NIEUWS- ES 1IIWTEJTIEIILAI)
VOOH SNEEk ES MSIIItkLV
'5
BEBOOBE MILLIOmiE.
Woensdag 26 April 1906.
60e Jaargang.
No. 33.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Friesche Zeehelden.
Feuilleton.
HOOFDSTUK 1.
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS,
ABONNEMENTSPRIJS voor S n e e k f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,60.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 27» cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
(Slot).
Op een andere plaats vinden wij Jacob
Binckes geroemd als «een voorsichtig soldaat,
een manhaftig capiteyn, een getrouw comman
deur en een goedertieren christen, wiens voorige
heldendaden bewijs gaven van groote ver
wachtingen.* Hij behaalde, na verschillende
andere kloeke bedrijven verricht te hebben, in
1677 nog een overwinning op de Franschen
«na een der hardnekkigste gevechten, waarvan
de geschiedenis van het Nederlandsche Zee-
wezen gewag maakt*
Van de Friesche zeehelden is over ’t alge
meen zeer weinig bekend en volkomen levens
beschrijvingen zijn niet te vinden, al snuffelt
men de «Holl. Mercurius<, het «Zeewezen*,
Brandt, Aitzema, de Jonge, enz. nog zoo goed
door.
Van Tjerk Hiddes de Vries weten we nog
’t meest, doch zijn levensbeschrijver was nog
onbekend met vele bijzonderheden omtrent
hem en zijn geslacht, waaruit vijf zeelieden
naam hebben gemaakt, medegedeeld door De
Jonge. Reeds in 1658 voerde Tjerk Hiddes
het bevel over eene der gewapende fluiten of
transportschepen, welke de vloot van Obdam
van Wassenaer naar de Sont vergezelden, en
hij onderscheidde zich toen door het nemen
van drie Zweedsche vaartuigen.
In Schotanus’ «Beschrijving van Friesland*
komt hij voor onder de vroedschapsleden van
Harlingen in 1664, met bijvoeging van Groot-
Schipper, zoodat hij toen wellicht niet meer
in ’s lands dienst was. In ’t volgende jaar
1665, toen de Tweede Engelsche oorlog be
gon, ging hij dan weer op de oorlogsvloot.
Met en onder hem heeft zijn broeder Ba
rend of Beern Hiddes de Vries als kapitein
gediend. De zoon zijns broeders, Ihdde de
Vries, klom op tot schout-bij-nacht en zag zich
in 1694 het bevel toevertrouwd over een es
kader van 14 schepen, toen hij in een hevig
gevecht met den beroemden Duinkerker kaper
Jan Bart doodelijk gewond werd. (Deze Jan
Bart was Duinkerker van geboorte en leefde
van 1650 tot 1702. Hij diende eerst in ons
land onder De Ruyter, doch toen ons land
met Frankrijk oorlog voerde, ging hij in Fran
schen dienst over en maakte zich als kaper
ter zee zoo geducht, dat, heel Frankrijk door,
zijn daden werden bezongen. Lodewijk XIV
kes. De schrijver Brandt noemt ook kolonel
Ernst van Aylva en kapitein Hemmema, die
den tocht tegen de Zweden meemaakten, doch
de eerste behoorde denkelijk bij het landleger.
De laatste sneuvelde voor Nijborg. Bij dezen
tocht waren 8 compagnieën Friesch voetvolk
en 2 eskadrons Friesche ruiterij. Van ka
pitein Schelte Wiglema meldt Brandt, dat hij
in 1653 met al zijn volk in de lucht vloog.
Zoo men wil, raakte hij beklemd tusschen En
gelsche schepen en, geen uitkomst meer ziende
en zich niet willende overgeven, stak hij zelf
de lont in het kruit, Nog vonden wij als
kapiteins van *t Friesche Collegie genoemd:
Reinier Sickema, Andries Douwes, Andriaan
Hens Kleintje, Jan Jans Vijselaar, Jacob Bin
ckes, Pieter Feijkes Eijkema, Wijtze Beijma,
Yde Hijlkes Kolaart, wiens schip «Westergoo*
in 1672 verbrandde; Hendrik Jans Camp, van
wien De Jonge een dapper bedrijf vermeldt,
enz. Verder maakte zich verdienstelijk Joris
Andringa, die eerst schrijver op het schip van
kapitein De Wildt, sedert 1665 het ambt van
secretaris van admiraal De Ruyter bediende
en het dagregister hield, zoodat wij aan zijn
zorg vermoedelijk de nauwkeurige berichten om
trent diens luisterrijke overwinningen ver
schuldigd zijn. In 1675 werd hij kapitein op
het schip «Stad en Lande* en onderscheidde
zich door moed en bekwaamheid. Door bloed
verwantschap en vriendschap was hij aan De
Ruyter, die hem in een brief neef Andringa
noemt, verbonden. Bij den beroemden tocht
naar Chattam waren Simon Poppinga en Mein
dert Jentjes commandeurs van branders, die
voor hun lofwaardig gedrag vereeringen ont
vingen. Doch ’t is on doenlijk alle Friesche
namen te noemen. We willen toch nog eenige
Friezen noemen. Van Douwe Harkes is ver
meld, dat hij in 1665 nabij Tanger (Marokko)
met veel dapperheid een Engelsch fregat aan
tastte en veroverde; in 1673 gelukte’t hem,
drie Engelsche Barbados- en Virginievaarders te
Amsterdam op te brengen. In 1676 waren
verscheidene Friesche schepen (ook Barend
Hiddes de Vries als kapitein en Jacob Stel
lingwerf! als le luitenant) bij de vloot, die on
der Tromp en Evertsen naar Denemarken ge
zonden werd. Deze tocht, waaraan ook Friesche
vrijwilligers deelnamen, is uitvoerig beschreven
in ’t zeldzame en zonderlinge vers van Foppe
Foppeszn Jr.: «Aenmerkelike Voyagie na de
Oost-Zee, enz. Bij maniere van dagverhaal,
in riim beschreven.* De Jonge meldt ook
behouden en dat de schuldeischers geen aanspraken
lieten gelden op de veertig duizend mark, die hij van
zijn jaarlijksch inkomen nog gered had toen Heinz
dat zag, begon hij te bedenken, wat hij moest doen om
te kunnen voortleven op den gewonen voet. Daarbij
dacht hij eigenlijk minder aan zichzelven dan aan zijn
vrouw en kind, die er erg onder zouden lijden als zij
hunne woning en al de weelde zouden moeten missen.
In plaats van dapper het ongeluk te gemoet te tre
den, deed hij, wat anderen ook zoo menigmaal in zulke
omstandigheden doen hij stelde het onvermijdelijke
van dag tot dag uit, altijd hopende dat hij van het erg
ste verschoond zou blijven. Zijn riddergoed ging over
in handen der schuldeischers, doch hij huurde een lief
buitenverblijf en leefde op goeden voet.
Lang kon dat echter zoo niet voortduren, dit begreep
Heinz zeer goed. En wat deed hij nu? Hij nam zijn geld
en waagde het in weddenschappen. Hij had kennis van
paarden, ook had hij vele wedrennen bijgewoond, onder
de sportmannen telde hij verscheidene bekenden. Al-
zoo legde hij zich geheel toe op het wedden en hoopte
op deze manier terug te winnen wat hij buiten zijn
schuld verloren had. Doch het ongeluk vervolgde hem,
en ten laatste deed hij in wanhoop dingen, die het dag
licht niet konden verdragen. Hij sloot zich aan bij
een kring van mannen, die leefden van het uitbuiten
der jonge dwazen, welke in de eerste vreugde over
hun pas geërfde rijkdommen, de sport kozen om zich
te vermaken.
Zijn voornaamste bondgenoot heette Hollenberg, een
jonkman met flink voorkomen en nette manieren, ove
rigens een gewetenloos avonturier en speler van beroep.
Heinz Werling was onder de sportmannen bekend als
een nette kereldaardoor kon hij het vertrouwen win
nen waar dit voor Hollenberg en zijne kameraden niet
verhief den ruwen zeeman zelfs in den adel
stand en bevorderde hem tot schout-bij-nacht.)
De zoon van Tjerk Hiddes hebben we reeds
vroeger genoemd. De vijfde zeeman uit dit
geslacht heette eveneens Tjerk Hiddes de
Vries en was in 1708 luitenant bij de Admi
raliteit van Amsterdam. Of ook IJsbrant de
Vries, in 1658 op de vloot, tot deze familie
behoorde, is onbekend.
Hoe weinig weet men van Auke Stelling-
werff, wien, toen hij tot luitenant-admiraal
verheven was, hooggestemde lofverzen ten
deel vielen van de Hollandsche dichters Jere-
mias de Decker en Heiman Dullaert. Veel
moeite is gedaan om van hem een levensbe
schrijving samen te stellen, maar zonder veel
succes. Er komen verscheidene personen van
dien geslachtsnaam voor. Het Register op
de Staatsresolutiën vermeldt in 1649 een An
dries Stellingwerff, door de Admiraliteit aan
gesteld tot equipagemeester der kustschepen.
In ’t zelfde jaar 1653, dat wij in de Holl.
Mercurius een kapitein Frederik Stellingwerff
op ’t schip «Zevenwouden* (gezonken) vinden,
werd die Andries Pieters Stellingwerff door
de Gedeputeerde Staten weder bij de Admira
liteit tot eenig emplooi gerecommandeerd. En
werkelijk vinden wij dezen in 1656 bij Brandt
reeds vermeld als kapitein van »’t Prinsen wa
pen*.
In 1659 schreven Gedeputeerde Staten aan
de Gecommitteerden ter Generaliteit, dat het
schip van den kapitein Stellingwerff, ter
reparatie van de Harlinger Admiraliteit staan
de, onder de ontboden schepen mocht worden
gerekend, (’t Was dus. strijdvaardig.) En in
datzelfde jaar zien wij bij Brandt een kapitein
Auke Stellingwerf vermeld, op den tocht te
gen de Zweden onder Verburg, die hem naar
den hoek van Schagen zond om een koopvaardij
vloot te verwachten, welke hij den 3 Maart
1660 naar het vaderland geleidde. Na zijn
sneuvelen werd zijn schip, ook de «Zevenwou
den* genaamd, door de Engelschen genomen,
doch een volgend jaar weer hernomen. In
1676 was een Jacob Stellingwerff le luitenant
op het schip «Oostergoo*.
Behalve de reeds vroeger genoemde Hen
drik Dirks Brunsveldt, die in 1659 kapitein
en later schout-bij-nacht was, vermeldt Brandt
voor ’t jaar 1658 ook nog een kapitein Adn-
aan Bruinsveld, die in dat jaar sneuvelde.
Zoo vinden wij in 1652 een kapitein Sipke Foc-
kes en van 1665 tot 1673 kapitein Anske Foc-
plotseling zijn geheels vermogen verloor en de bitterste
armoede hem aangrijnsde.
Robert en Heinz Werling geleken uiterlijk zoo veel
op elkaar, dat zij man geworden op verschillende
manier hun baard droegen om vergissingen te voorko
men, doch in karakter en denkbeelden verschilden zij
zeer veel van elkander.
Hun vader, een welgesteld koopman, had al vroeg
opgemerkt, dat Robert veel aanleg had voor den handel,
terwijl Heinz meer smaak toonde voor het landleven.
Daarom nam hij Robert in de handelszaak, en liet Heinz,
zijn lieveling, zijn smaak volgen en voorzag hem ruim
van zakgeld. Na den dood van zijn vader nam Robert,
volgens de bepalingen van het testament, de leiding
der zaken geheel alleen in handen; hij moest echter
een vrij groot gedeelte van de winst afstaan aan Heinz
en ’n ongehuwde zuster. Verscheidene jaren lang sche
nen de zaken onder leiding van Robert Werling zeer
goed te gaan. Van zijn aandeel in de winst kon Heinz
Werling met vrouw en kind op weelderigen voet leven.
Hij leefde gelukkig, totdat het ongeluk hem trof als
een donderslag bij een helderen hemel. Robert had ge
waagde speculaties ondernomen, het kapitaal van de
handelszaak op het spel gezet, en eindelijk ’t geld van
zijn broeder en zuster gebruikt, zonder dat zij er iets
van wisten. Alles ging verloren en zonder kapitaal kon
’thuis WerlingCo. niet blijven bestaan. Vreezende dat
ontdekt zou worden hoe hij het vermogen van zijn
broeder en zuster had verspeeld, vluchtte Robert met al
het geld dat hij nog meester kon worden. Uit den boe
del kregen de schuldeischers nog twintig procent van
hunne vorderingen uitbetaald, doch Heinz en zijne
zuster waren ten gronde gericht. Deze laatste stierf
kort daarna van verdriet.
Toen Heinz echter zag, dat hij zijn woonhuis had
2)
Een zaak van belang, dat verzeker ik je alles fijn
overleg en hij brengt een groote som geld op, zoo-
als men maar zelden meester kan worden.
De «graaf* had den arm van Heinz in den zijnen ge
nomen en fluisterde hem vertrouwelijk in het oor.
Verontwaardigd hierover, maakte Werling zich los
en zij scheidden. Daar bemerkte de «graaf* aan de over
zijde van de straat een chef van de geheime politie,
di§ bij alle misdadigers van Berlijn zeer goed bekend
was.
Aha, dacht de «graaf*, zeker heeft Werling hem
bemerkt en wilde hij niet in gezelschap van mij gezien
worden. Dit bewijst, wat een nieuweling hij nog is;
anders zou hij zoo niet weggeloopen zijn. Nu moet de
geheime wel denken, dat er iets aan de hand is.
Hij trok den hoed wat dieper over de oogen en
maakte zich spoedig uit de voeten.
Heinz Werling was geen misdadiger zooals zijn «ka
meraad* uit het tuchthuis. Hij was van goede afkomst, had
een zorgvuldige opvoeding genoten doch in een zwak
oogenblik was hij voor de verleiding bezweken en tenge
volge daarvan had hij kennis moeten maken met het
tuchthuis.
Hij leefde op zijn riddergoed, was gehuwd en vader
van een dochtertje, dat hij verafgoodde toen hij door
verraad en eerlooze handelingen van z’n tweelingbroeder
veel goeds van Christoff el Middagten, even
als Tjerk Hiddes te Sexbierum geboren, die tot
Schout-bij-nacht opklom en zich door geschrif
ten over den scheepsbouw, de scheepvaart
en verbeterde zeekaarten onderscheidde. In
1678 vinden wij vermeld een stoute Friesche
kapitein Barend Fokke, die toen de reis van
Nederland naar Batavia in den ongehoorden
tijd van 3 mnd. en 4 dg. deed. De gouver-
neur-generaal R. v. Goens was zeer verwon
derd, toen hij uit ’t pak brieven de vlugge reis
begreep. Over Ceylon vertrok Fokke weer
en kwam zoo spoedig terug, dat ’t volk hem
van hekserij verdacht. Opmerkelijk is ’t dat
(om welke reden?) ter eere van dezen zeeman
op ’t eiland ’t Kuipertje (vlak bij Batavia) een
standbeeld is opgericht, dat hem, in steen ge
houwen, in zijn Friesche kleedij voorstelde. In
1808 is het door den Engelschen admiraal Dou-
rie vernield; later vond M. Teenstra de stuk
ken en maakte een vers ter eere van Fokke
(Friesche Volks-Almanak van 1846.)
Dat de generaal Aylva na 1672 niet weder
als luit.-admiraal op de vloot is geweest, scheen
ook een gevolg te zijn van de bepaling, in 1673
door de Staten gemaakt«Dat het Admirael-
schap van Vrieslandt wordt verklaert vacant
ende impetrabil te syn, ais werdende verstaen
niet compatibel te syn met eenige hooge mili
taire charge te Lande.*
In 1689 had Friesland slechts 3 oorlogssche
pen met te zamen 470 koppen bemand; in 1744
slechts 2 schepen.
Uit den tijd van het diepste verval onzer zee
macht, toen echter de Friezen zoo talrijke koop
vaardijschepen in zee hadden, in den oorlog
tusschen Frankrijk en Engeland, toen zoo vele
onzer koopvaarders door de Engelschen geno
men werden, vinden wij nog een loffelijk bedrijf
vermeld van Jan Binckes, kapitein van ’t oor
logsschip «Maarssen,* die den roemrijken naam
van zijn voorzaat Jacob Binckes in eere hield.
Tot bescherming van een koopvaardijvloot naar
Cadix gestevend, wilde hij den 27 December
1758 de baai dier stad inzeilen, toen het de En
gelsche kapers gelukte, twee der hem toever
trouwde schepen, gevoerd door de schippers
Pieter Pauw en Wigle Tjerks Zwart, van het
convooi af te snijden, met oogmerk om die te
Gibraltar op te brengen. Zoodra Binckes hier
bericht van krijgt, wendt hij zijn schip, zet ge
heel alleen de roovers na, herneemt de twee
schepen en kpmt daarmee den volgenden dag
te Cadix terug.
mogelijk was, of waar zij het reeds verloren hadden.
In zijn wanhopig streven om zijne huishouding op
den gewonen weelderigen voet voort te zetten en zijn
vrouw en kind niet in armoedige omstandigheden te
zien, liet Heinz Werling zich verleiden om met Hollen
berg en diens vrienden deel te nemen in oneerlijke
zaken, en hij weid het slachtoffer.
Door list gelukte het verscheidene wissels in handen
te krijgen van een jong edelman, die onzinnige wed
denschappen aanging en veel dronk. Die wissels waren
door Werling getrokken en tegen contant geld inge
wisseld bij Maurits Geiger, den agent van een geld
schieter, met wien Werling kennis had gemaakt door
bemiddeling van Hollenberg. Toen de wissels echter
door den jongen edelman betaald moesten worden,
verklaarde deze die intusschen tot bezinning was
gekomen dat de papieren door list en bedrog ver
kregen waren, terwijl bovendien de grootste wissel
valsch was.
De geldschieter klaagde echter den jongen edelman
aan, maar deze leverde het bewijs van het bedrog en
van de valschheid in geschrifte, zoodat Heinz Werling
ten slotte gevangen genomen werd. Hij had zijn
aandeel van het geld ontvangen, hij had de wissels
getrokken, hij had ze ook tegen contant geld inge
wisseld.
Hij bezat te veel eergevoel om zijn medeschuldigen
te verraden, en zoo werd hij alleen gestraft. Het von
nis luidde zeven jaar tuchthuisstraf.
Zijn vrouw, geen middelen bezittende en zwaar
lijdende onder het misdrijf van haar echtgenoot, vond
een onderkomen bij haar ouderen broeder, den gepen-
sionneerden majoor Hartman, een weduwnaar met een
zoon, die in de naburige badplaats Freienwalde leefde.
Mevrouw Werling schreef aan haar man in het tucht-
I
i
k