ft
MOTS- IS ADVERTBSTIEBLAB
De Steenkolenstaking
ÏMIl SNEEK M tiSMK
Zaterdag ^Februari 1805.
60e Jaargang.
No. 10.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Officieele Advertentie.
Feuilleton.
13.
I
zonder
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
Schets van ELSE KRAFFT.
onzen kring te worden getrokken voerde de moeder
daartegen aan.
Laat u nu niet uitlaehen, mama Zij zal het met
beide handen aannemen. Dit doet alleen maar zoo
achterhoudend. U hoeft haar immers niet dadelijk te
vertellen, dat zij als noodhulp moet dienen. Of zal ik
het haar zeggen
Neen, neen
De kleine vrouw was reeds aan de deur.
Ik wilde nog even de kinderen zien.
En weg was zij.
KENNISGEVING.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente
Sneek brengen onder de aandacht van degenen, die
gedurende het jaar 1904 iets voor de gemeente hebben
verricht of aan haar geleverd, dat hunne pretentiën
voor zoover ze niet vóór of op 30 Juni e. k. zijn ingele
verd, moeten worden gehouden voor verjaard en ver
nietigd, volgens art. 228 der gemeentewet, in verband
met de wet van 8 November 1815 (Staatsblad no. 51).
Sneek, den 31 Januari 1905.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
ALMA, Burgemeester.
JAC. van der LAAN, Secretaris.
de moeder veelbeteekenend toe.
Deze liep geërgerd de kamer van haar dochter op
en neer.
Alsof het mijne schuld is, dat nog niemand een
aanzoek gedaan heeft. Een genot is het waarlijk niet
van het eene feest naar het andere te loopen en naar
een vrijer voor je om te zien. Breng ik niet offer op
offer, Paula? Geven wij al die partijtjes niet om jou?
Zou ik vandaag papa’s werkkamer opgeruimd en met
al die dure bloemen en palmen tot een wintertuin heb
ben ingericht, als ik daarbij niet gedacht had, jou en
den dokter een stil plaatsje voor een verklaring te kun
nen geven, opdat het niet al te zeer by de anderen
zou opvallen?
Ja, mama. Naar ik hoop, gelukt het plan ook. Poëzie
heeft u, dat moet men u toegeven. Mij zou reeds een
brief van zijn hand voldoende geweest zijn, als het an
ders niet ging. Als men maar niet als oud, maar niet
achter den rug door de goede vriendinnen bespot
wordt, dat men niet begeerd wordt, onopgemerkt
kortom, een oude jongejuffrouw blijft
Nu beval je mij ook, meende de moeder, toen zij het
opgewonden gezicht van haar oudste zag. Als jij je
maar vaker voor iets warm kondt maken, dat staat je
nog eens goed.
Wat is er aldus wendde zij zich tot het binnentre
dende dienstmeisje.
Een brief is zooeven nog afgegeven, mevrouw.
Paula keek nieuwsgierig over haar moeders schouders
op het schrijven.
Het was een opzegging van een ouden professor
voor de soiree, die op het laatste oogenblik door eene
ongesteldheid overvallen was.
Ik dacht reeds, dat de professor niet zou komen,
meende Paula opademend.
Mevrouw Hille, de vrouw van den officier van jus
titie, nam het langstelige vergrootglas onderzoekend
voor het gezicht en ging langzaam om de uitgedoste
gestalte van hare dochter heen.
Ik weet niet, Paula, maar je bevalt mij van daag in
’t geheel niet! De lichtblauwe zijde maakt je nog maar
bleeker om niet te zeggen ouder. En juist vandaag,
vandaag, waar zooveel op het spel staat. Doe liever
de roode aan, of-
De dochter onderbrak haar meteen spottend schou
derophalen.
U heeft ook altijd wat op mij aan te merken, mama!
Maar dat doet er niet toe. Ik beval er mij zelf beter
om. En Dr. Wendelin houdt ook van bleeke vrouwen,
zooals hij mij onlangs verzekerd heeft. Waartoe dus die
opgewondenheid.
Mevrouw zuchtte voornaam.
O ja, Dr. Wendelin! Geloof je, dat hij zich van
daag eindelijk verklaren zal, Paula? Om hem is toch
deze uitgelezen kring vandaag by ons vereenigd. Ben
jij eerst getrouwd, God weet, dat dan alle soirée’s bij
mij ophouden, dat staat vast. En voor Lisa en Ditty
zoo ver zijn-
Paula lachte.
Nu ja, ik begrijp het reeds! Dan stelt u haar vol ver
trouwen onder mijne hoede, mama. Misschien behoeft
u dan niet zoolang op een man te wachten, voegde zij
De moeder stond nadenkend midden in de kamer en
scheen iets op haar vingers uit te rekenen. Daarop
schudde zij verschrikt het hoofd.
Het is mij echter zeer onaangenaam, dat de oude
heer heeft afgeschreven. Nu zijn wij met ons dertie
nen aan tafel. Neen, dat kan in geen geval
Och wat, dat is immers net gelijk, mamaHoe min
der, hoe beter.
Maar het ongeluksgetal, bedenk dat toch, Paula
Precies 13Als mevrouw von Bending dat merkt,
bederft zij ons den geheelen avond met haar zwartgal
lige voorspellingen. Je kent immers het bijgeloof van
de oude tanteEn juist zij, in wiens huis je het meeste
genoegen hebt gehad, juist haar moeten we warm
houden.
Paula plukte misnoegd aan haar lange gouden hor
logeketting.
Nu, wij kunnen nu toch niemand meer uitnoodigen,
mama. In een half uur komen de gasten. Of wil u
iemand van de straat ophalen en hem smeeken met
ons te eten?
Mevrouw had nadenkend den vinger aan het voorhoofd
gelegd.
Ho, ik heb het, meende zij verstrooid. Waartoe
hebben wij dan de juffrouw boven De meisjes moe
ten vandaag vroeg naar bed. En juffrouw Helene is
een handig meisje, uit goede familie bovendien. Men
kan in deze omstandigheden immers een oogje dicht
doen. Wat meen je, Paula?
Minachtend krulden hare lippen.
Mijn God, waarom storm in een waterglasDoe,
wat u wilt, mama. Men moest haar aan tafel haar
plaats daarnaar aanwijzen. Een kinderjuffrouw blijft
altijd een kinderjuffrouw
Of zij er zich niet over zal verwonderen zoo plots in
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
halen er ’t zwarte goud uit den grond. Niet alleen
voor de reusachtige industrie in deze streek
zelf, doch ook nog voor andere streken kan
deze voorraad dienen.
De heeren, die over deze mijnen beschikken,
hebben hun eigen belang begrepen en zich tot
een syndicaat vereenigd, dat de kolenproductie
en den prijs, waarvoor de kelen verkocht
worden, regelt. Daardoor heeft dit syndicaat
het in zijn macht den prijs der kolen te ver-
hoogen en wel zoover.dat concurrentie van ko
len uit andere streken nog niet te vreezen is.
Over 1902 maakte dit syndicaat ruim 13 per
cent, over 1903 zelfs ruim 14 percent winst. De
heeren laten mijnen, die niet voldoende ren-
deeren, liggen, al verliezen daardoor ook dui
zenden mijnwerkers plotseling hun brood.
Op ’t oogenblik is ’t in Duitschland zóó ge
steld, dat de mijnlords aan den Staat en aan
de mijnarbeiders de wet voorschrijven.
Zal dit zoo blijven? We denken 't niet. Reeds
tracht de Pruisische staat zelf in ’t bezit van
mijnen te komen.
De meesten kennen de moeite, die gedaan
is om de Hibernia-mijnen in staatshanden te
krijgen. Ook heeft in Duitschland de regeering
natuurlijk wettelijk toezicht op de exploitatie
der mijnen. De staat eischt, dat voldoende
voor de veiligheid en de gezondheid der mijn
werkers gezorgd wordt, ’t Schijnt echter, dat
de regeering de heeren mijneigenaars wat te
veel naar de oogen ziet. En de mijneigenaars
zien alleen naar hun eigen portemonnaie.
Toen de mijnwerkers voor anderhalf jaar
ontevreden waren, hield minister Möller hen
voor, dat de eigenaars der mijnen reeds acht
millioen mark hadden besteed, om de worm
ziekte eene eigenaardige ziekte onder de
mijnwerkers te bestrijden.
Maar deze eigenaars begrepen, dat zij
met zieke en halfzieke mijnwerkers geen winst
konden maken en ’t was dus eerder uit eigen
belang dan uit naastenliefde, dat zij deze ziekte
bestreden. Ook hadden zij bij tijdiger voor
zorg deze ziekte grootendeels kunnen voorko
men. Een andere grief der mijnwerkers, 't
willekeurig in den steek laten van niet te best
rendeerende mijnen, hebben we reeds genoemd.
Doch buiten meerdere grieven was ’t vooral
de willekeurige verlenging van de »seilfahrt«,
die bij de arbeiders de maat deed overloopen.
Veronderstel, dat de mijnwerkers acht uren
moeten werken. In Engeland is, meenen we,
Met het toenemen der beschaving en ook
met de reusachtige toeneming van de bevol
king der beschaafde werelddeelen veranderden
ook zeer de oeconomische verhoudingen, de
behoeften der menschen; verandert in één woord
de geheele maatschappelijke toestand.
Wie zou bijv, voor honderd of tweehonderd
jaren gedacht hebben, dat ’t bezit van of ’t be
schikken over kolenstations op verschillende
punten der aarde een hoofd kwestie zou wor
den? Wie zou gedacht hebben in dien tijd,
dat, met het ijzer, de steenkool het voornaam
ste nijverheidsproduct zou vormen. Dat ’t vlas
in vergelijking van ’t katoen zoo weinig be
teekenis zou krijgen? Dat hierdoor ’t katoen
als ’t ware met steenkolen en ijzer ’t trio
vormt, dat de wereldindustrie regeert?
Thans is voor een staat het bezit van een
krachtig leger en van een sterke vloot, van
groot belang. Immers de toekomstige afschaf
fing van alle legers is in de eerste dagen nog
niet te verwachten. Doch ook de kwestie der
levensmiddelen en vooral die der steenkolen
vormt een hoofdkwestie.
Daar reist bijv, de Russische Oostzee-vloot
een bange toekomst te gemoet,' omdat ze niet
krachtig genoeg is, niet tegen de Japansche
vloot is opgewassen. Van bevriende landen
moet ’t hulp hebben om deze groote reis te kunnen
maken; tientallen booten moeten overal met een
groote lading uitstekende steenkolen gereed
liggen om de oorlogsschepen de onmisbare
brandstof te verschaffen. Zonder de welwillend
heid der bevriende mogendheden en
1
den contrabande-handel zou deze vloot, al was
ze nog zoo sterk, niet veel kans hebben in
oorlogstijd ’t Verre Oosten ooit te bereiken.
In dit opzicht verkeert Engeland al in een
uiterst gunstige positie. Het heeft een reus
achtige oorlogsvloot en de handelsvloot is de
grootste der wereld, zoodat er bij troepen- en
goederenvervoer over zee genoeg handelssche
pen aanwezig of te verkrijgen zijn. Vergelijk
hier Rusland eens bij, dat in andere landen
tijdens den nu gevoerden oorlog groote snel
varende booten tegen duur geld moest aan-
koopep.
Verder is Engeland het steenkolenland bij
uitnemendheid en een enquête heeft uitge
maakt, dat de Engelsche steenkolenvoorraad
ongeveer onuitputtelijk kan genoemd worden.
Ook heeft Engeland niet alleen de gewone
koolsoorten, doch ook de betere soorten, die
voor de snelvarende stoomers en voor de oor
logsschepen met hun gecompliceerd machine-
stelsel onmisbaar zijn.
Dan heeft ’t Britsche wereldrijk overal op de
wereld zijn bezittingen, zijn kolenstations, zijn
reparatiehavens. Als ’t er op aankomt, wordt
de geheele zeeweg naar Oost-Azië door Enge
land beheerscht.
Dit rijk bezit toch in Gibraltar, Malta,
Smyrna, Egypte, Aden, Perim en Indië gele
genheid te over om zijn eigen vloot geheel in
orde te houden, te proviandeeren en desnoods
een vluchthaven te verleenen en kan ’t tevens
aan andere landen zeer moeilijk zoo niet onmoge
lijk maken, tegen Eng elands wil een vloot indie
richting te zenden.
’t Grootste deel der Nedelandsche vloot is
thans in Indië, alleen om onze neutraliteit te
kunnen bewaren en op onze kolenstations,
vooral op Sabang (Atjeh) te kunnen passen.
Kolen zijn dus wel van groote beteekenis in
oorlogstijd. Van niet minder belang zijn ze
echter in gewone tijden. Niet alleen, dat in
dustrie en handel er van afhangen, doch ook
het gewone leven der menschen heeft volstrek
te behoefte aan steenkool.
Dat ’t bezit en de exploitatie van voldoende
kolenmijnen een zaak van groote beteekenis is
voor eiken staat, behoeft dus geen betoog. Dit
wordt begrepen door de regeeringen, door de
mijneigenaars en ook door de mijnwer
kers.
In Duitschland is ’t Ruhr-bekken wel het
grootste kolendistrict; 270,000 mijnwerkers
’t neerdalen in en opstijgen uit de mijnen in
die acht uren begrepen. Doch de rijke Duit-
sche mijnlords rekenden deze seilfahrt (’t in en
uitgaan dus) niet bij den werktijd en vooral
een der rijkste eigenaars maakte dit voor de
arbeiders zeer hinderlijk; de arbeiders moesten
bij ’t eindigen van den werktijd met opstijgen
wachten, tot de goederen eerst bovengebracht
waren en daardoor werd hun werktijd soms een
meer dan 10-urige.
Doch er zijn meer grieven; ze bestonden reeds
in 1889, toen keizer Wilhelm II den eigenaars
aanspoorde, den werklieden gelegenheid te ge
ven hun wenschen te formuleeren. Doch de
mijneigenaars in ’t Ruhr-bekken stoorden zich
niet aan die keizerlijke aansporing. Het syndi
caat voert wel de kolenprijzen kunstmatig in
de hoogte, maar weigert een hooger loon aan
de 270.000 werklieden.
In den Duitschen Rijksdag zijn krachtige
woorden gesproken om de onwillige eigenaars
der mijnen door een rijkswet eenigszins te kun
nen dwingen en over ’t geheel genomen heb
ben de stakers, die zich aan orde en wet hou
den, de sympathie van ’t land, ’t geen ook blijkt
uit de geldelijke hulp, die van de burgerij
en zelfs van de hoogste R.K. geestelijkheid ge
bracht wordt.
Kleinere mijnen hebben de eischen der sta
kers voor een goed deel op *t minumum-
loon na ingewilligd.
Doch al een paar weken staken er nu rond
200 000 man.
Wat zal ’t einde dezer staking zijn, die ook
in andere takken van nijverheid staking moet
brengen?
En zullen eens de mijnen in Duitschland alle
staatsmijnen worden? En zullen de mijnwerkers
zich daar, nog veel beter dan nu, vereenigen
om te zamen éen groote kracht te vormen te
genover de mijneigenaars? Op ’t gebied van
werklieden-vereenigingen zien we nog lang ’t
einde niet. We stellen ons voor dat, beter dan
thans, ’t grootste deel der arbeiders in verschil
lende vakken en in verschillende landen zich
internationaal zullen verbinden. En stel u eens,
tegenover een trust van eigenaars, van gezag
of kapitaal, een internationale trust van bijv,
alleen maar mijnwerkers. Zou die niet zeer veel
in de melk hebben te brokkelen?
Om de tonde tafel onder de met een groene kap om
hulde hanglamp zaten Lisa en Ditty aan haar schoolwerk.
De eerste sloeg juist meteen verlicht »eindelijk« haar
Engelsch leesboek dicht en keek slaperig naar de juf
frouw, die met een handwerkje bezig was.
En u is ook zoo verschrikkelijk moe, juffrouw
De aangesprokene hief het blonde hoofd glimlachend
tot de veertienjarige op.
Dat zeg je mij nu reeds voor de derde maal, Lisa.
Neen, ik ben niet moe.
En toch lag in de diepe, weeke stem iets, dat van een
droomachtige herinnering uit een stil door nacht om
geven rijk vertelde.
De tienjarige Ditty hield den penhouder nadenkend
tegen de lippen.
Ik bemin u, is »j’aime«, niet waar juffrouw.
Toen deze het bevestigde, schreef zij een poosje in
haai schrijfboek om dadelijk daarop weer aarzelend op
te zien.
En wat is het in den toekomenden tyd, juffrouw?
J’aimerai, klonk het bedaard terug. (Slot volgt.)
1
c
RCOURANT