De Nieuwe Gouverneur-GeneraaL IIIIIIS- EJ1DMTIBBL10 Hsi v&lsQhe Testament. ÏWIli XMIA D (imM. L Zaterdag 7 Januari 1805. JSTo. 2 60e Jaargang. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. FEUILLETON. de eerste maal? Denk EEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. 1 1 Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. Bewerkt door AM0. Over het gebruik van het Chilisalpeter in de Boomkweekerijen en in den Boschbouw. In hoofdzaak zijn de boomen onzer kweekerijen en bosschen op dezelfde wijze georganiseerd, als onze land- en tuinbon wgewassen. Evenals deze ademen zij, evenals deze voeden zij zich. Jaarlijks wordt voor de vorming van hout in den stam en de takken, voor de vorming van bladeren, bloemen en vruchten evenzeer als voor het onderhouden der ademhaling een zekere hoeveelheid voedingsstoffen vereischt. Dat voedsel moe ten de boomen ook door hun wortels uit den grond halen (voor sommige boomen waarschijnlijk met dit verschil, dat daarbij andere planten, lager georgani seerde, b.v. de Mycorhixa, een zekere rol spelen), voor »Maarhoe komt u in het bezit van dit kostbaar document?* «Ik heb het ontvangen van den markies de Servil liers?» «Markies de Servilliers?» «Hoort ge dien naam voor toch eens na!« «Neen, u heeft gelijk, mijnheer. De naam komt mij bekend voor. Ah, juist! Den vorigen winter werd een speelbank in Leopoldstad opgeheven. De bankhouder ontsnapte, hij heette «Markies de Servilliers. Wij hebben hem een tijd lang uit het oog verloren, maar gisteren werd hij aan het spoorwegstation te Brünn herkend en gevangen genomen. Dezen middag heb ik hem twee uren in verhoor gehad en toen is mij gebleken, dat de Fran- sche markies de Servilliers dezelfde persoon is, dien wij reeds kennen onder een anderen naam.« «Ah, als baron d’Hoffmann.» «Als den Belgischen baron d’Hoffmann,< vulde de raadsheer aan. «Die onder den naam Vogel in verbinding stond met den schrijver Knablein* «En die weinige weken geleden onder den naam William Chesier te Triest een grooten zwendel op touw zette, die echter mislukte.» «Dat heer is een veelzijdige persoonlijkheid,» merk te Karei spottend op. «Ik zou hem bijna niet herkend hebben, toen ik hem op het kasteel Windeck aan een werk bezig vond, dat al mijn aandacht op hem vestig de.» «Het is een zwendelaar van de ergste soort. Wij heb ben lang genoeg naar hem gezocht; gelukkig dat we hem nu in handen hebben.» «Hoe laat was het, toen hij gevat werd?« «Omstreeks twaalf uur ’s nachts; hij wilde plaats ne men in den sneltrein naar Praag. Eerst bij het verhoor hier ter plaatse bleek mij, dat de markies de Servil liers dezelfde persoon is als de baron, dien ge zoo toe- 32). Een half uur later stond Karei Nisser voor den chef der geheime politie, den Keizerlijken raadsheer Staling. «Ik wensch u geluk met den goeden uitslag van uwe nasporingen, mijnheer Nisser,» sprak de raads heer, terwijl hij Karei een stoel aanbood. «Ik heb heden middag het rapport gelezen, dat ge met Wagner voor uitgezonden hebt. Ge hebt u verdienstelijk gemaakt door de ontdekking van een monsterachtige verval- sching, waarvan de rechtbank zeker ook het slachtoffer zou geworden zijn. Wij zijn daarbij een familiegeheim op het spoor gekomen, dat wij zonder dralen verder moeten onderzoeken. Wij moeten die geheimzinnige persoon zoeken, die volgens het testament deuniver- seele erfgename van den graaf is». «Die persoon is reeds gevonden,» zei Karei. «Wat? Is zij gevonden?» «Ja, mijnheer.* «Nu, wie is de erfgename?* «Mijn zuster, mijnheer.» «Uw zuster?» klonk het van de lippen van den ver baasden raadsheer. Karei verhaalde nu bedaard en duidelijk zijn ge sprek met den gewezen kamerdienaar Hablatschek en vervolgens deelde hij nog mede, wat hij zoo even van zijn moeder vernomen had. »Hm,« zei de raadsheer, toen Karei uitgesproken had, «dat is een hoogstmerkwaardige geschiedenis. vallig hebt lèeren kennen.» «Maar het testament, heeft hij dat vrij willig overge geven?» «Denkt ge dat? Omdat het toch geen waarde meer voor hem had? Dan vergist ge u. Misschien was het dien listigen schurk toch nog gelukt er eenig voordeel uit te trekken. Neen! Hij moest in mijn tegenwoor digheid van kleeren verwisselen en toen deden wij eene gewichtige ontdekking. Inde voering van zijn jas vonden wij een document ingenaaid, en bij nader on derzoek bleek dit het kostbare testament van graaf Czerny te zijn.« «Is u al zeker, mijnheer, dat wij het oorspronkelijke stuk in handen hebben?» «Geheel zeker. Niet alleen de omstandigheden, waaronder het in ons bezit kwam, maar ook het getui genis van den schrijver Knablein spreekt er voor; hij erkent in dit document het echte testament, dat de ba ron hem overhandigde om in het valsche goed het handschrift van den graaf te kunnen nabootsen. Hij hield het echte stuk toen zelf, maar, zooals ge weet, heeft de baron het hem later ontrukt.» «En gelooft u, dat op grond van dit testament...* «De erfgename naar aanspraken kan laten gelden, zoodra bewezen wordt, dat uw pleegzuster Eefje de dochter van graaf Czerny is. De omstandigheden, waaronder uw moeder negentien jaar geleden het kind ontving, de aanteekeningen van den graaf en de be kentenissen van zijn vroegeren kamerdienaar laten bijna geen twijfel meer over. Maar het blijft de vraag of de feiten, die wij kennen, ook de rechtbank tot onze overtuiging zullen brengen. Misschien brengt een ge lukkig toeval u op het spoor van nog meer bewijzen.» «Laten wij het hopen,* sprak Karei. Hjj stond op en nam afscheid van zijn chef. (Wordt vervolgd.) Naar men weet is onlangs als gouverneur- generaal van Nederlandsch Oost-Indië opge treden de bekende generaal Van Heutsz. Bekend zeggen we, omdat ’t vooral door ’t energiek optreden van dezen veldheer is, dat de lange lijdensgeschiedenis met Atjeh nu zoo ongeveer geëindigd is. Ruim dertig jaren lang duurde die Atjeh-herrie. Reeds vóór 1880 waren we door ’t kloek optreden van de generaals Karei v. d. Heyden en Pel zoover gevorderd, dat Atjeh bijna ge heel als overwonnen en bevredigd kon worden beschouwd. Doch daarna begon men echt als een Jan Salie te knoeien met een ontijdig bur gerlijk bestuur en spoedig hadden we buiten ’t kleine gebied van Groot-Atjeh niets te zeg gen. Nog versch in ’t geheugen ligt ook de jammerlijke geschiedenis met Toekoe Oemar, die met geld gesteund werd, om door zijn in vloed ’t land te beheerschen. Na ’t zooge naamde verraad van dezen Atjeher werd, omdat *t moest, aangepakt. En sedert is ’t aan ’t energiek optreden van Generaal van Heutsz te danken, dat er zoodanig is aangepakt, dat we kunnen zeggen: Atjeh is zoo goed als geheel onderworpen aan ’t Nederlandsch gezag. Dat ook in de onbekende binnenlanden, de Gajoe- en Alas-landen werd geopereerd, is jammerlijk genoeg maar al te bekend. Men wz et, hoe overste Van Daalen op dien tocht m "er vrou wen dan mannen doodde, ’tgeen zelfs in ’t Engelsche Lagerhuis een motie uitlokte van een der leden, welke motie (gelukkig voor Ne derland!) heel correct door den Engelschen minister beantwoord werd met te zeggen: Dat zijn zaken, die ons niet aangaan. Doch genoeg hierover. Toen er voor eén paar jaar een nieuwe op perbevelhebber van ’t Indische leger moest worden benoemd, was generaal Van Heutsz aan de beurt om daartoe te worden benoemd. Doch een ander werd hiertoe geroepen, omdat men den energieken man in Atjeh niet kon missen. De gevolgen hebben bewezen, dat men goed zag. Na gedaan werk reisde de generaal naar ’t slechts een tijdelijke woonplaats; de militair, de ambtenaar, de onderwijzer blijft er zoo lang, tot hij in ’t moederland van de cvergegaar- de gelden en 't verkregen pensioen kan leven. Men is er slechts om dik geld te verdienen en dan weer weg te gaan. En een belangrijk deel van de Indische jaren gaat heen met een vacantie in Nederland en ’t heen en terugrei zen. We weten natuurlijk niet, of Landvoogd Van Heutsz op den duur aan de verwachtingen, die t.ren op hem bouwt, zal beantwoorden, doch dat er sedert zijn optreden een andere koers heerscht, kan niet ontkend worden. Zoo bracht men Z. Exc. op zekeren dag in een dienstmissive het bericht, dat ergens in Indië een Fransche mailboot was aangekomen. Toen de Landvoogd zeide niet met zulke nie tigheden lastig gevallen te willen zijn, werd hem geantwoord, dat een ordonnantie van ruim 70 jaren geleden dit gelastte. Z. Exc. zei hierop: «Dan moet die ordonnantie maar afge- sjphaft.* Ook ontving Z. Exc. eens over een zaak een hoop papier met allerlei verschillende beschou wingen. De paperassen werden teruggezonden met ’t bevel: Stuur één beknopt advies en T t goed! Natuurlijk moet de Toewan Besaar als een groot vorst leven; dan kan hij nog niet eens in weelde tegen meerdere Indi- De te- ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 27, cent. Groote letters naar plaatsruimte. Daar er te veel ambtenaren zijn en veel te om slachtig op de bureaux gewerkt wordt, heeft hij in een circulaire geëischt, dat binnen drie maanden de ambtenaren boven de formatie van de bureaux verdwenen zijn. Want er moet bezuinigd worden, daar Indië zich zelf niet kan redden. Daarom zal ook ’t aparte departement van Marine (in Indië) opgeheven worden, ’t geen ruim drie ton uitspaart. Ook schijnt ’t plan te bestaan de tractemen- ten der civiele ambtenaren te verminderen, de inkomsten der officieren der andere wapens niet meer hooger te stellen dan die der infan terie en ’t maximum-pensioen, thans f 9000 ’s jaars bedragende, beduidend te verlagen. Bepaald werd reeds, dat met ingang van 1 Jan 1905 de pensioen-contributie van bur gerlijke ambtenaren met één percent te ver- hoogen, zoodat dezen nu, met inbegrip van de bijdrage aan ’t weduwen- en weezenfonds 10 percent van hun inkomen moeten missen. Een duur zaakje voor de Indische regeeripg is ook het reizen van en naar Nederland met de mailbooten. Thans heet de regeering van plan te zijn, om ambtenaren, beneden de f 450 tractement per maand, niet meer in de eerste, maar in de tv, eedeklasse dier booten te laten varen. Alleen zou een uitzondering gemaakt voor officieren, ingenieurs, onderwijzeressen, enz. Natuurlijk valt dit niet overal in goede aarde; de onderwijzers hebben dan ook al ge protesteerd. Maar ge zegt, dat die Hablatschek ziek is zou hij nog in staat zijn om een kleine reis i doen?« «Dat geloof ik wel.« «Goed! We zullen hem oproepen. Een verhoor, waarbij hij en uw moeder tegenwoordig zijn, kan veel ophelderen, wat thans nog duister is. Wat wij op dit oogenblik weten, berust slechts op vermoedens, maar wij moeten zekerheid hebben, voordat wij de aanspra ken van de erfgenamen mogen erkennen. Als die erkend worden, hebt ge tevens aanspraak op de twin tigduizend gulden, die de graaf uitgeloofd heeft aan dengene, die zijn kind ontdekt.» «Vergeet u niet een zeer gewichtig punt?« «Wat dan?« «Wij hebben het echte testament niet.» «Denkt ge dat? Nu is het uw beurt om verbaasd te staan, waaide Nisser!» De raadsheer greep in een vakje van zijn schrijftafel en reikte den commissaris een couvert toe, waarin een verfrommeld papier geborgen was. «Lees dat eens,« zeide hij, terwijl hij weer ging zitten. Karei wierp een blik op het document; zijn gelaat toonde de grootste verbazing, terwijl hij half binnens monds las: «Dit is mijn laatste wil. Op het oogen blik, dat ik mij voorbereid op den dood, denk ik met smart aan mijn kind, waarnaar ik...« «Het testament van den graaf!» riep hij uit. Is het een afschrift of...« «Geen afschrift en geen valsch stuk ook,* viel de raadsheer in. «Gravin Minona heeft het valsche testa ment, enfin, na de gebeurtenissen der laatste dagen zal zij niet beproeven het nog voor het echte uit te geven. Het afschrift, dat Knablein aan den baron d’Hoffmann leverde, is door Minona verbrand; dat weef ge, want ge hebt dat vernomen, toen ge het gesprek tusschen Knablein en den baron afluisterdet. Wat wij hier voor ons hebben is het echte, oorspronkelijke tes tament van graaf Czerny concurreeren sche vorsten, die zijn onderdanen zijn, nieuwe Landvoogd houdt echter niet van veel drukte. Bij zijn dienstreizen wil hij zoo min mogelijk ceremonieel en op reis tusschen Buitenzorg en Batavia heel geen drukte. Zoo doende behoeven de ambtenaren niet meer in een warme zwarte jas weet hoe lang op de per rons der stations te schilderen. Daar Z. Exc. houdt van afmaken, zooals hij zelf op Atjeh deed, heeft hij overste Van Daa len, (dezelfde die in de Gajoe-landen hard werk maakte,) naar de binnenlanden van Borneo ge zonden, om aan den langdurigen strijd in de Boven-Doesoen-landen een eind te maken. Bo vendien moet deze overste met den resident van Borneo’s Zuider- en Oosterafdeeling na gaan, of ’t niet beter is, deze reusachtige re sidentie 10 X Nederland) in tweeën te splitsen. moederland en men weet, dat hij spoedig daar na benoemd werd tot opvolger van generaal Rooseboom, een generaal van ’t Nederland- sche leger, die Indisch landvoogd werd, hoofd zakelijk met het oog op de verdediging onzer kostbare Indische bezittingen. Van den nieuwen titularis werd wat goeds verwacht, omdat zijn optreden in Atjeh bewe zen had. dat hij niet alleen als militair doch ook als burgerlijk bestuurder talent bezat. Deze verwachting mocht echter wel wat on gemotiveerd genoemd worden; iemand toch, die geschikt bleek om ’t betrekkelijk kleine Atjeh een goed civiel bestuur te bezorgen, is daarom nog niet berekend, om zoo’n groot en ingewikkeld raderwerk als ’t bestuur van ge heel Insulinde, vijftig maal zoo groot als ons land, te beheerschen. Laten we eens veronderstellen dat «Max Havelaar* een weinig overdreef, toen hij be weerde, dat de Indische landvoogden niets kunnen uitrichten of veranderen, omdat zij in een soort van grootheidskoorts leven, geheel van alle mogelijke ambtenaren afhangen en, in ziende dat ze toch niets kunnen wijzigen aan ’t ingewikkeld raderwerk, spoedig een soort van kalme lijdzaamheid verkrijgen en vol be rusting wachten tot hun vier jaren om zijn, ten einde daarna in ’t moederland, in ’t genot van een aangenaam pensioen, uit te rusten en te bekomen van ’t hooge ambt, ’t Hooge ambt: men moeteen weinig idee hebben van de idee- en der Oosterlingen over bestuur om te besef fen, hoe hoog zoo’n Indisch landvoogd, tronend in zijn paleis te Buitenzorg en met een bijna vorstelijk inkomen, in de oogen der Javanen staat; hij is Qr werkelijk de «Toewan Besaar», de «Groote Heer», een halfgod in de oogen van den Indiër. Laten we ook aannemen, dat er sedert ’t verschijnen van den «Max Havelaar* heel wat veranderd is, maar toch is ’t bestuur van zulk een reusachtig koloniaal gebied als onze Oost uiteraard een ingewikkeld raderwerk, dat niet zoo maar even te veranderen is. Een heel sa menstel van wetten heeft er een omvangrijke bureaucratie gekweekt, die alle mogelijke za ken vreeselijk omslachtig behandelt. Hierbij komen nog andere zaken! Indië is en blijft voor de daar wonende Nederlanders 3* -1 NEE OU RANT.

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1905 | | pagina 1