ft
NIEUWS- EN IIIÏERIWIEBUII
1
WOR SNEER EN MSTRERBN.
I
I
I
I
DE DOODE MILLIOOAIR.
Woensdag 31 Mei 1905.
60e Jaargang.
BIJ WIE AANSLUITING?
No. 43.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Officieele Advertentie.
Feuilleton.
BEKENDMAKING.
NATIONALE MILITIE.
HOOFDSTUK IX.
K. H.«
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,60.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
Met een zucht stak Werling den brief in zijn zak.
Een man bezoeken, die met hem schuldig was aan de
misdaad waarvoor hij alleen had geboet, een man
die alleen aan zijn zwijgen te danken had, dat hij niet
in het tuchthuis was gekomen, daarbij zijn familie
naam verloochenen, hoe bitter herinnerde dit alles
hem aan den smaad, aan de schande, die hij op zich had
geladen.
Doch misschien had Hollenberg gelijk. Vele men-
schen zouden zeker door den naam Heinz Werling
worden herinnerd aan het groote zwendelproces. Ja,
Hollenberg had gelijk! Hij wilde zijn ouden collega
bezoeken onder een naam, die door niets herinnerde aan
het voorval, dat, naar Hollenberg vreesde, nog niet ver
geten was.
Koert Hollenberg ging zeer voorzichtig te werk. Het
voorstel, dat hij zijn vroegeren bondgenoot wilde doen,
was van dien aard, dat het zelfs onder volleerde mis
dadigers niet zoo gemakkelijk in woorden was te bren
gen.
Hij begon zijn gast te vertellen, dat hij hem gaarne
wilde behulpzaam zijn om hem te helpen uit de pijn
lijke omstandigheden, waarin hij op dit oogenblik ver
keerde, en dat hij hem het verschuldigde geld zou be
talen, doch op rfet oogenblik zelf niet ruim bij kas was.
Deze laatste verklaring benam Werling allen moed.
Hij kende de soort menschen, waartoe Hollenberg
behoorde, genoeg om in te zien, dat deze aan zijn vej-
plichting slechts noode zou voldoen.
Ge moet dan toch trachten mij wat op afbeta
ling te geven! Ik ben zeer om ’t geld verlegen, riep hij uit.
Ik kan niet gaan bedelen,’t ontbreekt mij aan aanbevelin
gen om eerlijk werk te vinden, en de menschen die mij
kennen, weten dat ik in het tuchthuis heb gezeten. Ge
ziet dus, dat ik het geld zeer noodig heb.
soon, met wien gij op reis zoudt moeten gaan, heeft een
aanzienlijken naam, maar weinig verstand. Bij het
leven, dat hij voert, is het einde te voorzien en hoe
vroeger hij dat einde bereikt, hoe beter voor ons.
Voor ons
Ja, als ge het voorstel aanneemt, doen wjj met
ons drieën, gij, Maurits Geiger en ik, deze zaak voor
gemeenschappelijke rekening.
Werling’s voorhoofd fronste zich.
Ik begrijp niet goed, wat ge bedoelt.
Dat zult ge dadelijk vernemen. De bedoelde
jonkman is graaf Botho Ahlers. Geiger heeft hem nu
en dan geld voorgeschoten en daarvoor een levensver
zekeringspolis van vierhonderd duizend mark ontvan
gen. De jonge graaf wil dolgraag een sportreis on
dernemen naar het Rotsgebergte of iets dergelijks, maar
hij heeft geen geschikt persoon om hem op die reis te
vergezellen. Ik heb hem nu gezegd, dat ik iemand
voor hem wist en hem morgenavond bij mij genoodigd
om hem kennis te laten maken met mijn vriend Heinzen.
En wilt ge dus, dat ik met dien jongen graaf
naar Amerika ga En welk voordeel hebt ge er dan
van, dat ge daarom mij wilt laten deelen in die vier
honderd duizend mark
Gij moet zorgen, dat wij dit voordeel krijgen,
antwoordde Hollenberg bedaard. Op die reis zult ge
veischeidene malen op eenzame plaatsen komen, op
hooge bergen, aan diepe afgronden, steile rivieroevers
en dergelijke meer. De graaf zal dikwijls genoeg half
of geheel beschonken zijn daarom zal het niemand
verwonderen als hij den een of anderen dag eens mis
stapt en verongelukt.
Ik begrijp u, antwoordde Werling, die z\jne
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Sneek,
Gelet op het besluit van den Commissaris der Ko
ningin dezer Provincie van den 13 Mei j.l. no. 1189,
1 Afd .M. S., brengen door deze ter openbare kennis, dat
het onderzoek over de verlofgangers van de militie te
land in deze Gemeente zal plaats hebben op Woensdag,
den eenentwintigsten Juni e. k., des voormiddags te
91/, uur, in het waaggebouw alhier.
Dat aan dat onderzoek zullen behooren deel te ne
men alle Verlofgangers der Militie te land, voorzoo
ver zij vóór den 1 Januari van dit jaar, behoudens in
gevallen van overtreding bedoeld bij de artt. 124 en 131
der Militiewet 1901, in het genot van onbepaald verlof
zjjn gesteld, om het even tot welke lichting zij behoo
ren, met uitzondering evenwel van hen, aan wie, inge
volge de ter zake bestaande voorschriften, hiervan vrij
stelling is verleend en van hen, die bestemd zijn om
in dit jaar krachtens de artt. 108,109 of 111 dier wet
onder de wapenen of in werkelijken dienst te worden
geroepen of naar de Landweer overgaan.
Deze uitzondering geldt echter niet voor hen, die
behooren tot het korps torpedisten of tot de bereden
korpsen, en evenmin voor hen, die als plaatsvervanger
of nummerverwisselaar zijn ingelijfd, daar al dezen
niet naar de Landweer overgaan.
Dat de verlofganger bij het onderzoek moet verschij
nen in uniform gekleed en voorzien van de Weeding
en uitrustingstukken, hem bij zijn vertrek met verlof
medegegeven, van zijn zakboekje en van zijn verlofpas.
Dat, behoudens het bepaalde in art. 117 der wet,
een arrest van twee tot zes dagen door den Militie-
Commissaris kan worden opgelegd aan den verlofgan
ger
lo. die zonder geldige reden niet bij het onderzoek
verschijnt;
2o. die, daarbij verschenen zijnde, zonder geldige
reden, niet voorzien is van de hiervoren vermelde
voorwerpen;
3o. wiens kleeding- of uitrusting-stukken bij het
onderzoek niet in voldoenden staat worden bevonden;
4o. die kleeding- of uitrusting-stukken^ aan een
ander behoorende, als de zijne vertoont.
Dat zij, die door ziekte buiten staat zjjn ter inspectie
op te komen, van hunnen toestand door de overlegging
van eene geneeskundige verklaring aan den burgemees
ter, moeten doen blijken.
De verlofgangers worden herinnerd, dat de strafbe
palingen van art. 131 der aangehaalde wet ten streng
ste zullen worden toegepast op degenen, die zonder
geldige reden niet verschijnen.
Sneek, den 19 Mei 1905.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
ALMA, Burgemeester.
JAC. van der LAAN, Secretaris.
Het doet mij leed, oude vriend, antwoordde
Hollenberg. Zoudt ge misschien van uwe familie eenige
hulp kunnen krijgen, totdat het mij weer wat beter
gaat? Ik meen te weten dat uw vrouw bij haar broeder
inwoont. Die heeft toch geld, hé?
Liever sterf ik van honger dan hen aan te spre
ken om hulp, zei Werling trotsch. Ge houdt mij toch
niet voor zoo’n erbarmelijken kerel, dat ge kunt geloo-
ven, dat ik mij thans tot mijne familie zou wenden?
Neen, de schande die mij drukt, zal hun bespaard blij
ven.
Deze woorden ontnamen Hollenberg de laatste vrees
die hij nog had. Hij had gevreesd, dat Werling in zijn
vertwijfeling zich door middel van zijne vrouw tot
zijn zwager zou wenden en dan zou hij alle kans
hebben gemist, dat zijn voorstel werd aangenomen.
Doch nu kreeg hij moed om daarmee voor den dag te
komen.
Als ik nu zoo gelukkig was het geld voor u te
krijgen, wat zoudt ge dan doen
Duitschland verlaten en naar het buitenland
gaan. Hier ben ik toch gebrandmerkt 1
En als ik u eens de gelegenheid aanbood om
naar Amerika te gaan Als ik u vrijen overtocht
verschafte en u bekend maakte met een jonkman, wiens
reisgezel ge zoudt zijn en met wien gij toegang zoudt
hebben tot alle kringen.
Werling sprong op, en Hollenberg naderende, riep
hij uit
Als ge dat kunt zorg ik voor de rest 1
Het hangt geheel van u zelven af. Alleen moet
ik u vooruit opmerken, dat aan die betrekking eenige
gevaren verbonden zijn.
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/» cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
12)
Hij had de straf voor zijne misdaad ondergaan en
oordeelde het vreeseljjk onrechtvaardig, dat hij, na de
vrijheid teruggekregen te hebben, toch nog onder poli
tietoezicht stond.
Den geheelen weg naar het postkantoor hield deze
gedachte hem bezigt Eerst toen hij Hollenberg’s brief
in handen had en het adres las: »Aan den Weledelge
boren heer Heinz Werling,monterde hij wat op.
Dat woord »weledelgeboren« maakte indruk op hem
lag in dat woord niet de erkenning van de positie,
welke hij vroeger in de maatschappij innam?
Zoodra hij op straat was, opende hij den brief en was
bitter teleurgesteld, toen hij daarin geen geld vond. Er
stond
»Waarde Werling, gaarne zou ik u liefst zoo spoe
dig mogelijk een paar minuten spreken bij mij aan
huis. Het zou mij aangenaam zijn, als ge niet onder
uw eigen naam komt. Mijn dienstpersoneel, dat mij kent
als sportliefhebber, kon wellicht door uw naam aan
dingen uit de oude doos herinnerd worden. Ik wensch
u een zeer aannemelijk voorstel te doen, en daarbij is
het noodig, dat ge uw eigen naam ter zijde zet en wel
dadelijk. Als ge komt, laat u dan bij mij aandienen
onder den naam «Heinzen*.
Na groete
In »De Telegraaf* zijn een reeks van stuk
ken opgenomen van een paar schrijvers, die
voor aansluiting bij »het groote Duitsche va
derland* pleiten.
Thans schrijft de heer J. H. van B(alen)
daartegen.
Wat is in dezen ’t rechte pad??
De artikelen van deze heeren zijn gedeelte
lijk geschreven onder den indruk van Japan’s
succes, gedeeltelijk misschien met een zekere
tendenz, deels ook om van praat tot weerpraat
te komen. Reclame van ’t dagblad-zelf is
misschien de hoofdzaak: voor een groot dag
blad, dat neutraal wil zijn, moeten aparte wegen
gezocht worden om de aandacht te trekken.
We denken nog eens aan deze artikelen,
nu de toestand op het oorlogsterrein te land
en ter zee zoo spannend is tusschen Rusland
en Japan.
Dit laatste rijk heeft nu reeds veel langer dan
eenjaar lang bewezen, dat men ten eersten dichtbij
huis het meest kan uitvoeren; en dan verder,
dat aanpakken op den juisten tijd heel wat
beteekent; dat men met een vast doel voor
oogen en vertrouwen op eigen kracht veel kan
uitrichten; dat aanpakken, aanvallen, als men
daarvoor gereed is, de oorlogstaktiek is. Japan,
de handige voorpost van ’t gele ras, heeft nu
zonder tegenspraak uitgemaakt, dat ’t Mon-
goolsche ras, als ’t gereed is, niet heeft onder
te doen voor ’t blanke. Reeds sinds eeuwen
hebben de Chineezen en de Japanners zich
zelf hooggeacht. Denk hier eens even aan de
verhouding, die zoo lang tusschen blank en
geel bestond. De Nederlanders hebben zeer
lang gehandeld met de Japanners, maar al
leen als onderdanige dienaars. En dat ook de
Chineezen hun beschaving superieur achten, is
meer dan bekend; zij hadden reeds hun bescha
ving, toen ’t Germanendom nog als wilde massa
zich vestigen moest. De gele menschen heb
ben, kort gezegd, een oeroude beschaving en,
bleven zij daar misschien twee duizend jaren
op staan, zij gaan er trots op.
Het roode ras, de eigenlijke Amerikanen, ver
dwijnt; ’tgeen jammer is. Want dit ras had
ook zijn ontwikkeling. Dit ras is verdwenen,
of bijna verdwenen als zelfstandig, voor de
wereldheerschappij iets beteekenend ras. Jam
mer, ook volgens Europeesche denkbeelden,
want er zat zeer veel nobels in de Roodhui-
Bij wie
Zou een
beschermen
tegen een Britsche of Amerikaansche of welke
aanval dan ook op onze koloniën?
En omgekeerd: Zou een aansluiting bij
Engeland ons eigen volksbestaan waarborgen
tegen een mogelijken aanval van Duitsche
zijde?
Indien ons land toevallig reeds een deel van
Duitschland was met Oost- en West-Indië er
bij, dan zou ’t een heel andere zaak zijn. Maar
thans zou een aansluiting bij een of ander land
heel wat opschudding verwekken.
Welke stemmen gingen er voor een paar ja
ren reeds in de Britsche pers op, toen ’t ge
schrijf over aansluiting van ons land bij Duitsch
land begon. Men kent ze nog, de fraaie
schrikbeelden. De Duitsche vjoot met zijn Hol-
landsche matrozen zou maar zoo dadelijk de
oppermacht ter zee veroveren.
Nog eens: aansluiting van alle staten van
Europa bij ’t Arbitrage-idee en daarna liefst
van alle staten met een blanke bevolking, dat
lijkt ons de zekere weg om te geraken tot
een rustig en zeker voortduren van ’t volksbe
staan der kleine landen.
den. Aimard, Cooper en anderen hebben ro
mantisch geschreven, maar toch grondden zich
hunne verhalen op ’t van nature ridderlijke, ’t
flinke van de koperkleurigen.
Heel anders als met de zwarte menschen, de
Negers, die tot nu toe altijd een idee van
slaaf-zijn gegeven hebben.
Kan men dit van de gele menschen zeggen
In de verste verte niet. De Chinees is ijve
rig, krachtig, heeft weinig behoeften. Hij dringt
overal in en verdringt de blanke werkman
doof zijn noeste vlijt en zuinigheid. Maar altijd
blijft hij daarbij Chinees. Nu is de Japanner
als groote voorpost van China opgerezen, heeft
zich de overheerschingsmiddelen der blanken
eigen gemaakt en vormt een zich uitbreidende
kracht.
Wat zal er komen, als de Chineesche reu
zenmassa ontwaakt? Wat?
En thans denken we nog eens aan Rodjest-
wensky en zijn vloot. We weten er thans
nog niets van. Maar dit is tot nu toe zeker:
Japan meet zich met een geweldige macht en
met zijn vloot, die niet overgroot is, verslaat
het eerst een prachtig gedeelte Russische vloot,
om thans een tweede deel dier vloot te be
strijden.
Doch wat er ook van kome, het gele ras
blijft ontwaakt en blijft steunen op de oude
beschaving, die zegt, dat van onderdoen voor
de blanken geen sprake is.
1
maar wenschen alleen, dat de vredesgedachte,
die eenmaal het groote Vredescongres in onze
hofstad deed te zamen komen, en waarvan de
instelling van een Arbitragehof in deze stad
het gevolg was, moge door werken. Sommige
landen, zooals Engeland en Frankrijk, hebben
met elkaar overeenkomsten gesloten, ten einde
alle geschillen onderling, behalve die de
eer of ’t voortbestaan des lands raken, aan ’t
Arbitragehof voor te dragen ter beslechting.
Dit lijkt heel mooi, maar wat raakt niet de
eer of ’t rijksbestaan? Neen, zoo’n verdrag
keert geen oorlog. Dan moet alles aan ’t Ar
bitragehof overgelaten worden.
Een prachtig voorbeeld hebben in dit op
zicht Nederland en Denemarken gegeven. Ook
deze beide landen hebben besloten hunne ge
schillen aan het scheidsgerecht ter beslechting
te geven, maar daarbij geen uitzonderingen
gemaakt. Wat er ook komt- tusschen beide
landen, aan ’t scheidsgerecht blijft de beslis
sing. Mocht dit voorbeeld navolging vinden,
vooral ook bij de grootere landen! Wanneer
dit gebeurt, dan is men aardig op weg tot het
vormen van een grooten statenbond, die vele
rampzalige oologen kan voorkomen.
We schreven boven dit artikel:
aansluiting? We dachten hierbij:
aansluiting bij Duitschland ons
Met deze gedachten zullen zich de groote
rijken bezighouden en onder den invloed hier
van zijn ook gedeeltelijk de stukken over aan
sluiting van Nederland, bij wie dan ook, ge
schreven.
De heerj. H. v. B. komt nu op tegen een
aansluiting van ons land bij Duitschland.
En hij zegt, dat Duitschland onze koloniën
toch niet beschermen kan. Engeland is ter
zee thans overal nog oppermachtig;’t kan tot nu
toe nog in alle deelen der wereld een vloot
bijeenbrengen, die sterker is dan elke andere.
Het is onmogelijk, om te zeggen, wat bijv,
over een kwart eeuw de verhoudingen der
groote machten zullen zijn, maar dat er een
grootere vereeniging van blanke volken moet
komen, lijkt voorshands ’t meest gewenschte
voor de blanken, vooral voor de vastelanders.
Het ware te wenschen, dat Den Haag spoedig
de hoofdstad der wereld werd. We bedoelen
hier niet een bevoordeeling van ons land mee?
den graaf vergezellen om hem te vermoorden.
Ja, ik wil openhartig met u spreken. De per-
t'r
RCOURANT