van Uriah
James Gray in een diepen slaap.
4-
fW=
I
SM
lis
1
t
1
A
I
l
I
<3
R. COURANT,
f»® sH
1
iiuv «iilsniA nib.rn
tni e>!
n«:A cev ninjiiLJno’vb >v