WF
MEIWX- EN 1IIÏERTENTIEIILA1I
IMR SNEER ES «ISMEN.
De Duitsche Schillerfeesten.
i
■(N
DEBOOBE MILLIOMAIB.
l
ry
^Zaterdag 20 Mei 1805.
60e Jaargang.
No. 40.
«i
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Feuilleton.
en 20e eeuw.
7,
I
HOOFDSTUK VIL
i'
macht in ’t niet
ongebon denheid
Een Italiaansch
A
1
J
genden weg tot stand.
man, George Warnstedt genaamd. Hij was korten tijd
mogen. Zoodra hij meerderjarig was, kocht hij ren
en verwedde groote sommen, raakte verliefd
de kleine bevallige zangeres, die onder den naam
.Jelly in ’n café-chantant optrad en trouwde met haar.
Tot dien dag had nooit iemand iets kwaads van haar
kunnen zeggen. Zij was een echt natuurkind, vol leven
en vrooljjkheid, en daardoor verwierf zij in haar beroep
spoedig een goeden naam. Haar vader, die in zijne
goede dagen als kuipersbaas een zaak had gedreven,
leed later zoo zwaar aan rheumatiek, dat hij tenslotte
geheel moest bestaan van de inkomsten zijner dochter,
in wier huis hij ook kwam in wonen naden dood zijner
vrouw. Iedereen mocht Melanie gaarne zien. Zondags
huurde zij een rijtuig en reed met haar vader naar het
Grünewald, waar velen met eerbied den hoed afnamen
9)
Den morgen na zijne ontmoeting met een ouden be
kende, zat Koert Hollenberg in zijn zoogenaamd schrijf
vertrek, en rookte met smaak een sigaret.
Iemand heeft eens gezegd, dat men het karakter van
een man beoordeelen kan naar zijn bibliotheek. Welnu,
de boekenschat van Koert Hollenberg bestond hoofdza
kelijk uit werken over sport van alle soort. In zekere
kringen was hij een algemeen bekende persoonlijkheid.
Hij had een knap gelaat en goede manieren, was
steeds naar de laatste mode gekleed, altijd vriendelijk
en opgeruimd van humeur kortom, hij was een
voorbeeld voor andere heeren, voor zooverre het de
uiterlijkheden betrof. Dit was echter niets dan oogen-
verblinding; inderdaad was er geen grooter schurk in
Berlijn te vinden. Hoe hij eigenlijk in de sportkringen
zich zekere beroemdheid had verworven, kon niemand
met juistheid zeggen, en evenmin wist iemand, waar
hjj oorspronkelijk thuis hoorde.
Het eerst liet hij zich zien bjj een wedren te Hop-
pegarten, in gezelschap van twee heeren, die bekend
stonden als valsche spelers, en van een Amerikaan, die
in zijn vaderland te boek stond als een groote schurk.
Zjjn fatsoenlijke manieren en opgeruimde aard waren
oorzaak, dat hij de aandacht trok van zekere heeren,
die bjj de wedrennen aasden op nieuwe!’ ugen in de
sport en rijke vreemdelingen verleidden om in de
eene of andere club te dineeren, waarna dan een spel-
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 2% cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor S n e e k f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
I
gen de verdrukking. Op 18-jarigen leeftijd
dichtte hij «Die Rauber«, welk gedicht in 1781
onder ’t motto »in tyrannos« in ’t licht ver
scheen. In 1783 kwam ’t drama >Fiesko«, in
1784 «Kabale und Liebe«. Deze beide stukken
schreef Schiller, nadat hij uit vrees voor vrij-
heidsberooving uit Wurtemberg gevlucht was.
(De hertog had ook den dichter Schubart voor
vrijzinnige uitingen 10 jaren in de gevangenis
laten zuchten.)
Doch even als deze werken, was ook de An
thologie (1782) wild gedicht. Gelijk Goethe
in zijn werken veel door hartstochtelijke liefde
tot vrouwen beheerscht werd, geraakte Schil
ler zwaar verliefd op een getrouwde vrouw,
Charlotte von Kalb. Hierdoor en door geldge
brek kwam hij in zijn Drang- und Sturmpe-
riode. Hij ging echter niet verloren door de
hulp van Körner en Huber, die hem in zijn
geschriften eerden. Hij beleefde nu gelukkige
dagen te T eipzig, Dresden en in ’t dorp Gohlis.
Hij dichtte toen de Hymne an die Freude. Nu
en vooral nadat hij in 1787 te Weimar geko
men was, kon Schiller zijn talenten ontvou
wen. In 1788 verschenen «Don Carlos«, later
«Markies Posa* en «Die Götter Griechenlands<.
Hij studeerde 5 jaar in geschiedenis en schreef
«Die Geschichte des Abfalls der Niederlande*
(1788), meer kunst dan wetenschap; ’t zelfde
kan getuigd worden van de «Geschichte des
30-jarigen Krieges* (1790—’92). Doch toen
stond de historische wetenschap ook zeer laag.
In 1789 werd Schiller professor te Jena en
huwde in 1790 met Charlotte van Lengeveldt;
doch een ziekte bracht hem dat jaar weer in
grooten geldnood; hij verdiende toch slechts
200 thalers. In 1791 redde de prins van Hol
stein hem door hem drie jaren achtereen tel
kens 1000 thalers te schenken. Nu kwamen
diepzinnige wijsgeerige werken en ook wijs-
geerige gedichten. In 1797 dichtte hij met
Goethe samen Balladen. Van Schiller zijn bijv.:
Der Taucher, der Handschuh, enz. In 1799
verscheen het »Lied von der Glocke*, een ge
dicht, dat, wat vorm en inhoud betreft, het
meesterstuk van Schiller kan genoemd worden.
(We hebben het hier onlangs hooren zingen;
de compositie is heel goed, maar de compo
nist haalt de hoogte van den dichter niet.)
In ’t zelfde jaar zeg zijn meest grootsche schep
ping, de trilogie >Wallenstein< het licht, een
tragoedie in den geest der Grieken met groote
karakters en hevige hartstochten. En reeds
maakte zijne vrouw er geen verwijt van, dat zij bij haar
huwelijk haar beroep vaarwel gezegd had; hij verloor
zijn goed humeur niet, teen hij bemerkte dat de oude
kuiper meetelde in de familie. Hij handelde niet als zijn
voorganger, die soms zeer barsch tegen zijn schoonpa
pa was opgetreden; neen, hij liet den ouden man rus
tig zijn sigaar of pijp rooken; alleen wanneer hij nette
heeren bij zich aan tafel genoodigd had, zag hij gaar
ne dat de oude man in zijn kamer bleef. Dan ging de
zorgzame schoonpapa overal, in keukenen kelder,rond
en zag toe, dat daar alles naar behooren ging.
Dankbaar omdat Koert zoo vriendelijk was tegenover
haar vader, en niet veel wetende omtrent het verleden
van haar echtgenoot, beschouwde Melanie hem als
een goed mensch en was zij zeer gelukkig. Zij wist,
dat hij een sportman was geweest en dikwijls in geld
verlegenheid had verkeerd, doch daarin zag Melanie
niets verkeerds.
Nu was Hollenberg begonnen met iets te verdienen.
Hij had een paar van zijne vroegere kameraden opge
zocht, onder anderen ook Maurits Geiger, den geldschie
ter. Deze twee waardige mannen hadden een duivel
achtig plan beraamd. Zij hadden echter nog een derden
man noodig iemand met een goed klinkenden naam
en fatsoenlijk voorkomen, die dat gedeelte van het werk
moest doen, waarbij de andere twee zich niet mochten
laten zien.
De ontmoeting met Heinz Werling in het restau
rant kwam hun daarbij zeer goed van pas. Heinz was
juist de man dien zij noodig hadden. Hij was in nood;
als ontslagen gevangene had hij weinig kans om zjjn
brood op eerlijke wijze te verdienen, en hij was ie
mand, die altijd duur leefde, stellig zou hij hun voor
stel met graagte aannemen.
(Wordt vervolgd.)
We willen even de aandacht vestigen op de
feesten, die ter eere van Johann Christoph
Friedrich Schiller gehouden zijn. We weten
’t, het wordt eentonig. Ge krijgt geen Duit
sche illustratie in handen, oi ze is voor deze
keer een Schiller-nummer, een feest-nummer
ter eere van den grooten dichter; ge ziet eenige
malen dezelfde gravures, hier fijn, daar minder
keurig afgewerkt. Ge leest over Schiller ook
in buitenlandsche tijdschriften. De couranten
zijn druk met dezelfde zaak bezig. In een
woord, ’t is Schiller und kein Ende.
Er moet echter wel een grootsche,
zondere drijfveer zijn, die zoo
feest doet vieren.
een bij-
algemeen een
Overal in Duitschland, in
Duitsch-Oostenrijk, in Zwitserland en ook in
de wereldsteden, waar de Duitsche wereld
burgers koloniën vormen, viert men Schiller
met groote eensgezindheid.
Wat is ’t dan dat men herdenkt? Is ’t al
leen de groote dichter? We gelooven 't niet.
We gelooven, Duitschland en de Duitschers
vieren hun wedergeboorte, hun opstanding uit
den nacht der nietigheid en herdenken daarbij
eender groote mannen, die in de 18e en 19e
eeuw die wedergeboorte aankondigden en voor
bereidden.
Thans is Duitschland groot. Zijn industrie
en handel, ontwikkeling en ondernemings
geest verbazen de wereld. Het >made en Ger
many* werd de nachtmerrie der op den voor
grond staande Britten.
Doch eeuwen lang is ’t Deutschtum een
nietige massa geweest. Reeds in’t laatste ge
deelte der middeleeuwen was de Duitsche let
terkunde met Duitschlands
verzonken. Ruwheid en
heerschten bij alle standen.
humanist schrijft o. a. over hen: «De Duitschers
waren eens een krijgshaftig volk, maar thans
zijn zij alleen dapper bij eten en drinken, en
moedig naar de mate wijn die zij ingeslokt
hebben. Goede góden, zijn dat menschen
Slaapdronken, ronkende schepselen zijn ’t, nooit
nuchteren, bij góden en menschen gehaat. De
edelste van den adel is de knapste roover. Bij
die barbaren kan geen muse ’t uithouden.* Wel
wat overdreven moge deze uitspraak zijn, zij
wijst toch op een minnen toestand.
Nu en dan kwam er wel een opflikkering,
doch niet van beteekenis. Gelijk Duitschland
na den Munstersclien vrede als politieke macht
van buitenlandsche mogendheden afhankelijk
werd, zoo kan men dit ook van zijn letter
kunde getuigen; ook afhankelijk van anderen.
Men streefde Tasso en de Italianen, daarna de
Fransche dichters van ’t tijdperk des Zonne-
konings, na.
Doch eindelijk, toen de 18e eeuw reeds aardig
in zijn loop gevorderd was, toen kwam de we
dergeboorte en ’t is merkwaardig, hoeveel
groote, waarlijk groote mannen ’t Duitschland
van dien tijd kan aanwijzen.
Terwijl ’t politieke, en commerciëele en in-
dustriëele Duitschland nog in den nacht der
nietigheid rustte, stonden daar de mannen op,
die een weg bereidden voor de glorie der 19e
De voorloopers willen we niet
noemen, doch we brengen in herinnering de
namen van Gellert (1715 1769), van Frie
drich Gottlieb Klopstock (1724 1803) en diens
Messiade in 20 zangen, waaraan hij begon in
1748, om ze eerst in 1773 te voltooien; Chr.
M. Wieland (17331813), die eerst de gevoe
ligheid en vromen zin van Klopstock navolgde,
doch al spoedig zijn vroolijke, vrije natuur
voor den dag liet komen, zoo vrij, dat zich een
bond van dichters tegen hem kantte. We
noemen J. Winkelmann (1717 1768), die de
stichter was van de «wetenschap der archaeolo
gies en zijn «Kunstgeschichte« schreef, waarvan
de taal even voortreffelijk was als de gedachten.
En dan Joh. Gottfr. Herder (1744 1793),
die het wezen en den oorsprong der volkspo
ëzie doorzag, zoo diep als nog nooit te voren
geschied was. Op zijn grafsteen in de kerk te
Weimar staan, volgens zijn eigen begeerte, de
woorden: «Licht, Liebe, Leben*.
Weimar noemden we daar. We krijgen
hierbij dadelijk onzen Muiderkring in de ge
dachten. In ’t beste tijdperk der Nederland-
sche letteren kwamen bijna al de Nederland-
sche groote dichters en ook anderen bijeen op
’t slot van den drossaard te Muiden, als de
gasten van Hooft.
Op gelijke wijze vereenigde Hertog Karei
August aan zijn hof te Weimar de groote gees
ten van Duitschland; daar vond men toen Wie
land, Herder; daar kwamen de beide Hum
boldt’s, die we ook niet mogen vergeten, als
we de sterren aan den Duitschen 18e-eeuw-
schen hemel opnoemen.
letje volgde enz.
Er werd veel over Hollenberg gesproken. Men mom
pelde, dat hij medegewerkt had in een zwendelarij,
waarvan een jonge rijke man het slachtoffer was ge
worden; maar zekere Heinz Werling, die ook daaraan
had medegewerkt, had voor ’t gerecht standvastig ge
weigerd zijne medeplichtigen te noemen.
Nadat Werling was veroordeeld tot zeven jaren tucht
huisstraf verdween Koert Hollenberg; men geloofde,
dat hij buitenlands was gegaan. Toen hij te Berlijn
weer voor den dag kwam, zag men hem veel bij wedren
nen en 's avonds in groote restaurants. Algemeen werd
geloofd, dat hij daar kwam om klanten op te zoeken
voor een geldschieter, dit wil zeggen jonge mannen,
die groote erfenissen te wachten hadden en daarop nu
reeds een voorschot wilden ontvangen. Zijn daaropvol
gend huwelijk met een weduwe kwam langs den vol-
Onder de sportliefhebbers verscheen ook een jonge
man, George Warnstedt genaamd. Hij was korten tijd
geleden in het bezit gekomen van een aanzienlijk ver-
i
paarden
Doch bovenal zij gemeld, dat aan ’t zelfde
hof kwamen de beide grootste genieën uit dien
tijd: Johann Wolfgang Goethe (1749 1832),
en de dichter, die met hem in éénen adem
kan genoemd worden: Johan Chr. Friedrich
Schiller, die in ’tjaar 1759 te Marbach in
Zwaben geboren werd en den 9en Mei 1805,
door zorgen en ziekten gekweld, aan catarrhale
koortsen bezweek.
We zien daar in dë illustraties het hof te
Weimar, een ideaal-hof. In den tuin zien we
de vorstelijke familie en daar omheen bijna al
de groote mannen van dien tijd; ze luisteren
naar Schiller, die een zijner nieuwe gedichten
voordraagt. Kan men zich een grootscher
samenleving denken?
De groote man was Goethe, die in 1773 de
Duitsche wereld wakker schudde met zijn dra
ma «Götz von Berlichingen*; die in 1774 «Die
Leiten des jungen Werthers* dichtte, waarin
hij zijn eigen leed om Lotte (Charlotte) uit
stortte en tegelijk diep in ’t gemoed van zijn
volk tastte. Met deze beide stukken was Goe-
the’s roem gevestigd, ’t Was zoo erg, dat de
menschen zich gingen kleeden als Wertherjmen
deed een bedevaart naar zijn graf; ja men schoot
zich zelfs dood als Werther. Madame De
3tael, de geestige Fran^aise, spot ergens «dat
Werther meer zelfmoorden op zijn geweten
heeft dan de schoonste vrouw, die ooit leefde.«
Doch ’t is niet doenlijk, al de bekende stuk
ken van dit genie te noemen en te roemen.
We stippen aan de heerlijke «Römische Ele-
gien«, de idylische «Hermann und Dorothea*,
«Wilhelm Meisters Lehrj’are* en bovenal het
hoofdwerk de»Faust«, waarvan de bewerking een
halve eeuw duurde. De »Faust« is een werk,
haast te hoog voor menschenwerk en wordt
genoemd naast de grootste scheppingen, die
’t dichterlijk vernuft van ’t menschdom van alle
tijden en landen wrocht.
Doch met hem noemt men steeds zijn even
knie, de heerlijke Schiller, waarvan thans met
zoon groote geestdrift en treffende algemeen
heid gansch het Deutschtum de honderdjarige
gedachtenis van zijn dood viert.
Schiller had van zijn jeugd af te kampen
met armoede en daarmee gepaard gaanden druk.
Op de tyrannieke militaire school te Stuttgart,
waar hij slechts in ’t geheim de werken van
Rousseau kon lezen, kreeg de vurige en vrije
geest van den aanstaanden dichter de eerste
aandrift tot den kamp, dien hij later streed te-
voor de «ster®, die haar vader zoo in eere hield en zich
niet schaamde voor zijn vroeger handwerk.
Toen de jonge Warnstedt op haar verliefd
raakte en er op aandrong haar thuis te komen
bezoeken, gaf zij hem dadelijk te verstaan, dat zij
een fatsoenlijke jonge dame was, al kwam zij als zan
geres op de planken. Stotterend antwoordde de jonk
man hierop, dat hij huwelijksplannen koesterde, en nu
bracht zij hem bij haar vader, die wegens een hevige
aanval van rheumatiek op de sofa lag, een sigaar rook
te en een glas dampenden grog voor zich had staan; naar
hij beweerde, was dit laatste hem voorgeschreven we
gens zijne kwaal.
Nu was den jonk man heel weinig aan den papa gelegen,
maar hij hing met geheel zijn hart aan Melanie en
trouwde haar. Zij werd een verstandig vrouwtje en
zorgde wel, dat zij niet in beroofde omstandigheden
achterbleef toen haar echtgenoot tengevolge van zijn
ongeregeld leven kwam te sterven. Warnstedt had van
zijn kapitaal geleefd, zoodat aan Melanie slechts de
renten overbleven van drie honderd duizend Mark. De
advocaat, die geraadpleegd was bij het opstellen van
het testament, had den raad gegeven het kapitaal on
aantastbaar voor de weduwe te laten blijven: daarmede
was dan gezorgd, dat zij nooit in financieele moeie-
lijkheden kon komen, al mocht zij misschien later tot
een tweede huwelijk overgaan.
Toen Melanie twee jaren later tot over de ooren ver
liefd raakte op den knappen Koert Hollenberg, genoot
zij een prachtig salaris als zangeres, doch zij wilde
thans niet langer voor het publiek optreden.
De jonggehuwden betrokken een zeer dure woning
en richtten die zoo keurig mogelijk in. Maar Koert, die
tot dusver niets gedaan had, begreep weldra, dat hij
niet langer zou kunnen leven op den voet zooals hij ge
woon was, wanneer hij geen eigen inkomsten had. Hjj
a
7
dt.