t)
SIEI UX- B lllïEIÏTEVI'OLW
ÏMH SSEEI 0 MSTREkB.
BEBOOBE MLLIOWAIE.
60e Jaargang.
Woensdag 24 Mei 1605.
No. 41*
ELSAS-LOTHARINGEN.
1
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Officieele Advertentie.
Feuilleton.
r
B f
I
1
I
BEKENDMAKING.
NATIONALE MILITIE.
HOOFDSTUK VIL
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
Hoor eens Koert, sprak zij, ik heb er over gedacht
of het maar niet het beste zou wezen als ik weer in
den Wintertuin optrad; mijn stem is bepaald niet min
der in gehalte geworden.
Dat geloof ik ook; maar nu wenschte ik iets anders
met je te bespreken.
En wat is dat?
Ik zou binnenkort een diner willen gevenlaat
ons maar zeggen: overmorgen. Ik moet graaf Ahlers
eens aan mijn tafel noodigen, en dan wou ik er nog een
paar heeren bij vragen.
Wat? graaf Ahlers, die losbol? Ach Koert, als ik
hem zie, moet ik altijd aan den armen George denken;
hij is even droomerig en hij ziet er uit alsof hij niet
lang meer leven zal.
Spreek toch niet altijd van den armen George.
Je behoeft me niet telkens aan mijn voorganger te her
inneren!
Melanie bukte tot hem neer en drukte hem een kus
op het voorhoofd.
Wees toch niet kinderachtig. Je behoeft waarlijk
niet jaloersch op hem te zijn. Maar om terug te komen
op je gezelschap: wanneer wil je ze noodigen? Ken ik
misschien sommigen er van?
Het zijn allen heeren: je behoeft er dus niet bij
te wezen. Waarschijnlijk zal ik ook den heer noodigen,
met wien ik een paar avonden geleden in het restau
rant sprak.
Mijnheer Werling noemde je hem, geloof ik.
Juist! Ik wilde je alleen even zeggen, dat hij
zijn naam veranderd heeft; hij noemt zich nu Heinzen.
Heinzen of Werling, wat kan mij dat schelen! Maar
grappig is het toch, vind je ook niet Koert?
Neen, de fout ligt bij mij. Ik had hem niet Wer
ling moeten noemen: ik vergat op dat oogenblik, dat
De tijd in »De Kluis« verliep. Majoor Hartmann’s
voet, die erger was dan men aanvankelijk meende,
genas langzamerhand, zoo dat hij weer kon rondhinken.
Gerhard Heyl was alle dagen naar zijn toestand ko
men vragen, en steeds een welkome gast geweest.
We lezen wel eens met aandacht de artike
len, die in den laatsten tijd in »De Telegraaf*
verschijnen over de verhoudingen, die tus-
schen de verschillende Europeesche staten be
staan. Voor eenige jaren is de «Utrechtsche
Courant* begonnen met een soort entente cor
diale, een tolverbond met nog iets er bij, tus-
schen Nederland en Duitschland aan te prij
zen. Van Duitsche zijde is ook hierover ge
schreven. Het schrijven der Utrechtsche bleef
een eenling, een stem van den roepende in de
woestijn. In den laatsten tijd heeft »De Tele
graaf* massa’s colommen geopend voor schrij
vers, die op dit stramien voortborduren. Aan
bevolen wordt een entente tusschen ons land
en Duitschland; en verder worden massa’s be
schouwingen geleverd over de verhoudingen
tusschen de verschillende grootmachten, over
de verbonden, die noodig zouden zijn om het
West- en Midden-Europeesch element in zijn
kracht te houden.
Veel kan hierover geschreven worden. Vele
wenschen kan men uiten, die alle geschreven
worden met de grondgedachte: Zorg voor ’t
eigen behoud.
Veel kan men hieromtrent ook over verkon
digen als noodzakelijk moetende gebeuren; en
toch we leven thans zoo snel, ook op staat
kundig gebied, dat voorspellingen over wat de
toekomst brengen zal, bijna ondoenlijk moeten
zijn.
Wij hebben ons ook nog al eens gewaagd
aan dergelijke vooruitziende beschouwingen.
We hebben voor een paar jaren al eens ge
tracht te meenen, dat Amerika, Duitschland,
Engeland en Rusland eigenlijk de vier staten
der wereld zijn. Dit denken we nog zoo’n
beetje. Maar de wereld verandert zoo
Mevrouw Werling, Liesbeth’s moeder, met wie hij
bij zijn tweede bezoek kennis maakte, had een diepen
indruk op hem gemaakt. Hare beminnelijkheid en daar
bij de diep treurige uitdrukking op haar nog altijd
schoon gelaat deden hem eigenaardig aan. Majoor Hart
mann was een man, met wien hij het heel goed kon
vinden ondanks diens zonderlinge manier van spreken,
en Liesbethmet haarvroolijk humeur was de zonneschijn
in het huis.
Zooals Gerhard Heyl ook wist, was mevrouw Wer
ling lijdende; maar als zij in druk gesprek gewikkeld
was, verminderde de zwaarmoedige trek op haar gelaat
en nam zij met zekeren humor deel aan het onderhoud,
totdat zij plotseling weder in haar treurig zwijgen ver
viel.
Op den dag, dat Heyl den brief ontving, waarin Ja
mes Walter hem kennis gaf van zijn aankomst te Ber
lijn, nam de jonkman met bezwaard gemoed afscheid
van Liesbeth.
Ik zie u misschien niet weder, juffrouw Liesbeth,
want elk oogenblik kan ik naar Berlijn geroepen wor
den, sprak hij.
O, is mijnheer Walter gekomen? Dat spijt mij.
En oom zal u zeker ook missen.
De jonkman nam hare hand in de zijne, maar terwijl
hij die zacht drukte, waagde hij het niet de woorden
uit te spreken, die hem op de lippen lagen. Hij wilde
haar vragen, of zij hem ook niet zou missen.
Hoe kort zij elkaar ook kenden, toch was zij de eer
ste, wier beeltenis zich in zijn hart had gegrift, wier
stem hij telkens meende te hooren, wier mooie oogen
hem tot in zijne droomen vervolgden.
Gerhard Heyl beminde het sohoone meisje, en nu
ging hij haar verlaten en zou haar misschien in vele
maanden, misschien in vele jaren niet wederzien, want
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Sneek,
Gelet op het besluit van den Commissaris der Ko
ningin dezer Provincie van den 13 Mei j.l. no. 1189,
1 Afd. M. S., brengen bij deze ter openbare kennis, dat
het onderzoek over de verlofgangers van de militie te
land in deze Gemeente zal plaats hebben op Woensdag,
den eenentwintigsten Juni e. k., des voormiddags te
91/, uur, in het waaggebouw alhier.
Dat aan dat onderzoek zullen behooren deel te ne
men alle Verlofgangers der Militie te land, voor zoo
ver zij vóór den 1 Januari van dit jaar, behoudens in
gevallen van overtreding bedoeld bij de artt. 124 en 131
der Militiewet 1901, in het genot van onbepaald verlof
zijn gesteld, om het even tot welke lichting zij behoo
ren, met uitzondering evenwel van hen, aan wie, inge
volge de ter zake bestaande voorschriften, hiervan vrij
stelling is verleend en van hen, die bestemd zijn om
in dit jaar krachtens de artt. 108,109 of 111 dier wet
onder de wapenen of in werkelijken dienst te worden
geroepen of naar de Landweer overgaan.
Deze uitzondering geldt echter niet voor hen, die
behooren tot het korps torpedisten of tot de bereden
korpsen, en evenmin voor hen, die als plaatsvervanger
of nummerverwisselaar zijn ingelijfd, daar al dezen
niet naar de Landweer overgaan.
Dat de verlofganger bij het onderzoek moet verschij
nen in uniform gekleed en voorzien van de kleeding-
en uitrustingstukken, hem bij zijn vertrek met verlof
medegegeven, van zijn zakboekje en van zijn verlofpas.
Dat, behoudens het bepaalde in art. 117 der wet,
een arrest van twee, tot xes dagen door den Militie-
Commissaris kan worden opgelegd aan den verlofgan
ger
lo. die zonder geldige reden niet bij het onderzoek
verschijnt;
2o. die, daarbij verschenen zijnde, zonder geldige
reden, niet voorzien is van de hier voren vermelde
voorwerpen;
3o. wiens kleeding- of uitrusting-stukken bij het
onderzoek niet in voldoenden staat worden bevonden;
4o. die kleeding- of uitrusting-stukken, aan een
ander hoorende, als de zijne vertoont.
Dat zij, die door ziekte buiten staat zijn ter inspectie
op te komen, van hunnen toestand door de overlegging
van eene geneeskundige verklaring aan den burgemees
ter, moeten doen blijken.
De verlofgangers worden herinnerd, dat de strafbe
palingen van art. 131 der aangebaalde wet ten streng
ste zullen worden toegepast op degenen, die zonder
geldige reden niet verschijnen.
Sneek, den 19 Mei 1905.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
ALMA, Burgemeester.
JAC. van der LAAN, Secretaris.
10)
Hollenberg had Werling een brief poste restante ge
zondendoch zonder geld erin. In het bezit van dat
geld zou bij Heinz misschien het verlangen opkomen
een eerlijk mensch te worden; verkeerde hij echter in
geldverlegenheid, dan zou hij vermoedelijk bereid we
zen tot alles waarmee iets te verdienen was. Daarom
had Hollenberg hem in den brief medegedeeld, waar
hij woonde, en zijn ouden kameraad verzocht in den
loop van den voormiddag bij hem aan te komen. Maar de
voormiddag was bijna geheel verstreken en Werling
was niet gekomen. Hollenberg werd ongeduldig. Hij
schelde, doch in plaats van den huisknecht trad zijn
schoonvader bij hem binnen.
Neem mij niet kwalijk, sprak hij, maar Marten
is uit om een nieuwe pijp voor mij te halen; ik wilde
je niet laten wachten, daarom ben ik maar zelf geko
men.
Hollenberg onderdrukte zijn misnoegen.
Het spijt mij, dat ik u last heb veroorzaakt,
antwoordde hij. Ik wenschte Melanie een oogenblik te
spreken.
Ik geloof, dat zij in de huiskamer is; ik zal haar
dadelijk hierheen zenden.
Een paar minuten later verscheen Melanie onder het
neuriën van een liedje, waarmee zij indertijd het pu
bliek stormenderhand veroverd had.
-
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
hij reeds jaren geleden zijn naam heeft veranderd, om
dat iemand, die denzelfden naam voerde, in groote on
gelegenheid kwam, wat voor mijn vriend noodlottig
dreigde te worden. Begrijp je het nu?
Zeker, zeker wel! Wanneer ik hem in gezelschap
aantref, zal ik hem duidelijk hoorbaar »mijnheer Hein-
zen« noemen. Is hij rijk?
Neen, maar er is mij veel aan gelegen hem in
kennis te brengen met graaf Ahlers.
Nadat Melanie de kamer weder verlaten had, stak
Koert een sigaar aan en ging bij den haard staan, met
den rug naar het vuur.
Ja, mompelde hij, daar is hij juist de man voor.
Ablers zoekt iemand, om hem naar Amerika te verge
zellen. Werling zal wel in zijn smaak vallen, en als ons
dat gelukt, houden Geiger en ik toch nog vierhonderd
duizend mark over, na aftrek van het bedrag, dat wij
aan Werling moeten uitbetalen. Zou hij mijn brief wel
ontvangen hebben? Ha, daar wordt aangescheld! Als
het Werling is, ben ik toch nieuwsgierig, of hij mijn
voorstel aanneemt. Doet hij dat, dan weet ik, dat hij
genoeg heeft van het hongerlijden, en dan neemt hij
ook dien anderen naam aan.
Marten kwam binnen en zei, dat er een heer was
die zijn meester wenschte te spreken.
Noemde de heer zijn naam niet?
Jawel, mijnheer Heinzen.
HOOFDSTUK VIII.
hard en Japan is er zoo haastig als op den
voorgrond tredende groote mogendheid bij ge
komen.
Wij hebben ook eens een artikel gewijd aan
de groote plaats, die ’t Angelsaksische volke
rendom in de wereld bezet; een macht die reus
achtig is.
Immers, Engeland met zijn reusachtige be
zittingen is rijk en machtig. En dan de groote
Vereenigde Staten: één groote vertegenwoor
diging van kracht, van kunnen, willen en dur
ven!
Daartegenover staat een verbazend uitge
strekt Rusland, dat echter een halt-Aziatisch
land is. En dan een krachtig, maar niet te
groot Duitschland, dat de kern van ’t vaste-
lands-Germanendom bevat.
Verder een land als Frankrijk, dat prachtig
mooi gelegen is, een verbazend groot koloni
aal bezit heeft, dat vrij rijk is, dat de wille
lumière« tot hoofdstad heeft, dat in de laatste
jaren mooie verbonden gesloten heeft met ver
schillende landen; maar dat niet toeneemt
in bevolking.
We zien den toestand nog eens over, en
vinden dat ons Oud-Europa eigenlijk te veel
verdeeld is en daardoor niet zoo krachtig, om
in de wereld te domineeren, als ’t wel wezen
kon.
’t Is waar, in den loop der 19e eeuw zijn
meerdere concentratie’s van machten tot stand
gekomen.
Duitschland, Italië kunnen we noemen. Maar,
deze groote landen beginnen nu klein te wor
den in de groote wereldbeweging.
Er moest nog grooter vereeniging komen
van de beschaafdste staten van Europa. En
daarvoor moesten in de eerste plaats Duitsch
land en Frankrijk verbonden kunnen zijn.
We schreven boven ons artikel Elsas-Lo-
tharingen. Want de oorlog van 1870’71,
de annexatie van deze Fransche bezitting door
Duitschland blijft nog steeds het struikelblok
voor de verbinding tusschen Duitschland en
Frankrijk. Na den oorlog, zoolang Bismarck’s
naam de wereldpolitiek beheerschte en Berlijn
tot de hoofdstad der diplomatie maakte, bleef
Frankrijk in een hoek geduwd. Eerst keizer
Wilhelm II deed blijken dat hij niet de Erb-
feind van de Franschen was. Tal van oplet
tendheden, van hoffelijkheden van zijnen kant
werkten tegemoetkomend. Schertsend wordt
zelfs wel eens beweerd: Als Wilhelm II
keizer der Franschen was, dan werd hij door hen
verafgood; want Wilhelm heeft juist ’t ridderlijke
over zich dat de Franschen zoo gaarne be
wonderen.
Nu kan men opmerken, dat in den loop der
jaren de felle haat tusschen Franschen en
Duitschers is af gesleten. Sedert 1870 is een
nieuw geslacht opgegroeid, dat niet meer zoo
zeer aan den oorlog denkt. De groote massa
der bevolking heeft geen herinnering aan den
strijd. Maar toch blijft Elsas-Lotharingen ’t
struikelblok voor een samengaan van twee
landen, die zoo prachtig konden samengaan,
die samen ter zee sterk zouden zijn tegenover
Britsche heerschappij ter zee. 't Is jammer.
Er is wel eens geproken over teruggave
van een deel der veroverde provinciën; doch
men begrijpt, dat dit van Duitsche zijde niet
best mogelijk is, Vooreerst zou de nationale
trots dat niet gedoogen en ten tweeden vormt
vooral Metz met de omstreken een prachtig
strategisch punt, dat dus uit militair oogpunt
moeielijk te verlaten is.
In de laatste jaren is Frankrijk wel uit zijn
isolement verlost. Er kwam langzamerhand
een entente tot stand met Rusland. Het des
potisme en de vrije republiek verbonden zich
en het bleek, dat deze entente een uitstekend
middel was voor de Russen, om massa’s milli-
oenen bij de bevriende natie te leenen, zonder
zelf een tegendienst te bewijzen. Dit verbond
kon ’t terugtrekken van Fashoda niet verhin
deren.
En thans zijn de Franschen ook de vrienden
der Engelschen en der Italianen geworden.
Kon men zich niet begrijpen, hoe Franschen
en Russen bij elkaar pasten, nog minder be
hooren Franschen en Engelschen bijeen. En
geland dat is voor Frankrijk sinds eeuwen
de Erbfeind. En dan een vereeniging, nadat
pas de Boeren-oorlog de harten der Franschen
naar de dappere Afrikaanders dreef; nadat pas
te Fashoda de Fransche nationale eer een
gevoeligen slag gekregen had.
Hoe dit mogelijk is? We schrijven ’t al
leen toe aan Elsas-Lotharingen. Al is de haat
grootendeels verdwenen, toch blijft dit gewest
de beide landen, die zoo uitstekend konden sa
mengaan, gescheiden houden van elkaar.
Er kan nog heel wat in Europa veranderen.
Oostenrijk-Hongarijekan uiteenspatten en daar
door zal Duitschland groeien. Want de
Duitsch-sprekende Oostenrijkers zullen aan-
i
SN
-r-'x-
RCOURANT