MET VALSCHE PAPIEREN.
WOK SM» EJ MSWIEÜ.
NIEUWS- ES AhVÈRTESTIEBLAÜ
rs
wj
59e Jaargang."
Zaterdag 23 Juli 1904.
No. 59.
Werk voor de overbevolking.
r
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
FEUILLETON.
i.
i
F
weet
n
i.
id
rs
ig
er
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
jn
ld
re
jn
et
voornemen naar bed te gaan.
Toen hij de slaapkamer binnentrad, was een dienst
meisje bezig het bed gereed te maken en verder alles
voor den logeergast op orde te stellen. Juist wilde
zij met een vriéndelijk «Goeden nacht* heengaan, toen
de consul het glas water en het poeder op de nachttafel
vermiste.
«Waar is het glas en het poeder vroeg hij ontsteld.
»0, was dat van u vroeg het meisje verlegen. »lk
dacht dat het nog van den baron was, die van mor
gen vertrok. Hij nam altijd een drankje om ’s nachts
beter te kunnen slapen. Men heeft verteld dat het
een soort van vergif wasom ongelukken te voorko
men heb ik het poeder en het water in den vuilnisbak
geworpen.*
De consul was eerst ontevreden, maar hij bedacht
zich en zeide goedig
»’t Is jammerje had het niet moeten wegwerpen.
Nu, ga maar heen, ik ben niet boos op je, omdat je
meende goed te doen.*
Met een hoofdknik ging het meisje heen en nu moest
sir James te bed gaan zonder het heilzame middel van
den advocaat.
er vele takk en van industrie en
LM Ml
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
Het telegram van Koert kwam in den nacht aan
en veroorzaakte Von Wambold groote ongerustheid. Den
volgenden morgen snelde hij er mee naar mevrouw Von
Heidersdorf en ging met haar naar de villa te Bibrich,
teneinde met Koerts mama te raadplegen. Dat er iets
buitengewoons moet gebeurd zijn, lag voor de hand, maar
geen van allen vermoedde het geringste van de waarheid.
Van harte gaarne zou Von Wambold voldaan heb
ben aan Koerts verzoek om den advocaat te laten ge
vangennemen, maar mijnheer Morris was immers naar
Londen vertrokken 1 Slot volgt.
35 XV.
.Misschien hebt ge daar wel gelijk in. Ja, mijn ze
nuwen zijn wel wat aangedaan; ik verlang zoo harte
lijk naar mijn kind maar ik gevoel mij overigens
nogal wel.«
»De gewoonte van op mij zelven acht te geven in mijn
Ijjden heeft mij tot een scherpziend opmerker van het
lijden mijner medemenschen gemaakt. Ik zou durven be
weren, dat u de laatste nachten weinig en slecht gesla
pen heeft.*
.Juist! ik sta verbaasd over uw scherpzienden
blik. Ik sliep zeer slecht en werd telkens door ake
lige droomen gekweld. Herhaaldelijk droomde ik dat
mijn dochter op een eiland zat en mij om hulp
smeekte. Op het oogenblik dat ik haar te hulp wil
komen slingert een zwarte slang zich om mijn lichaam,
houdt mij vast en wil mij worgen.*
»Dat is merkwaardig, sir! Ik werd, ook steeds door
zulke ontzettende droomen gekweld? Bij ondervinding
weet ik, dat de oorzaak daarvan gelegen is in onzen
gemoedstoestand, in onze geprikkelde zenuwen. De
droomen komen telkens weder, als men althans geen
geneesheer te hulp roept.*
.Maak u niet ongerust, mijnheer Morris! Ik blijf
zeker eenige weken bij mijn dochter en zal in dien tijd
wel weer op dreef komen.*
.Gelukkig behoef ik daar niet aan te twijfelen, maar
De tegenwoordige regeering wil krachtig
doorzetten, wat minister Pierson zeer beschei
den begonnen is. Heeft laatstgenoemde de in
voerrechten slechts iets nauwkeuriger doen in
nen, minister Harte wil een sterke vermeerde
ring dier rechten. Daardoor alleen meent hij
de gelden te kunnen verkrijgen, die andere
ministers voor hun nieuwe wetten noodig heb
ben.
Doch thans heeft men de poppen aan 't
dansen. De tabaks- en sigarenhandelaars zeg
gen: Kijk eens; Amsterdam is nu de stapel
plaats voor tabak geworden; buitenlandsche
kooplieden moeten geregeld onze hoofdstad
bezoeken, omdat daar alleen sommige soorten
van tabak in ’t groot verhandeld worden. Ge-
regt^d door voeren de Indische booten tabak
aan uit Deli en andere gewesten en onophou
delijk hebben ook de veilingen plaats van die
tabak, die als dekblad voor sigaren een onover
troffen naam heeft. Ook is de Nederlandsche
tabaks- en sigarenindustrie zeer bloeiend; zij
voorziet niet alleen ons land, doch ook ’t bui
tenland van hare prödukten.
Belast dus de tabak niet, zeggen ze, want
gij zult een branche, die een hoogen trap van
bloei bereikt heeft, een grooten knak geven.
De lederhandelaars en schoenmakers uit de
Langstraat zijn ook bang voor de nieuwe in
voerrechten.
En zoo zijn
handel.
De Twentsche nijverheid die zwaar moet
concurreeren tegen ’t buitenland, zegt geen be
scherming noodig te hebben buiten de vijf
procent, die de meeste artikelen uit het bui
tenland moeten opbrengen.
Laten alle andere landen hun heil zoeken in
hooge tollen, de meeste menschen in ons land
zien er tegen op en vreezen zulke repressaille-
maatregelen van ’t buitenland, dat ons land ge
heel in de verdrukking moet komen.
Maar waar moet dan ’t geld weg komen?
Naar alle kanten zoekt men. Een inzender
in een onzer groote bladen wilde één groote
rijks-inkomstenbelasting, die aardig progressief
zou moeten zijn en in de rijksschatkist zooveel
geld zou brengen, dat ’t rijk als een weldoende
vader, de hulpbehoevende gemeenten van de
noodige specie zou kunnen voorzien.
Weer anderen zeggen: Er kan genoeg werk
worden gevonden voor de overbevolking.
En hier is veel van aan. Laten we de kwes-
voor het zoo ver is kan u nog menigen slapeloozen
nacht hebben. Daarom zou het misschien raadzaam
zijl als u de proef eens nam met het poeder, dat mij
zooveel dienst heeft bewezen. Ik zou mij gelukkig
rekenen, mijn weldoener althans gedurende een enke
len nacht een gerusten slaap te hebben bezorgd. Zoo
gaarne zou ik u een dienst bewijzen om u mijn dank
baarheid te toonen.*
De consul drukte den advocaat de hand en zeide:
.Daar ben ik van overtuigd, mijnheer Morris! Gaarne
neem ik dan ook van u een dienst met genoegen aan.
Waarom zou ik uw poeder niet eens probeeren? Als het
niet baat het schaadt ook niet.*
»U zal rustig slapen, mijnheer, en ik zal gelukkig
zijn door het bewustzijn dat u een gezonden slaap ge
niet, terwijl ik mevrouw Von Berghaupt op uw bezoek
ga voorbereiden.*
.Goed, maak dan een voldoende dosis van het poeder
gereed. Als ik van avond naar bed ga, zal ik het in
nemen.*
De advocaat haalde zijn portefeuille te voorschijn en
nam het poeder er uit, dat mijnheer Foubier hem ver
kocht had. Hij liet het geelachtige poeder aan den
consul zien en zeide:
«Eens komt de tijd, dat dit poeder wereldberoemd zal
zijn en honderdduizenden er bij zullen gebaat zijn. De
werking daarvan is wonderbaar! Ja, laat ik den drank
zelf voor mijn weldoener gereedmaken!*
De advocaat haalde uit de aangrenzende kamer een
half gevuld glas water, strooide daarin voor de oogen
van den consul een goede hoeveelheid van het poeder
en reikte hem toen het glas over.
.Dank u, mijnheer Morris! Ik zal ’t glas op mijn nacht
tafel zetten en het leegdrinken als ik naar bed ga.«
»Als u het goedvindt, neem ik voor eigen gebruik
Nederland is een der landen, die ’t aller
meest in bevolking toenemen. Na den Fran-
schen tijd woonden hier nauwelijks twee mil-
lioen menschen, in 1850 nauw drie millioen en
thans zijn er precies vijf en een half millioen.
Dit is waarlijk veel voor zoo’n klein land.
Nu kan men zeggen dat België nog kleiner
is, terwijl er anderhalf millioen menschen meer
wonen; dat Saksen dichter bevolkt is. Doch
dit zijn landen met verbazend ontwikkelde in
dustrie, en waar nijverheid is, hoopt de bevol
king zich op. Industrie geeft uitvoer naar
buiten, brengt dus geld in ’t land, maakt ’t
land rijk en geschikt om veel menschen te
voeden.
Nederland echter is geen nijverheidsland.
Er zijn fabrieken, ja, dit is waar. Doch zet
deze eens in aantal en grootte bij die van Bel
gië bijvoorbeeld. Wat is ons mijnwezen, bij
dat van andere landen vergeleken. Onze han
del, ja, die is groot; ons land ligt mooi voor
den doorvoer. En nu heeft Nederland ’t ge
luk een achterland te hebben, dat buitenge
woon bloeit door mijnwezen en industrie en
daardoor kon die transito-handel zich zöo zeer
ontwikkelen. In dit laatste opzicht is Neder
land dus afhankelijk van den bloei van de
Duitsche nijverheid.
Vooral in de hoofdstad Amsterdam maakt
men zich bezorgd over de toekomst. Waar
moet de toenemende arbeidersbevolking van
leven? En waar moeten de gemeenten ’t geld
vandaan halen, om hare dure huishoudingen
te bekostigen? En ook het rijk-zelf moet geld
hebben. Want er moeten nog sociale wetten
komen, die millioenen gulden per jaar zullen
kosten.
Slechts enkele gemeenten des lands baden
zich in weelde ten koste van andere. Rijke
Amsterdammer kooplieden, die hun geld in
de hoofdstad verdienden en nog verdienen,
wonen buiten ’t grondgebied dier hoofdstad,
al is ’t ook maar in Watergraafsmeer, waar zij
veel minder belasting hebben te betalen. Een
groot deel van den Frieschen bodem heeft
zijn bezitters elders.
Er is in ons land iets niet in den haak. Men
zit een toekomst in te kijken en men
niet, hoe die moet worden ingegaan.
een beetje poeder uit het papier en het overige schenk
ik u om bij een volgende gelegenheid te dienen.*
.Dat is goed, maar u raakt daardoor toch zelf
niet in verlegenheid?*
»Ik schrijf van avond nog naar Parijs om nieuwen
voorraad.*
Vlug vouwde de advocaat van een stuk eener courant
een peperhuisje en stortte daarin een kleine hoeveelheid
van het poeder. Toen ging hij met sir James naar diens
slaapkamer en plaatste zelf het glas water en het poe
der op de nachttafel.
Het was intusschen avond geworden. De advocaat
zou met den consul dineeren, doch hij sloeg de uit-
noodiging af, daar het meer dan tijd was om naar
mevrouw Von Berghaupt te gaan.
»Ga en voltooi met. beleid het werk dat ge begon
nen zijt. Mijn dankbaarheid kent geen grenzen
»Ik zal mijn werk voltooien, sirDenk vooral den
drank in te nemen
Met deze woorden nam de heer Morris afscheid en
verliet het hotel om per spoor naar Wiesbaden te
vertrekken. Van daar zou hij met een rijtuig naar de
villa gaan. Terwijl hij in de wachtkamer op het ver
trek van den trein wachtte, was de droefheid op zijn
gelaat te lezen.
»Men zal het vergif naast het ledige glas vinden,*
mompelde hij. .Men zal den edelen man beklagen,
die zich zoo het leven benam. O, wat zou ik wel
willen geven, als ik hem het leven sparen kon
Na het vertrek van mr. Morris was de consul zeer
onrustig geworden, zonder dat hij er de oorzaak van
wist. Om wat tot kalmte te komen en om niet lan
ger alleen te zijn, ging hij naar beneden in de gezel
schapszaal van het hotel. Tegen negen uur in den
avond keerde hij naar zijn slaapkamer terug, met het
Er is ook nog wat voorTerwijl nu de
toegang van de Zuiderzee naar Amsterdam
steeds ondieper wordt, zoodat men spoedig
van de Oranjesluizen tot voorbij fort Pampus
zal moeten baggeren, kreeg men bij droog
making der Zuiderzee een mooi, breed ka-
naai.
Een derde middel om de overbevolking te
voeden, bieden de kolenmijnen van Limburg.
We hebben er reeds een keer over geschre
ven, hoe de reeds gedane boringen bewezen
hebben, dat nog duizenden bij duizenden werk
lieden in nog te ontginnen mijnen op Lim-
burgschen bodem werk kunnen vinden. Men
moet er voor zorgen, dat een Nederlandsch
technicum de ingenieurs voor al die mijnen
kan leveren. En men moet zorgen, dat niet
de buitenlanders, Duitschers en Belgen, de
meerderheid in die mijnbevolking kunnen
krijgen. Limburg is al polyglottisch genoeg.
Vooral niet te veel Duitschers en in de verste
verte geen overmacht van Duitschers in dit
deel van ons land, dat maar nauwelijks aan
’t overige Nederland verbonden is.
Een vierde zaak is: Wij, Nederlanders,
moeten meer ondernemen in het buitenland.
Kijk, hoe de Belgen, die toch geen politieke
macht in China kunnen aanwenden, in dit land
evengoed hun spoorweg-concessies weten te
verkrijgen als de groote mogendheden.
Doch, kunnen wij niet zakenmenschen wor
den als bijv, de Duitschers, wij kunnen nog
veel meer doen in onze Oost, daar is nog
veel te verdienen voor de Nederlanders, ter
wijl de inlanders er nog meteen door gebaat
zouden kunnen zijn. We bedoelen dus geen
uitbuiterij van den Javaan of Maleier en nog
minder een onderdrukking volgens ’t Engel-
sche compound-stelsel. Neen, in onze Oost
liggen nog uitgestrekte arbeidsvelden braak,
die ook ’t overbevolkte Java dienstig zouden
kunnen zijn.
tie, hoe rijk, gemeenten, enz. aan geld moeten
komen, ter zijde leggen en zien we eens, waar
nog werk te maken is.
Vooreerst is ons land met de heide-ontgin-
ningen en -bevloeiing nog maar in’t allereerste
begin en zij, die ’t groote werk der inpolde
ring van de Zuiderzee niet aandurven, hebben
in hun zeggen: .Maak eerst werk van den
grond, dien we reeds hebben!” een krachtig ar
gument. De bekende menschenvriendde
heer Jansen, rijk geworden door de Delitabak,
en nu reeds een poosje geleden gestorven,
deze heer, die reeds tot zoovele nuttige en
liefdadige doeleinden geld gaf, heeft ook in
ons gewest door zijn ontginningen getoond, dat
er aan arm-Friesland nog heel wat te verbe
teren valt, ’t Kost geld, dat is waar. Maar
’t is een philantropie die zijn renten wel af werpt.
We noemden zoo even de droogmaking der
Zuiderzee, die ongeveer 200,000 hectare lands
aan ons rijk zou toevoegen, dus een stuk als
bijna geheel Limburg. Men heeft de bereke
ningen gemaakt en bediscusseerd. Maar heeft
men wel voldoende rekening gehouden met
’t feit, dat een zeer groot deel van die ruim
200 millioen gulden, die ’t geheele plan zal
moeten kosten, als arbeidsloon in handen van
Nederlandsche werklieden komt en heeft men
wel genoeg nagegaan, hoeveel welvaart weer
T gevolg moet zijn van de groote koopkracht
eener talrijke arbeidersbevolking?
En men heeft ’t plan zoo mooi in orde.
Men wil deeltje voor deeltje ’t geheele plan
in ’t derde deel eener eeuw uitvoeren. Dan
kan men het met eigen Nederlandsch werk
volk doen en er komt geen te plotselinge
verandering in den arbeidstoestandwelke ver
andering. door een malaise zou kunnen ge
volgd worden.
Er is wat tegenDe Zuiderzee zal geen
visch meer opleveren. Dit is grootendeels
waar. Maar ook is waar, dat ’t na de inpol
dering overgebleven IJsel-meer eens een groot
zoetwater-bassin wordt, dat zich uitnemend
leent voor de teelt van geschikte zoetwater-
visschen. Een vereeniging, als hier in Fries
land bestaat om de zoetwatervisscherij te be
vorderen, zou in dit IJsel-meer in het groot
kunnen arbeiden.
En nu nog iets: Zou ’t wel zoo jammer zijn
als de Zuiderzee-visscherij ophield. Is dat
een goudmijn voor Urkers, Volendammers,
Markers, enz.
-
I
OURANT
li
jr.