NIEUWS- i UH EH I EVHEI’,1. UI
Wachter, wat is er van den nacht
IMK SMTk H OflSTHEkEl
OP DEI KRUISWEG.
Zaterdag 25 Februari 1905.
50e Jaargang.
ITo. 16.
1
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Feuilleton.
ne
Z-
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
ht
t-
11
en de paitijgroepeering
kwam eerst een wet op
Van Jammen en Feru-Guauo.
Men meldt ons: In het oogstoverzicht van 15 Juli
1904 kan men lezen onder de rubriek «aardappelen»,
dat de vroegere eetaardappel bij uitnemendheid, de jam,
meer en meer door andere soorten, zooals de Eigenhei
mers, de zeeuwsche blauwen en bontblauwen vervan
gen wordt. Daar ik dit vreemd vond, omdat over het
algemeen de jammen veel hooger in prijs zijn dan de
andere soorten, informeerde ik bij gelegenheid eens naar
de reden. Ik vernam toen, dat de jammen in de laatste
jaren veel minder opbrachten, dan zij vroeger gewoon
waren te doen; dat in vele streken de jammen niet meer
«willen», zooals de boeren eigenaardig zeggen. Inder
daad de aardappels, die vroeger prachtige oogsten ople
verden, «willen* niet meer.
Doch, heeft men onderzocht en weet men nu waar
om ze niet meer «willen»? Zou de oorzaak misschien
gezocht moeten worden in een verkeerde bemesting?
Vroeger, toen men allerwege op groote schaal Peru-
Guano gebruikte, toen dit de eenige aardappel-mest was,
hebben de jammen altijd gewild. Daarom geef ik een
ieder den goeden raad: Verander de in de laatste jaren
aangewende bemesting en gebruik echte Peru-Guano
voor Uw aardappelen en ge zult zien, dat de jammen
opnieuw zullen willen.
Om Linoleum schoon te maken, gebruikt men een
voudig een lap met warm water en wrijft het na met
een schoonen doek. Melk geeft ook zeer veel glans aan
linoleum. Het beste is, het zoo min mogelijk nat te
reinigen en alleen van tijd tot tijd te onderhouden met
een weinig lijnolie of geest van terpentijn.
De ongelukkigste menschen zijn zij, die geen ontroe
ring kennen, hun hart wordt langzamerhand ontoegan
kelijk voor alle menschelijk gevoel.
Om mahoniehouten meubelen donker en glanzig te
krijgen, voegt men bij het volgend recept nog een stukje
zachte groene zeep, ongeveer zoo groot als een kwartje:
30 gram gele gesnipperde was, 15 gram olie van Speyk,
81/, ons roode terpentijn.
Men zorge vooral, dat alles te zamen, onder nu en
dan omroeren, minstens veertien dagen voor het ge
bruik, bij elkaar wordt gemengd.
gaat. Te vergeefs. Ik ben niet boos op je, want ik
heb je lief nu nog, zooals ik je altijd heb lief ge
had. Mijne gedachten zullen tot het laatste uur van
mijn leven bij jou zijn en mij vergezellen tot op het
oogenblik, waarop het aardsche denken ophoudt.
Het duel heb ik ontweken, het zou je van je eer
hebben beroofd. Ook mocht hij, dien jij bemint, mij
niet dooden, want dan hadden jelui nooit gelukkig
kunnen worden. Ik breng het offer, omdat ik je lief
heb.
Wat hielp het Josepha nu, dat zij uitriep: Frits, ik
heb je lief kom terug, mijn Frits, Frits, dat
zij het uitriep, totdat zij bijna krankzinnig werd.
Nu was het te laat zij kon niet meer terug.
Josepha had haar man tot het laatste oogenblik
waar en waarachtig lief gehad. Nooit was bij haar
de misdadige gedachte opgekomen, hem ontrouw te
worden. Een weinig medelijden, een kleine dosis
ijdelheid en ten slotte een weinig trots hadden het
ontzettende vergif geproduceerd, dat leven en liefde
doodde. Josepha had het laatste bezoek van haar vriend
tegen den wil van haar man ontvangen wel is waar
met de bedoeling, dat het ’t laatste zoude zijn. Frits
beschouwde het als eene krenking, dat zij om een an -
deren man zijn bevel getrotseerd had. En toen had
hij de hartstochtelijke woorden gehoord, de kussen ge
zien, waarmee Van Hoppe haar handen bedekte. Toen
was het uit geweest met zijn kalmte het geloof ver
nietigd -- het hart gebroken.
Maar nu vraag ik je, Marga-Maria, wat zeg je van
mijn verhaal?
Tranen waren Marga-Maria in de oogen gekomen,
zij zeide geen woord snel kuste zij de hand van
tante Gustave en ging vroeger dan anders naar hüis.
Den volgenden dag echter wachtte de assessor Von
Borchfeld te vergeefs op zijne partner zij ging met
haar man in het bosch wandelen.
(Slot.)
Lang, zeer lang zag hij haar in de oogen, maar hij
deed het alleen omdat hij daarin de oogen zijner zus
ter weder vond. Dat,was toch geen kwaad.
Josepha werd een raadsel voor Frits. Zij zelf had de
verandering nauwelijks gevoeld, maar zij was ernstiger
geworden, droomerig, zwaarmoedig. Hij zeide het haar.
Zij lachte hem uit. Is dat de invloed van je nieuwen
vriend, dan wordt hij afgewezen. Hij komt mij hier in
’t algemeen veel te vaak.
Zoo iets had Frits nog nooit gezegd. Toen na
een bezoek hadden ze een woordentwist gekregen.
Laat je toch niet telkens zoo aanzien door Von Hop
pe. Hij verliest zich geheel en al in je oogen, dat komt
niet te pas.
Maar lieve. Je bent jaloersch, dat is wat nieuws.
En als het wat nieuws is dan verzoek ik je je daar
naar te gedragen. Komt hij weer om je te bezoeken,
dan wordt hij afgewezen.
Frits, dat kun je niet verlangen. Je maakt je bela
chelijk.
Dat zou altijd nog beter zijn, dan wanneer je mij
ongelukkig maakt. Nu weet je, hoe ik het meen en
wat ik van je vriend denk.
Josepha schrok maar zij stelde zich zelf weer
gerust. Ik ben in mijn recht. Ik heb niets kwaads ge
daan. Ik heb mijn man lief, maar zou ik om een
gril een vriend den troost ontnemen? ’t Is waar, hij
heeft zeer ernstig gesprokenzijn verzoek was bijna
een bevel, maar tochNog eenmaal moet ik den
en de geloovigen zijn volkomen vrij in ’t vor
men van kerkgemeenten.
Maar de schoolkwestie is reeds veertig jaren
de hoofdkwestie, die andere vragen aan zich
ondergeschikt maakt
beheerscht. In 1857
het Lager Onderwijs en langzamerhand vorm
den zich de rechtsche partijen tegen de staats
school; in 1868 kwam van Katholieke zijde ’t
mandement der vijf bisschoppen, dat ’t geheele
roomsche kamp front deed maken tegen de
neutrale school en ’t bijv, in ’t vervolg onmo
gelijk maakte, dat, om een voorbeeld te noe
men, een mr. Thorbecke door Maastricht naar
de Tweede Kamer wordt afgevaardigd. De
anti-revolutionaire partij groeide buitengewoon,
zei eerst haar kracht te vinden in haar isole
ment, doch werkt nu reeds jaren mee met de
katholieken, waardoor eerst in 1889 ’t ministe-
rie-Mackay tot 1893 zitting hield en thans
sedert 1901 ’t ministerie-Kuyper den scepter
zwaait. En terwijl allerlei vraagstukken op
oeconomisch gebied naar voren dringen, klinkt
de strijdkreet: «Maakt front voor de Openbare
school!’’ en men hoort de verdeeling van ons
heele volk noemen in wel- of niet-paganisten,
in geloovigen en ongeloovigen.
Wat zal de stembus in Juni te zien geven?
Een even krachtig voortbestaan van de tegen
woordige regeeringscoalitie? In geen geval
zien we nog ’t einde van den schoolstrijd, die
zeker zijn gouden jubilee wel zal vieren. On-
dertusschen wachten belangrijke vraagstukken
op afdoening. Wel zijn er wetten gekomen,
zooals de tijdgeest die verlangt, maar in meer
dan één opzicht zijn wij met onze sociale wet
ten bij Duitschland ten achter.
Doch wie zal zeggen, hoe lang bij v. de te
genwoordige partijgroepeeringen nog mogelijk
zijn? Nog is de anti-revolutionaire partij bijna
één geheel. Nog heeten zij, die Roomsch-
katholiek zijn, samen één partij te vormen. In
welke mate zullen de uiterste linksche partijen
groeien?
Op ’t groote wereldtooneel, wat zal daar de
toekomst baren? Zal de tweelingstaat aan den
Donau, die zooveel heterogene bestanddeelen
omvat, geheel ontbonden worden na den dood
van Franz Jozeph? Zal de «jalousie de métier»,
de concurrentie op de wereldmarkt, Duitscher
en Brit niet met elkaar in strijd brengen?
Wie zal ’t wagen, de juiste oplossing te voor
armen, eenzamen man ontvangen of ten minste met
hem afspreken, dat hij slechts komt, als Frits tehuis
is.
En zij deed het.
Het kan niet anders, u kunt alleen dan mijn vriend
zijn, wanneer u tevens de vriend van mijn man zijt,
had zij gezegd. Toen was hij opgesprongen en met
vertwijfelden, donkeren blik meermalen de kamer op en
neer geloopen, en was toen voor haar blijven staan.
Wilt u mij ongelukkig maken, mij weder in de don
kere wereld terugstooten, waarin ik tot dusver geleefd
heb? Heeft u dan niet gevoeld, hoe mij het leven door
u werd teruggegeven, hoe ik weder vroolijk werd, hoe
ik naar liefde smachtte en hoe ieder woord uit uwen,
mond lafenis was voor den dorstige in de woestijn?
Hij viel voor haar op de knieën, greep haar hand
en drukte er zijne gloeiende lippen op. Josepha, gij zijt
niet onbarmhartig. Ik kan niet kan niet leven zon
der u. Het vuur, dat in mij brandt, verteert mij, het
maakt mij razend. Josepha Josepha.
Haar oogen vulden zich met tranen en zij schreiden
als kinderen.
Josepha ook jij? Je hebt mij lief? zeg het toch
zeg het mij.
Ja, ja, zeg het hem, klonk plotseling een vertwijfe
lende, bijna gebroken stem daartusschen, zeg het hem
duizendmaal. Ik weet het ook o hemel, ik heb
mijn vrouw verloren!
Het was alsof een bliksemstraal de groep had getrof
fen. Eensklaps begreep Josepha het ontzettende van
den toestand. Zij stiet haar vriend terug: Weg, weg,
het is niet waar ik heb mijn man lief. Frits, het is
niet waar, geloof mij.
Zij snelde de kamer uit, zij wilde naar hem toe.
Zijn kamer was gesloten. Zij smeekte, dat hij zou
opendoen. Alles te vergeefs. Zij kreeg geen antwoord,
alleen een zacht snikken had ze gehoord. Hij schreide.
lijk een heerlijke dageraad voor ’t Russische
volk zou kunnen doen aanbreken, die man heet
alleenheerscher, doch hij kan niet eens zich
zelf beheerschenhij is een zwakkeling en aan
zwakke handen is in stormachtige dagen het
roer van staat niet toevertrouwd.
«Wachter, wat is er van den nacht!» zucht
men nog eens, als men denkt aan de honderd
duizenden, die daar in ’t Verre Oosten «lau
weren!» willen plukken.
spellen van de groote vraagstukken, die onze
tijd stelt: De strijd over ’t militairisme; de
strijd tusschen arbeid en kapitaal; de strijd
over vrouwenrechten; en nog meer.
«Wachter, wat is er van den nacht!» Men
mag dit in dubbelen zin vragen, als men den
blik wendt naar het Oosten. Want daar is
nog zooveel, dat een oplossing vraagt. Daar
moeten de toestanden nog een eeuw en meer
dan een eeuw groeien, voor men er de vragen
krijgt, die West-Europa in beweging brengen.
Daar, in 't groote Russische rijk is ’t in vele
opzichten nog nacht. De groote massa zit
wel niet meer in den zwarten nacht der slaver
nij, maar veel beter is de toestand niet. In
dit groote rijk zijn in bloei de werken der
duisternis: roof, diefstal, omkooperij, bedrog,
wantrouwen. Daar is van toepassing 't spreek
woord: Grooten stelen en kleinen stelen, maar
grooten stelen ’t meest. Daar gevoelde bijv,
een grootvorst Sergius, de thans vermoorde
oom van den Czaar, er behoefte aan, zich van
de liefdegiften, voor ’t Roode Kruis bijeenge
bracht, eenige honderdduizenden guldens toe te
eigenen. Daar wordt armoede en ellende geleden;
daar is uitzuigerrj een gewone zaak. Daar is
men niet veilig voor de aanslagen van de ge-
xJeime politie; daar zijn woorden, die vrij ge
sproken worden, gevaarlijk; de gedachten zijn
er nauwelijks tolvrij. De pers is er afhanke
lijk van de regeering. Het blad, dat te vrij
schrijft en zijn gedachten niet genoeg verbergt,
hangt steeds het Damocles-zwaard der confis
catie en schorsing boven ’t hoofd.
En daar, uit dien nacht willen zich reeds zoo
langde verdrukten verheffen. Er zijn er, die
alleen heil zoeken in bommentaal, omdat
smeekschriften niet helpen; reeds een tiental
hooge personages moesten dit ondervinden.
Wat zal er worden van de nu op te merken
beweging?
Zal de nacht in een heerlijk opglorenden
dageraad veranderen en zal ’t vernieuwde Rus
land dan in den vollen dag van vrede en voor
spoedig mogen leven? Of zal de menigte, die
thans een schoone dageraad hoopt te beleven,
het begin van een bloeitijdperk hoopt te zien
aanbreken, die hoop weer voor een zekeren tijd
in bloed zien uitgewischt, zooals dat in de laatste
weken ging
Men stelt deze vragen met een somber
voorgevoel, want de man, die zoo gemakke-
Eindelijk was hij gekomen, doch slechts om haar te
bevelen, zich te herstellen. De menschen behoeven er
niets van te bemerken, begrijp je, ik wil het niet, het
is om je eigen bestwil.
Zij viel voor hem op de knieën, zij wilde spreken,
het was onmogelijk, hij wilde niet luisteren.
Ga naar je kamer, ik wil niets hooren, ik heb genoeg
gezien.
Den volgenden dag had hij verlof aangevraagd. Hij
was naar Zwitserland gereisd. Josepha zou bij hare ou
ders blijven.
Of hij zich wilde laten scheiden, wist zij niet. Ik
was haar eenige vertrouweling, anders sprak zij nie
mand over ’t geen er gebeurd was.
Wij hoopten, dat alles weer terecht zou komen. Jo
sepha wilde hem schrijven, dat hij haar moest geloo-
ven.Zij hadden elkaar altijd lief gehad,datkon,dat mocht
niet veranderd zijn. Zij had er bitter berouw over dat zij
de waarschuwingen van haar man in den wind geslagen
had. Nooit had zij aan de mogelijkheid van zulk ’n afloop
gedacht. Acht dagen waren voorbij gegaan, toen was
het ongeluk gebeurd.
De ouders ontvingen een telegram. Frits was gevallen,
zoo heette het. Zonder gids had hij een gevaarlijke berg
tocht ondernomen. Men berispte hem. Hoe had hij zijn
leven zoo lichtzinnig op ’t spel kunnen zetten het
was onbegrijpelijk
Maar één begreep het, ook zonder den brief, die
haar een uur later gebracht werd. Hij had niet kun
nen leven zonder haar en ook niet willen leven met
haar, in wier hart een nieuwe liefde was ontwaakt.
Ik heb het zien komen, schreef hij, maar ik gaf de
hoop niet op. Ik wilde je de oogen niet te vroeg
doen openen, opdat het jou niet zou gaan als den
slaapwandelaar, die, wankelend aan den afgrond, eens
klaps uit den slaap gewekt, eerder naar beneden valt
dan wanneer hij met gesloten oogen op het gevoel af-
’t Is nu ruim een halven eeuw geleden, dat
Da Costa, een onzer beste dichters, dit vroeg
en op zijne dichterlijke wijze al vragende be
antwoordde. ’t Was in den revolutietijd van
1848; een tijd, minder titanisch misschien dan
de jaren na 1789, maar de werking der ideeën
besloeg meer terrein. In Frankrijk, in Duitsch
land, in Italië sloeg een krachtige beweging in
’t raderwerk van staat en maatschappij en
bracht groote emotie en groote veranderingen.
Ons land behield destijds zijn kalme rust. Er
bestond wel wrijving en de verhouding was
reeds sinds de afscheiding van België minder
aangenaam. Koning Willem I deed in 1840
afstand van de regeering, omdat hij wist, dat
veel hem scheidde van zijn volk. Willem II
volgde hem op in een critieken tijd. Wij
stonden voor een financiëele depressie en al
leen de halfgedwongen a’/s-percentsleening van
minister Van Hall bracht hulp.
Doch ook op staatkundig gebied was er heel
wat veranderd. De idee van Willem I, ’t op
zijn Russisch «Landsvadertje spelen» van den
vorst, was onmogelijk geworden. Doch Wil
lem II liet de ideeën marcheeren en wist door
de grondwetsherziening van 1848 een vreed
zame omwenteling te bewerken, waardoor de
bloedige revolutievlam, die Europa dreigde te
verteren, niet naar ons land oversloeg.
Of we nu weer zoo’n tijd beleven als tegen
’t jaar 1848? We dachten ’t niet; ten minste
niet hier in West-Europa. Maar in ’t groote
Czarenrijk! Daar woelt en gist ’t onder de
groote massa; daar ziedt en kookt het onder
de heterogene elementen, die aan den buiten
kant van ’t reuzenrijk wonen en zich slecht
kunnen schikken in ’t dwangjuk, dat zelfs voor
den eigenlijken Rus te nijpend wordt.
Wachter, wat is er van den nacht? We
mogen ’t ook thans vragen, nu er zoovele vraag
stukken op oplossing wachten. Vraagstukken
op staatkundig, op maatschappelijk en op gods
dienstig gebied. Er zijn wereldvraagstukken,
die nog niet hun volle ontwikkeling bereikt
hebben; laat staan dus, dat men er al een op
lossing voor kan vinden.
Ons land is er niet ’t ergst aan toe. Men
is hier volkomen vrij om al of niet te gelooven
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/» cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
e
i
kt