VOOR SNEEK ES MSTMEJ. WW8- ES AHVERTENTIEIILAII Ons land in wereldverkeer. L DEDOODE MILLIONNAIE. I 60e Jaargang. Woensdag 5 Juli 1905. n. No. 53. Uitgever; B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Kunstmest in den Tuinbouw. Feuilleton. Y- we daarbij HOOFDSTUK XVI. HOOFDSTUK XVII. Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. ht kt 4- il K- Mevrouw Schmelzer was juist gereed met de toe bereidselen voor het avondeten. Nu werd zij echter ongerust. Karei had beloofd, dat hij precies om zeven uur thuis zou wezenhij had een vrijen avond en verwachtte zijn broeder aan den avonddisch. Het was reeds vijf minuten over zevenen, het eten stond gereed. Mies, de groote, zwarte kater, was al achter de kachel vandaan gekomen en op een stoel gesprongen, in af kwam en met zware schreden door de kamer heen en weer stapte. Om ’s hemels wil, Max, wat is er gebeurd? Laat mij het weten, verberg mij niets, verzocht mevrouw Werling, geheel ontsteld. Een zwendelarij een ongelooflijke zwendelarij antwoordde haar broeder. Een schurk van een woeke raar heeft mijn armen Richard in zijn klauwen gekre gen en is zoo onbeschaamd thans te beweren, dat mijn jongen mijn handteekening heeft nagemaakt. Dat is een leugen een gemeene leugen zeg ik je Ik ik zal dien schurk nemen en overleveren om zijn gerechte straf te ondergaan. Wees zoo goed en laat mijn reis- tasch pakken ik ga met den eerstvertrekkenden trein naar Berlijn. Op dit oogenblik kwam Liesbeth uit den tuin om te zeggen dat mijnheer Heyl was heengegaan, doch zij verschrikte van het verstoord gelaat van haar oom en bleef op den drempel staan. Neen dat kan ik niet ik kan niet alleen rei zen riep de majoorLiesbeth ik moet naar Berlijn, op staanden voet. Jij moet meeik moet iemand hebben, met wie ik spreken kan, anders word ik nog krankzinnig. lijk een aanslibsel van zijn rivieren is. Doch nu zoekt Duitschland zelf, op eigen gebied, wegen voor zijn drukke Rhijnsch-Westtaalsche industrie. En daar heeft ’t, van eigen kant beschouwd, kostelijk gelijk aan. We willen hiermee zeggen, dat onze handel steunt op vreemde belangenssferen en dat heeft zijn schaduwzijde. Toch hopen we, dat Rotterdam, door de nog steeds aangroeiende industrie aan den Duitschen Rijn al door moge blijven, wat ’t nu is: een der allergrootste zee havens. Als een zeehaven groot is, zal ze door zijn talrijke verbindingen met andere havens, steeds de gewenschte plaats van in- en uitvoer blijven. In zoo’n haven heeft de handelsman gelegenheid. We willen, nu we toch zoo’n beetje aan ’t vergelijken zijn, even wijzen op onze zeer hoo- ge belastingen (Frankrijk heeft ze zwaarder) en op den hoogeren loonstandaard bij onze buren, gedeeltelijk een gevolg van de invoer rechten. ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 21/» cent. Groote letters naar plaatsruimte. wachting van den schotel met melk, dien hij alle avon den kreeg, en Karei kwam maar niet opdagen. Jenny zat in hare kamer aan de piano. Zoodra zij haar vader hoorde komen, sprong zij gewoonlijk op om hem binnen te laten en verwelkomde hem iederen avond met een kus. Mevrouw Schmelzer was bezorgd over haar Karei daar luisterde zij een oogenblik naar Jenny’s spel het waren de tonen van een «droom* en de moeder schudde het hoofd. Wat zou haar toch schelen dacht zij. Zij speelt tegenwoordig zulke ernstige, droefgeestige stukken het klinkt wel mooi, maar telkens krijg ik de tranen in de oogen. Daar klinkt een bekend geluidplotseling verstomt de muziek en Jenny snelt heen om haar vader binnen te laten. Gevolgd door zijne dochter treedt de lang verwachte man met zijn broeder de kamer binnen. Zie zoo, daar zijn we nu, vrouwtjeriep hij. Ik trof Frits in de straat aan. Wij komen toch niet te laat, hoop ik Nu, ik ben blij, dat ge er zijt. Ik begon te vree- zen dat het vleesch zou aanbranden. Ik ook, sprak haar zwager lachend den gehee- len dag heb ik al gesmuld aan het vooruitzicht van het lekkere maal. Maar zeg eens, kind, vervolgde hij tot Jenny, wat scheelt er aan Wat zie je bleek 1 Ben je niet in orde Verlegen antwoordde het meisje, dat zij zich heel wel gevoelde doch haar vader schudde het hoofd. Zij is al een heele poos niet in orde geweest, zeide hij. Ben je weer wat beter kind Veel beter, vader. Mevrouw Schmelzer gaf haar zwager een wenk, die hemdeed verstaan, dat zij en haar man bezorgd genoeg k- »Het schijnt wel, dat die tuiniers van niets weten dan van beer, straatmest en stalmest, men ziet ze het gansche jaar door, in alle jaargetijden met mest loopen; nu eens moeten deze bedden, dan weer gene bemest worden. Gelden nu voor hen de regels en wetten der bemestingsleer niet?* Zoo sprak onlangs iemand tot me, die in zijn buurt een paar warmoeziers had wonen en wiens mooie zo merochtenden blijkbaar nu en dan wel eens bedorven werden door de minder aangename lucht, die in de buurt hing, tengevolge van 't bemesten met beer of iets dergelijks. Het is duidelijk, dat een tuinier zich daaraan niet kan storen, en het volste recht heeft, het heele jaar dour met beer of straatmest te loopen, wanneer zijn bedrijf zulks eischt. Doch of voor den tuinier de regels en wetten der bemestingsleer niet gelden? Wis en zeker doen ze dat, voor hem evengoed als voor den landbouwer. En ik geloof, dat het om vele redenen wenschelijk was, dat ook de tuiniers of warmoeziers, of hoe ge ze noemen wilt, een weinig meer rekening hielden met de uitkomsten, die verkregen zijn, door een wat meer nieuwmodische bemesfingswijze. In de eerste plaats, wat moet elke tuinier trachten te berei ken, om de hoogste prijzen te maken, om te kunnen concurreeren, om de gezochte man te zijn bij de groote en voorname klanten? Twee dingen. Hij moet alles aanwenden om zijn groenten, vruchten, of wat het 22) Hoor eens, Max, diezelfde gedachte is zoo pas ook bij mij opgekomen, en daarom wou ik je eens vra gen: wat zullen wij zeggen, als een man tot ons komt en haar ten huwelijk vraagt. Wat kunnen wjj hem anders zeggen dan de waar heid. En dan? Wat er verder van komen zal, ligt niet in onze hand. Wij moeten er het beste van hopen. Arm kind! Arme kleine Liesbeth! Wij hebben het zoo lang voor u verborgen gehouden, maar vroeger of later moet de schuld van haar vader een schaduw op haar levenspad werpen. God geve, dat niet haar gansche leven er door verduisterd worde! De tranen sprongen de arme mevrouw Werling in de oogen en biggelden langs hare bleeke wangen. Nog altijd beminde zij haar man, die zooveel geleden had, en zij wist dat hem geen zwaardere straf kon treffen dan de tijding (als die hem ooit bereikte,) dat hij het geluk van zijn kind had verwoest. De majoor schoof onrustig op de sofa heen en weer. De tranen van zijne zuster en het door haar aangeroerde onderwerp benamen hem altjjd zijne bedaardheid. Kom, kind, troostte hij, voor dien tijd kan er nog zooveel gebeuren. Verduiveld, wat komt het er op aan, of Liesbeth een oude vrijster wordt! Droog je tra nen, ik ik wil niet treurig gestemd zijn. De dokter zegt altijd, dat ik opgeruimd van humeur moet wezen, anders verlies ik mijn levensmoed. Ik krijg toch zeker nog wel een zenuwziekte, misschien wel den Vitusdans, of anders schud ik met het hoofd als een Chineesche pagode. Of ik word zwaarmoedig en krijg gedachten van zelfmoord. Dat zit bij ons in de familie. Eene oud tante van mij heeft herhaalde malen getracht zich door ophanging van het leven te berooven, of in een wasch- kuip te verdrinken. Ik zeg je, Marie, bederf mijn gemoed niet; ik heb geen lust om mijn leven te eindigen met een strop om den hals of in een kuip met koud water. Mevrouw Werling droogde hare tranen en wilde juist antwoorden, toen het dienstmeisje kwam en den majoor een brief overhandigde. Uit Berlijn? mompelde hij. Het handschrift is mij onbekend. Hij las «Hoogedelgestrenge Heer! Een wissel van 4000 mark, door uw zoon geteekend is mij aangeboden, doch niet betaald geworden. Daar de wissel uw endossement draagt, moet ik u verzoeken om onmiddellijke toezending van het bedrag. Met achting, Saly Goldstein.* Reeds bij het lezen der eerste woorden was den ma - joor een uitroep van schrik ontsnapt; hij moest den brief meermalen lezen om den inhoud te begrijpen. Hij geloofde, dat zijn zoon in handen van woekeraars was gevallen en in gevaar verkeerde vooral die woor den »uw endossement* hadden voor hem eene verschrik kelijke beteekenis. O, mijn jongen, mijn arme jongen! kermde hij, terwijl hij met inspanning zijner krachten op de been Honderden jaren, mag men zeggen, heeft ons land gegolden voor het rijke Nederland. Reeds in den tijd der Hollandsche graven, toen Vlaanderen de Fransche ridders bij duizenden in ’t zand deed bijten en de Vlaamsche steden bloeiden door handel, maar vooral door nijver heid, begon Holland op te komen. De haring- visscherij werd voor velen een bron van rijk dom, terwijl de landbouw 't gewone middel van bestaan was. Toen breidde zich ook de handel uit en langzamerhand werd die handel een hoofdbron van bestaan. In den eersten tijd waren vooral de Zuidelijke Nederlanden voorspoedig. Nevens Vlaanderen ontwikkelde zich ook de industrie in Brabant en begon Antwerpen als handelsstad een hooge vluchtte nemen. Voeg hierbij de vooruitgang van Holland en den algemeenen bloei van de meeste gewesten, dan kan men zeggen, dat in den tijd van keizer Karel V de Nederlanden het rijkste gebied van dien tijd vormden. Kei zer Karel V had een machtig rijk; Duitschland, Oostenrijk, Spanje, deelen van Italië, de Neder landen behoorden er toeen dan de machtige be zittingen in Amerika. Amerika! Daarheen trokken de Spanjaarden en onderwierpen er uitgestrekte gebieden aan hun heerschappij. En zij deden dit voornamelijk, omdat er goud en zilver te vinden was. Amerika heette de goudmijn van Spanje en daardoor werd dit land rijk. Doch de Neder landen vormden de eigenlijke goudmijn van Karel’s wereldrijk. Tijdens en na den 80-jarigen oorlog verloor België een goed deel van zijn voorspoed. Am sterdam werd de erfgenaam van Antwerpen’s handel. De noordelijke Nederlanden verza melden toen schatten. De handel was enorm; rijke koloniën werden veroverd en deze brach ten veel geld in Holland; de visscherij bloeide nog steeds en ook de nijverheid was van groote beteekenis, terwijl landbouw en veeteelt als van ouds vele handen werk gaven. Die opeenhooping van rijkdom, vooral in de Hollandsche steden, hield aan tot den Fran- schen tijd. Doch in dien tijd werd Nederland een heel stuk armer. Naast een zeer kostbare Fransche vriendschap hadden we achteruitgang en vaak stilstand van den handel, verlies van onze koloniën en achteruitgang van de nijver heid; de landerijen verloren hun waarde. En in dien tijd ontwikkelden ook de Engelsche handel en nijverheid buitengewoon. Was se dert Cromwell de scheepvaart in Engeland er steeds op vooruitgegaan en in 1750 onge veer even belangrijk als de Nederlandsche, in de dagen van Napoleon kreeg Albion de ge- heele heerschappij ter zee, gelijk Napoleon die te land had. Na den Franschen tijd kregen we onze over- zeesche bezittingen grootendeels terug. Ook de handel beurde zich weder overeind. Onze Oost- indische bezittingen werden door kranige veld tochten steeds meer uitgebreid en afgerond. Onze landbouw en veeteelt bloeide weer en er kwam ook nijverheid in Brabant en Twente. Merkwaardig is 't ook op te merken, dat de cijfers van onze jaarlijksche in- en uitvoer al leen door die van Engeland, de Vereenigde Staten, Duitschland en Frankrijk worden over troffen. In verhouding van oppervlakte en volking gerekend, is de Nederlandsche omzet buitengewoon. Rotterdam ontwikkelde zich tot de derde havenstad van ’t vasteland van Europa; alleen Hamburg en Antwerpen zijn belangrijker. De Amsterdamsche geldhandel is van be teekenis. Wij besturen onze koloniën beter dan andere landen, maar profiteeren er toch ter dege van; niet alléén doordat de ambtenaars wereld daar een goed bestaan heeft en later in ons land een goed pensioen kan verteren, doch ook, doordat we er heel wat omzetten in koffie, suiker, tabak, petroleum en andere arti kelen van de groote markt. Onze koloniale credietinstellingen, cultuurondernemingen en mijnbouwwerken vertegenwoordigen een zeer groote waarde en rijke dividenden stroomen jaarlijks naar het moederland. En toch is ’t in ons land niet alles zoo als ’t wezen moest. We behoeven op den voor spoed van Nederland tegenover alle andere landen, niet zoo buitengewoon groot te gaan. Wanneer we den bloei van ons land vergelij ken met die bijv, van onze drie naaste buren, van Engeland. België en Duitschland, valt er nog heel wat af te dingen op den lof van eigen voorspoed. Laten we dat eens even kort bespreken. Ons land heeft geld overgegaard in den loop der tijden. Dit blijkt uit de vele Amerikaan- sche, Russische en andere effecten, die op de Amsterdamsche beurs verhandeld worden, ’t Buitenland is dus voor een belangrijk bedrag onze schuldenaar en moet elk jaar heel wat rente overzenden. Omgekeerd hebben de buitenlanders betrek kelijk weinig kapitaal gestoken in Nederland sche zaken. Of men zou onze Oost mee moeten rekenen, waar nog al eenige matures, handels- en fa- brieksondernemingen in vreemde handen zijn. Dit is mooi, zou men zeggen; de buitenlan der brengt ons alle jaren zijn geld. Maar het ware veel mooier, als de couponknipper wat meer energie, meer ondernemingsgeest bezat en met zijn geld nijverheid en handel dreef tot eigen voordeel en ten bate van zijn Ne derlandsche medeburgers. Ons land heeft industrie, ’t is waar en zijn grootsch op de ontwikkeling van Twente en de Meijerij, op onze diamantslijperijen, enz. Maar wat beteekent deze nijverheid bij die van onze buren. Hoeveel voert ’t buitenland niet in ons land, dat we zelf moesten maken: aller lei machines, werktuigen, gereedschappen, kleedingstukken. Dat we geen metalen in den grond hebben, is onze schuld niet en dat er maar een klein kolengebied is, evenmin. Toch had dit laatste al lang op grooter schaal ont gonnen kunnen worden. Er is nog een sterk punt, dat tevens een zwakke zijde van Neêrlands oeconomisch bestaan vormt. We denken hier aan Rotter dam. Deze zeer drukke haven heeft bijna evenveel beweging als Antwerpen. Landen als België en Nederland met veel behoeften, kunnen een haven hebben, die voor in- en uit voer zorgt. Dat is Antwerpen hootdzakelijk voor België, Rotterdam voor Nederland. Maar Antwerpen heeft een land achter zich met zeer dichte bevolking en zeer belang rijke industrie. Rotterdam heeft ook een land achter zich met dichte bevolking, doch ’t eigen achter land heeft bijna geen industrie en de haven moet voor een zeer groot deel steunen op ’t vreemde, ’t Duitsche achterland. Nu is ’t natuurlijk prachtig mooi, dat een haven bedeeld is met een buitengewoon mooi achterland, maar Nederland behoort niet bij Duitschland en gelukkig is er nog geen Duitsche Napoleon geweest, die ons binnen palmde met de reden, (een reden, die hier veel meer zou mogen gelden,) dat ons land eigen- I

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1905 | | pagina 1