NIEUWS- ES ADVERTENTIEBLAD
VOOR SNEER ES MSTEEEES.
■h
IBb
60e Jaargang.
Woensdag 16 April 1606.
No. 31.
'1
i*
k
I
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
I
Friesche Zeehelden.
Feuilleton.
DE ERFENIS.
-
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
Mijnheer en mevrouw De Perles keken elkaar aan
met groote oogen, tweemaal zoo groot als gewoonlijk.
Voor de tiende maal minstens herlas mevrouw het
volgende telegram, dien middag ontvangen uit La Ro
chelle en onderteek end: Notaris Maurice.
Hedennacht overleed mejuffrouw Rosalie de Perles,
zonder testament na te laten. Kapitein de Perles, als
dichtst nabestaande der overledene, wordt uitgenoodigd
onverwijld over te komen om de zaken te regelen.
Donderdag 27 Februari zal de begrafenis plaats
hebben.
Zij konden ’t zich nog maar niet begrijpen! Kapitein
De Perles stond peinzend voor den breeden, ouderwet-
schen schoorsteen, nu den eenen, dan den anderen voet
warmend aan het vroolijk brandende vuur. Het was al
zoo lang geleden, dat hij zijn nicht voor het laatst ge
zien had, hij was toen nog op de militaire academie.
Hij kon zich haar nauwelijks meer voorstellen.
Van schrijven hield zij niet, dus hadden ze elkaar
langzamerhand geheel uit het oog verloren.
Die goede Rosalie, zeide de kapitein in gedach
ten,als ik ’t wel heb, zal zij een aardig fortuintje hebben
nagelaten. Voor zich zelf was ze zuinig, behoeften had
ze niet; alles, wat ze besteedde, was ten bate van ar
men en ongelukkigen; haar eenig genoegen was welda
den te bewijzen. Ik had nooit gedacht iets van haar
te zullen erven.
oordeelen wat je van haar vertelt, om een familielid
zoo teleur te stellen. En wil ik je eens wat zeggen
’t is heel slecht, maar ik ben erg blij, dat ze dood is,
ik zou niet bedroefd kunnen zijn, met den besten wil
ter wereld niet. Wij zijn nu ineens rijk, wij, die nooit
een cent hebben bezeten.
Haar echtgenoot kon niet nalaten even te glimlachen.
Nu geen hinderlijke armoede meer voortaan, waar
mee zij hun leven lang hadden te kampen gehad, geen
zorg meer voor extra uitgaven, geen angst meer voor
rekeningen die zouden kunnen komen. Paulette be
hoefde nu zelf geen hoedjes meer op te maken, heel
vernuftig in elkaar geflanst met wat oud fluweel en
uitgestreken lint, zij zouden nu een comfortable woning
kunnen huren ver van dat akelige Passy, waar zij se
dert hun huwelijk gewoond hadden.
André keek vol liefde naar zijn vrouwtje; zij was in
haar hart steeds een kind van weelde geweest, hoe
wel zij altijd moedig het juk van hun armoede had
getorscht er zou nu een heel ander leventje voor
haar aanbreken.
Dienzelfden avond nog namen zij den sneltrein naar
La Rochelle en ’s morgens vroeg arriveerden zij aan
het kleine huisje in de Rue St. Jean. Men liet hen in
het koude, donker gemaakte salon, waar de kist stond,
bedekt met bloemen. Het vertrek was in strengen stijl
gemeubileerd, het donkergroene rips der gordijnen en
overtrekken verhoogde den somberen indruk.
Zij trachtten te denken aan de overledene en hun
eigen belang geheel weg te cijferen, doch het mocht
hun niet gelukken. Steeds stelden zij zich weer voor,
wat zij met haar geld zouden doen en hoe zij nu hun
verder leven zouden inrichten.
Maar André, je bent toch eenige erfgenaam; me De oude dienstbode, die gedurende de ziekte niet
dunkt ze was toch veel te grootmoedig mar alles te I van het bed barer meesteres was geweken, had zich
zij een erfenis in bezit namen, die hun rechtmatig toe
kwam?
Zij verhengden er zich op, weer in hun eigen ge
zellig huisje terug te zijn, ver van al die koude, door
borende blikken, die hun geheimste gedachten schenen
te raden.
Den volgenden avond ging André naar den notaris;
de geheele erfenis bedroeg 700,000 franken; zij konden
hun ooren nauwelijks gelooven!
Paulette werd bestcrmd door allerlei ongelukkigen,
die haar kwamen smeeken toch de jaarlijksche bijdrage,
die zij ontvingen, niet in te trekken. De jonge vrouw
was tot tranen toe bewogen over al die ellende en gaf
langzamerhand al het geld weg, dat zij van Parijs had
meegebracht.
Op een morgen iets meer willende weten van het
bestaan der oude jongejuffrouw, snuffelde zij in een
lade met oude papieren; geel geworden brieven, bijna
alle gevuld met dankbetuigingen voor bewezen dien
sten.
Zij vond ook een boek in wit marokijn gebonden; in
gouden letters stond op den band gedrukt: »Van dag
tot dag*; ongetwijfeld was dit het dagboek der overle
dene, waarin zij haar intiemste gedachten en ervaringen
had opgeteekend. Met het omslaan eener bladzijde
vond zij een papiertje, dat zij, na het even ingezien te
hebben, van schrik op den grond liet vallen. Het was
een testament! Een testament geschreven door me
juffrouw De Peiles. Paulette las met zenuwachtige
haast; hun naam werd nergens genoemd, maar alles
vermaakt aan de liefdadige instellingen, en aan de ar
men. Het hart zonk haar in de schoenen, zij bleven
dus arm, hun vreugde was dus wel van korten duur
geweest!
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 27» cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
Engelschen vice-admiraal Ayscue, die 40 sche
pen commandeerde. De Fries Douwe Aukes,
kapitein op een ten oorlog toegerust Oost-
Indievaarder, de «Vogelstruis*, gewapend met
40 stukken en 200 man (De Ruyter’s schip
had 28 stukken en 134 koppen), snelde met zijn
schip vooruit. Drie of vier Engelsche schepen
vielen hem aan en dachten den Vogelstruis te
vernielen. Geen der Hollandsche schepen
kwam Aukes te hulp en daarom werden de
matrozen wankelmoedig en wilden zich over-
Doch Aukes liet zich niet dwingen,
de eene en een lont in de
hij onder de Maets, drey-
geval sij nu niet vrome-
de lucht te doen springen,
geven.
Met een sabel in
andere hand «trad
geilde hun alle, in
lijck vochten, in
luidkeels roepende: Schept moed, mijn kinders,
schept moed. Ik zal u den weg wijzen en als
wij de vijanden niet langer kunnen wederstaan,
dan zal ik u alle van de gevangenisse bevrij
den, door middel van de lont, dien ik in de
hand hebbe.* Die taal maakte den gewensch-
ten indruk en herstelde den verflauwden moed
der zijnenieder vloog naar zijn post. «En den
valjanten Douwe, die een Stuck op den over
loop hadde staen, waermede hy Seyn dede
van los te branden, vierde met 24 Stucken in
den Engelsman, die hy vry dicht had laten
komen, soodat die met Volck en al wat daer
op was dadelijck is gesoncken. Stracks kreeg
hy het tweede Engels Schip op zij, een Ben
gel met 50 stucken; Douwe tref te die als de
eerste met syn tweede Laeg Geschnts, soodat
die oock stracks te gronde gingop dese twee
Schepen waren by de 900 Zielen, waer of niet
eenen (dat men weet) levendig gebergt is.
Den derden Engelsman, onder zijn scheut ko
mende, kreeg ook soo veel, dat hij krengde.*
Toen vond onze dappere kapitein, na een
verlies van 30 man, den weg open om uit ’t
gedrang te komen en zich bij de andere sche
pen te voegen, ’s Avonds namen de Engel-
schen de vlucht.
Van dezen Douwe Aukes zijn geen andere
bedrijven bekend. Vermoedelijk verliet hij na
den eersten Engelschen oorlog de zee en werd
koopman te Amsterdam, waar hij bij den twee
den Engelschen oorlog in 1665 in aanmerking
kwam om, wegens zijn vroeger bedrijf, de
gemachtigden tot ’s lands vloot als zeeraad te
dienen.
In 1665 begon de tweede Engelsche oor
log. De Friesche Admiraliteit ontwikkelde
I
u
teruggetrokken bij de komst der vreemden; met wan
trouwende blikken had zij hen aangestaard, als be
schouwde zij hen als vijandelijke indringers.
Later op den dag kwamen de vrienden der afgestor
vene, om nog ’n laatsten blik te werpen op haar stoffelijk
overschot en daarna de armen, die zij had welgedaan,
een gansche stoet van lijdenden en ongelukkigen.
Allen betreurden haar met oprechte tranen en de
echtgenooten gevoelden dat zij hier geheel buiten
stonden, dat ieder hen beschouwde als vreemden, on
verschillig naar al den rouw om zich heen ziende.
Kapitein de Perles ging vlak achter de lijkbaar, de
kepi in de hand, achter hem volgde een heele schare
rouwdragenden.
Paulette zat in hetzelfde rijtuig met drie vriendinnen
van de overledene, van wie de een al harder snikte
dan de andere, nu en dan even ophoudend om hemel
hoog op te halen de deugden van haar onbekende
nicht. Zij zag heel goed, dat men haar van ter zijde
aanstaarde; wat zouden zij dien avond samen afdoen
over haar onverschilligheid. Zij stortte immers geen
enkelen traan! Dat zij het familielid dien dag voor
het eerst gezien had, kwam natuurlijk niet in aanmer
king.
De heele ceremonie scheen haar eindeloos toe; al
die vreemden, die haar beleefd doch opvallend koel
groetten.
Hoe blij waren zij beiden, toen zij eindelijk in het
sterfhuis alleen waren, waar overal nog de benauwde
reuk van nieuw hout en verdorde bloemen hing. Zij
durfden zich bijna niet bewegen in deze drukkende
atmosfeer, waar alles hen nog van de onbekende doode
sprak, waar de oude Martha hen met spiedende blikken
aanstaarde.
En wat kon men hun dan eigenlijk verwijten? Dat
een buitengewone veerkracht. Zij vermeer
derde en verbeterde ’t getal barer schepen,
zoodat deze tot de best gewapende en bemande
van ’s lands vloot gerekend werden. Hierdoor
waren de Friesche zeelieden in de gelegenheid
gesteld om onder bijzondere opperhoofden deel
te nemen aan de groote zeeslagen van dezen
oorlog. De Friesche regeering rekende zich
door ’t leveren van zoo’n flink smaldeel ge
rechtigd, ook een luitenant-admiraal, een vice-
admiraal en een schout-bij-nacht aan te stellen.
Tot deze waardigheden werden respectievelijk
verheven de kapiteins Auke Stellingwerff, Ru
dolf Coenders en Hendrik Bruynsvelt. Het
Friesch-Groningsche smaldeel telde 14 schepen
en voegde zich als vijfde eskader bij ’s lands
vloot, die nu 103 schepen van oorlog, 7 jach
ten, 11 branders en 12 galjoten, gewapend met
4869 kanonnen en bemand met ruim 21000
matrozen en soldaten, telde. Doch de strijd
tegen de Engelschen liep slecht af. De op
perbevelhebber Jacob van Wassenaar Obdam
vloog met zijn schip in de lucht, de wakkere
Kortenaer sneuvelde; ook onze Stellingwerff
werd gedood en zijn schip, «de Zevenwouden*,
door de Engelschen genomen. Terwijl vele
kapiteins wegens lafheid gestraft werden, be
vorderde men degenen, die zich dapper had
den gedragen, o. a. ook Tjerk Hiddes de
Vries, van Sexbierum, die als kapitein van het
schip de «Steden* zich in dezen slag door dap
perheid en schrander doorzicht had onderschei
den. Deze Tjerk Hiddes werd, in de plaats
van Stellingwerff, tot Friesch Admiraal benoemd.
Met verbazende krachtsinspanning had men
in ons land reeds in Augustus 1665 een ferme
vloot onder De Ruyter in zee, doch gelegen
heid tot strijd kwam er niet.
Nu versterkte mende vloot nog meer en den
5 Juni 1666 stak De Ruyter met een zeer ster
ke vloot in zee. Het tweede smaldeel, groot
28 schepen, was geplaatst onder het bevel van
'Tjerk Hiddes, die nu het schip «Groot Frisia*
voerde. De beroemde Vierdaagsche zeeslag
werd geleverd. Tjerk Hiddes gaf veelvuldige
blijken van dapperheid; zelfs vreemden gaven
hem den lof, dat hij «een der beste en kloek
moedigste opperhoofden was, dien een groot
deel der overwinning toekwam.* (Dit vindt
men in de Gedenkschriften van den graaf De
Guiche, een Fransch edelman, die zich met
andere aanzienlijke personen op onze vloot be
vond. Hij schreef den naam van Tjerk Hid-
Grooten roem behaalden onze voorouders in
den kruistocht, die in 1217 werd voorbereid.
Met meer dan 80 sterkbemande schepen voe
ren zij van uit de haven van Dokkurn en
vereenigden zich met de Hollandsche vloot
van Willem I. De Friesche vaartuigen hadden
een belangrijk aandeel in de verovering van
Damiate.
Dat de diensten der Friezen te land en te
water erkend werden, bewijst het «Vriesch
Charterboek*, waaruit we aanhalen, dat Paus
Honorius III, toen deze de hulp der Friezen
in 1226 per afzonderlijke brief opnieuw inriep,
dankbaar hun vroegeren steun erkende met
ongeveer de volgende woorden«Voorwaer,
also ghy Vriesen voormaels met den Cruyce
geteyckent, ons te schepe in den Overlande
getrouwelyck gedient hebt, in alsulcker voe
gen, dat u loff ende eere van geslachte tot
geslachte sal verbreydet worden, hebben wij
noodich ende raatsaem gevonden, u specia-
lycken, als vermaerde Camp-Vechters Christi,
tot zynen dienste te roepen ende te verschry-
venvast vertrouwende, dat terwylen ghy in
stoutmoedicheyt ende cracht andere natiën te
boven gaet, dat ghy met manlycke couragie
’t Heylige oorloge suit aanveerden, opdat wy,
strydende voor ’t aertsche Jerusalem, ’t eeuwige
sullen bekomen.*
Bij den kruistocht van 1147 voeren de Frie
zen naar Portugal en hielpen krachtig mede,
Lissabon aan de Saracenen te ontrukken.
Grooten roem behaalde daarbij de Friesche
held Poptatus, die als een vrome held door de
latere Friezen vereerd werd. Bij den zooeven
genoemden tocht van 1217 hielpen zij met 25
schepen de Portugeesche stad Santa Maria op
de Saracenen veroveren.
Thans slaan we een heel tijdperk over en
gaan Friesche zeelieden opnoemen, die in den
roem van de Trompen en De Ruyters deel
den.
Friesland had in 1596 een eigen Collegie
ter Admiraliteit verkregen, ’t welk eerst te Dok-
kum, sedert 1645 te Harlingen gevestigd was.
Leverde dit college in 1653 slechts 10 kleine
oorlogsscheepjes tot de groote vloot, die noo-
dig was, spoedig toonde men te Harlingen
grooter bedrijvigheid.
In 1652 werd De Ruyter, die toen in ’s
lands dienst overging, met 30 schepen uitge
zonden om 60 koopvaarders te geleiden. Op
26 Augustus begon toen een strijd met den
Van de Hollandsche en Zeeuwsche zeehel
den is veel bekend. Zelfs weinig ontwikkel
den kennen de namen van De Ruyter, van de
Trompen, Piet Hein, de Evertsens, Kortenaer,
enz. Dit is gemakkelijk te verklaren. In ons
voorspoedigst tijdperk was Holland het voor
naamste gewest, in Holland en Zeeland werd
het leeuwendeel van den handel gedreven;
daar werden de oorlogsvloten gebouwd en
bemand, die den Hollandschen naam ter zee
beroemd maakten daar woonden de verove
raars van Oost en West. Voeg hierbij, dat
de historieschrijvers bijna geheel hun aandacht
wijdden aan ’t rijkste en machtigste der Ne-
derlandsche gewesten.
Toch heeft ook Friesland zijn bescheiden
aandeel gehad in den roem, die ter zee be
haald werd. We willen hierover een weinig
schrijven om namen, die ook aan de meeste
Friezen onbekend zijn, meer bekend te maken.
Dat de Friezen van oudsher vertrouwd wa
ren met de zilte golven, bewijst de geschiede
nis. In 449 staken vele Friezen met de An-
gelen en Saksers over naar Engeland en
vestigden zich daar. Toen reeds durfden ze
dus over zee iets te ondernemen.
Ook leest men, dat de Friezen eens met een
vloot naar ’t land der Noormannen en wel
naar Denemarken voeren, om die stoute vikin-
gers hun rooftochten betaald te zetten.
Bekend is ook, dat vooral Stavoren reeds
in overoude tijden handel dreef en een der
voornaamste handelssteden van Europa, de
voornaamste zeestad van ons land was. Het
verhaal van Richbertha, ’t «Vrouwtje van Sta
voren*, is te bekend, om ’t hier nog eens te
vertellen.
Doch ook ’t aandeel, dat de Friezen in de
Kruistochten hadden, bewijst, hoe zij zich op
zee durfden weren en zooveel schepen bezaten,
dat zij groote vloten van zgn. koggen konden
afzenden, om met de Hollanders en anderen
de Muzelmannen in hun eigen gebied te be
strijden.
We willen hier even zeggen, dat niet alle
kruistochten over zee geschiedden vele van de
roemruchtigste Friesche geslachten hielpen
mee in de legers, die over land naar Palestina
togendoch we hebben ’t in dit artikel nu
eenmaal over de Friezen ter zee.
RCOURAI
IK 1