MIÜWS- El .1111E 11'1EUlElii.Al)
Nederland en Oranje.
OP DE PLAATS DER DAAD.
IMIi S.IEEE Eli MSTfflEA.
Woensdag 31 Augustus 1304.
Ho. 70-
59e Jaargang.
KENNISGEVING.
FEUILLETON.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Officieele Advertentie.
j
De eerste die de plaats dadelijk terug vond, was de
■■I
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
t
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Sneek,
Gelet op art. 9 van het Koninklijk Besluit van den
4den Mei 1896 (Staatsblad no. 76)
Brengen ter openbare kennis
dat de door hen definitief opgemaakte Lijst van
Kiesgerechtigden voor Leden der Kamer van Koop
handel en Fabrieken, dezer gemeente, te rekenen van
1 September e. k., acht dagen ter gemeentesecretarie
alhier voor een ieder ter inzage is nedergelegd en dat
gedurende dien tijd bij den Gemeenteraad bezwaren
tegen die lijst kunnen worden ingebracht, hetzij die
den klager, hetzij die andere personen betreffen.
Sneek, den 27 Augustus 1904.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
ALMA, Burgemeester.
JAC. van der LAAN, Secretaris.
Morgen, Woensdag, is 't weer 31 Augustus.
Bijna overal in ons land is ’t dan feest. De
eene plaats moge er meer van maken dan de
andere, maar toch in bijna iedere plaats is er
een soort feeststemming; er is overal een drang
tot feestvieren.
In Den Haag, in verschillende garnizoens
plaatsen, te Apeldoorn is er meer sprake van
een officieel feestvieren, waardoor ’t algemeen
vieren als vanzelf bevorderd wordt, maar toch
ook elders heerscht er een feestneiging, die
wel zoo intense is, dat er weinig organisatie
noodig is, om ze tot een openbare uiting te
doen komen.
Ook Sneek, dat reeds zooveel jaren getoond
heeft Oranjeklant te zijn, doet weer zijn best,
om de Nationale Feestdag, om Koninginnedag
tot een volksfeestdag te maken.
Morgen zien we weer de nationale driekleur
wapperen van alle officieele en van zoovele
particuliere gebouwen; en dit wapperen van ons
dundoek geeft al dadelijk een feestelijk ca-
Slot.
Was die vriendin haar zinnen kwijt of wat kon er
anders gebeurd zijn? Zij legde de kaart bij de andere
brieven en wachtte in zenuwachtige spanning de terug
keer van den heer Werter af.
Toen hij weer thuis was gekomen, nam hij zijne
brieven in ontvangst, maar repte met geen enkel woord
van de onbegrijpelijke kaart. Alleen zeide hij eens
zoo terloops: Klara, daar is een kaart uit Quebec ge
komen je weet wel van de vriendin mijner ge
storven tante
Ja, ja, ik heb hem reeds gelezen! wilde zij antwoor
den, maar toen hij kalm verder sprak en zeide: Zij
vraagt, of je haar niet eens zoudt willen bezoeken om
het graf té zien, zweeg de trouwe, dienende geest,
want haar beenen knikten onder haar en een nevel kwam
voor haar oogen.
Dat was immers een leugen, wat haar heer daar
zeide. Waarom loog hij?
Heb je de kaart misschien gelezen? hoorde zij hem
vragen.
Neen, stamelde zij. Dagelijks komen er verscheide
ne brieven, welke ik steeds direct op uw schrijftafel
leg.
’t Is goed, je kunt gaan.
Hij scheen gerustgesteld. Maar de dienstbode was
lang niet gerust. Daar haperde iets. Ze kon niet
slapen van angst en den volgenden dag vertelde ze ’t
Wij zouden kunnen beginnen bij de neger
volken van Afrika, waar de onderdanen door
den vorst ongeveer gelijk met levend vee ge
steld worden.
Dan de Oostersche volken bezoeken, die
hun vorsten als halfgoden vereeren, voor hun
luister zich in ’t stof buigen.
In China is de Keizer «de zoon des hemels«,
welke titel genoegzaam aan wijst, hoe hoog
men hem eert.
Doch in deze richting willen we niet door
gaan. We bedoelden: ’t Zou een aardige stu
die zijn, te zien, hoe de verhouding tusschen
volk en vorst is in de beschaafde Europeesche
wereld. Europeesch, want in Amerika is met
de verjaging der Braziliaansche Keizerlijke fa
milie alle vorstelijkheid verdwenen. Men heeft
er enkel republieken en in plaats van vorsten
door geboorte, enkel geldkoningen. Ook Japan
noemen we niet; ondanks de zoo handig aan
gepaste Europeesche beschaving, ondanks ’t
bestaan van een parlement, ondanks nog meer
van Europa overgenomen vormen blijft de mi
kado een Oostersche vorst.
Doch wanneer we zien in ons land, in Bel
gië, in Duitschland, Engeland, Oostenrijk, en la
ten we er bv. ook Rusland bijnemen, dan is de
verhouding tusschen volk en vorst niet precies
gelijk. Deze hangt af van zooveel dingen: van ’t
volkskarakter; van de ontwikkeling der verhou
ding tusschen troon en rijk; van de oudheid en
het aanzien der vorstelijke familie en, natuurlijk
ook van den persoon des vorsten.
In Rusland, waar nog de Oostersche vorsten-
almacht bestaat, waar t gros des volks nog
niet genoeg Westersch beschaafd is voor het
verkrijgen van een constitutioneele regeering,
is de tsaar de verheven man, is hij «Vader
tjes, die alles over zijn kinderen te zeggen heeft.
Alleen in Rusland kan men een legerafdee-
ling zien neerknielen om «vadertje’s* zegen te
ontvangen, alvorens naar het oorlogsterrein te
vertrekken.
Te Weenen zetelt de luisterrijke, oude stam
der Habsburgers. En men mag zeggen, dat
vooral de persoon des vorsten de heterogene
bestanddeelen van een groot, doch hopeloos
verdeeld rijk bijeenhoudt. De achting, die de
grijze Franz Jozeph sedert meer dan een hal
ve eeuw geniet, krijgt hij zoowel van Duit-
schers als van Slaven en Polen, als van Hon
garen en Roemenen.
In Duitschland, dat rekent te staan aan de
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
«Zeker.*
«Hebt u de couverts nog?«
«Die heb ik vernietigd.*
«Maar u hebt toch later van de bekende vriendin
een kaart ontvangen, waaruit u kon zien, dat uwe tante
daar nooit was aangekomen.*
»lk ben daarvan zeer geschrokken en dacht aanstonds
dat er iets niet in orde moest zijn. Daarom heb ik
dadelijk aan de politie aldaar geschreven en verzocht
de zaak te onderzoeken. Hier is het antwoord.*
En hij haalde een Engelsch schrijven uit zijn borst
zak. Dit was inderdaad echt en kwam uit Quebec.
«Dus u verklaart onschuldig te zijn?*
«Mijnheer de rechter, u gelooft toch zelf niet, dat
ik mijn weldoenster kwaad zou hebben gedaan!*
Het was duidelijk, dat er voorloopig niets uit hem te
krijgen was, maar hij bleef in hechtenis.
De geheele omgeving verkeerde in de grootste span
ning. «Men zou het niet voor mogelijk houden,* zei
de leeraar Heins, «maar toch wijst alles er op dat deze
man de dader moet zijn als een dader in ’t spel is en
de zaak niet op een andere wijze wordt opgehelderd.*
«Dat geloof ik niet,* meende zijne gade, «de arme
vrouw is bepaald van kant gemaakt; waar zou zij an
ders zijn?*
«Maar dan zou hij immers een gemeene moordenaar
zijn!* riep de leeraar uit. «En te moeten bedenken,
dat die man bij ons uit en in is gegaan en met ons aan
deze tafel heeft gezeten!*
Dat was inderdaad een vreeselijke gedachte.
Opeens herinnerde de dochter zich het voorval
met den hond en men vond het geraden de politie hierop
attent te maken.
Den volgenden dag werd een onderzoek ingesteld.
De eerste die de plaats dadelijk terugvond, was de
hond. Kwispelstaartend liep hij er op toe en beschreef
met den snuit op den grond al snuffelend een kring.
«Het is buiten kijf,* zeide de commissaris van politie,
«ik verwed er mijn hoofd onder, dat de vrouw op deze
plaats begraven ligt!*
Toen men den gevangene er op voorbereidde, dat
hij naar de bewuste plaats zou worden gebracht, ver
bleekte hij en had blijkbaar moeite zich op de been te
houden.
«Verlicht uw geweten,* voegde de rechter hem toe,
-nog heeft u tijd.*
«Mijn geweten is zuiver!* klonk het antwoord. Hij
had zijn zelfbeheersching teruggekregen.
Bij aankomst stonden er reeds arbeiders met hun
spaden gereed en ook was er voor een draagbaar ge
zorgd. Diep stilzwijgen heerschte in den kring, toen
men met graven begon. En de gezochte werd gevon
den, in een zak geborgen. En men vond ook nog iets
anders, dat van groote bewijskracht tegen den misdadi
ger was, een gesneden sigarenpijpje, met een jachtta
fereel uit hout er op. De moordenaar moest dit heb
ben verloren.
«Is dat uw sigarenpijpje?* vroeg de rechter.
«Neen, maar ’t komt mij niet onbekend voor.*
«Aha! dus u weet vafi wie hetis?*
«Dat geloof ik,« antwoordde Frits met een lachje van
heimelijken triomph. «Maar de persoon door mij be
doeld, is een eerlijk man en had volstrekt geen reden
om de misdaad te plegen. Ik weiger den naam te
noemen. Laat u dit pijpje maar eens zien aan den leer
aar Heins, hij zal wel opheldering kunnen geven.*
Menging naar Heins, die het pijpje bezag en zeide:
«Ja, ik ken het heel goed, het behoort aan een jongen
bankbeambte, Hoffman genaamd, die dikwijls hier komt.*
«Maar vergist u zich niet?* vroeg de rechter ontzet.
aan een vriendin van de tweede verdieping onder ’t
zegel van strikte geheimhouding, zoodat natuurlijk
spoedig de geheele buurt op de hoogte was.
Toen het gerucht den commissaris van politie ter
oore kwam, keek deze zeer bedenkelijk. Het was een
vreemde geschiedenis. Hij zond een geheime boodschap
aan den officier van justitie, die onmiddellijk aan de
vriendin der overledene telegrafeerde en ook aan den
burgemeester te Quebec.
Het antwoord was verpletterend. De viiendin ant
woordde dat mevrouw Werter daar niet geweest was
en de burgemeester dat hij nimmer een dergelijke dood-
acte had geteekend.
Waar was de weduwe dan gebleven als zij niet naar
Quebec was gegaan? De eenige die dit wist, was haar
neef, die vermoedelijk beide stukken had vervalscht.
Laat in den avond werd hij uit zijn woning gehaald
en in hechtenis genomen, maar hij volgde kalm den
politie-commissaris, met de verzekering dat hier een
misverstand moest zijn.
Ook voor den rechter van instructie betuigde hij zijn
onschuld, zeggende, toen hem de ingekomen verkla
ringen uit Quebec werden voorgelegd, dat de een of
andere schurk zich van zijn’ eerlijken naam moest heb
ben bediend. Hij sprak met zooveel overtuiging, dat
de rechter een oogenblik, in weerwil van de overtui
gende bewijsstukken zelf niet wist wat hij van de zaak
moest denken.
«De brieven destijds door u geto.nd, waren ver
valscht!* voegde de rechter hem toe.
«Niet door mij!* antwoordde hij op kalmen toon.
«Maar u heeft den consul toch geschreven?*
«Zeker, in opdracht mijner tante, die voornemens
was naar Amerika te gaan.*
«Kwamen deze brieven dan uit Quebec?*
chet. Ons carillon beiert vroolijk er op los en
de nationale melodieën, die ’t eerst gespeeld
worden, zeggen ons, dat ’t Koninginnedag is.
En de menschen, die de straten druk maken,
zeggen ons ook: ’t Is Koninginnedag. Ziet die
kinderen, getooid met Oranjesjerp of Oranje-
pet. Hun kleederdracht zoowel als hun ge
heele voorkomen, als hun gezicht, teekent
vreugde.
Wij zien ze graag, die kinderen met oranje
getooid. Reeds daardoor alleen hebben ze
feeststemming. Al was er niets te doen in de
stad, dan zou dat nog feest aanduiden.
En ook de grooteren rekenen ’t bijna allen
tot een plicht van den dag, om door een ietsje
oranje, een strikje, lintje, knoopje, of wat dan
ook, het «Nederland en Oranje zijn één* aan te
duiden.
Morgen zal er hier, als op zoovele plaatsen,
ook werkelijk feest zijn. Feest voor de kin
deren, die meedoen aan de verschillende wed
strijden of er naar kijken. Feest voor de groo
teren, die weten, dat »de kinderen hebben pret*
en die daardoor zelf ook genieten. En feest
voor iedereen, omdat allen willen zien naar
optocht en vuurwerk, naar gondelvaart en
wedstrijden.
’t Gaat wel niet zoo grootsch als in de kro-
ningsdagen, die ieder zich nog met groot ge
noegen herinnert.
Toen was ’t werkelijk aangrijpend, die wer
kelijk algemeene volksstemming te zien, ’t Deed
aan. Waarlijk zulke dagen zijn goed voer een
volk; zulke dagen houden een volk bijeen, doen
’t sluimerend nationaal gevoel herleven; zulke
dagen doen in ons een onbestemd gevoel ont
waken; een oranjegevoel, dat er toch inzit, al
willen we 't maar nauwelijks weten; zulke da
gen maken ons oranjegezinder dan we wer
kelijk meenden te zijn.
Doch morgen is ’t ook weer «Koninginne
dag*. We brengen reeds bij voorbaat hulde
aan de Vereeniging voor nationale enz. feesten,
die er zich telken jare voorspant, om den 31
Augustus tot een feestdag, een algemeene
volksfeestdag te maken. We meenen, dat deze
Vereeniging, die ook al niet verder springen
kan dan haar polsstok lang is, recht heeft op
nog meer steun, nog algemeener medewerking
dan zij reeds geniet van ’t Sneeker publiek.
’t Zou een aardige studie zijn, de banden die
vorst en volk verbinden, in de verschillende
landen te bezien.
spits der beschaving, is de verhouding tusschen
volk en vorst goed en toch weer anders dan
bij ons.
Nederland is, evenals Engeland, reeds lang
een land van burgervrijheid geweest. In het -
Nederlandsche volk zat die vrijheidsgeest reeds
zoo lang.
En Duitschland is meer met groote spron
gen van de middeleeuwen in den allernieuw-
sten tijd geraakt. Van daar andere toestan
den dan bij ons. De feodale idee, die Neder
land en Engeland reeds lang kwijt zijn, kon
er in Duitschland niet door één revolutie van
1848 uitgaan. In enkele kleine staten van
Duitschland heerscht de middeleeuwsche geest
nog. In den tegenwoordigen «überkaiser*
Wilhelm II, die zich bijna een «ommis-homo*
toont, zit nog het oude «sic volo, sic jubeo*,
dat hem doorgaans vrij goed kleedt. De ge
heel andere historische ontwikkeling van het
Duitsche volk maakt, dat er bepaald verschil
op te merken is tusschen de verhouding van
vorstenhuis en natie in Duitschland en Neder
land. Het «sic volo* zit er bij ons niet zoo in.
Is het door ’t geniale genie van Von Bis
marck mogelijk geweest, de belangen der ver
schillende Duitsche vorsten met ’t bestaan van
een oppervorst te vereenigen, in Engeland
bleef van ouds slechts-één vorst, met naast
hem de hooge lords, die zich ieder afzonderlijk
met vorsten gelijk stellen.
Van de verhouding in Engeland tusschen
vorst en land zou men dit kunnen zeggen:
De rijke, machtige, voorspoedige Engelsche
natie zou enkel uit nationale trots haar vorsten
huis niet willen missen.
Van België zouden we kunnen zeggen, dat
de Belgen uitstekend content zijn met hun
zelfstandig volksbestaan en dat hun Konings
huis er zich nog niet tot een nationaal huis heeft
ingewerkt.
Hoe geheel anders is dit bij ons, Nederlan
ders, Nederland en Oranje zijn een en wel in
alle opzichten, zoowel in Holland als in ’t Noor
den en ’t Zuiden.
De Brabantsche feesten te Breda en ’t Ko
ninklijk bezoek bewijzen ’t duidelijk, dat ook
’t Zuiden groot gaat op ons vorstenhuis.
Wij, Friezen, herinneren ons nog steeds, dat
’t Nederlandsche vorstenhuis eigenlijk een
Friesch vorstenhuis is.
Wij, Nederlanders, die niet veel houden van
groot lawaai, die kalm en koel zijn, gaan groot
I
IURANT.