JIEIJW8- ESIDÏELTEJTlEBLiD DE HEKFST. VOOR SJEES EJ MSÏWEJ. I HEEBEH en KIHDERKLEEDING Opening NAJAARS-SEIZOEN met GROOTE COLLECTIES DEDOODE MILLIOOAIR. i Zaterdag 7 October 1905. 60e Jaargang. ITo. 30. Feuilleton. I Kleeding naar Maat. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Jen jor 2. •er •er er er er HOOFDSTUK XXXVI. rd. i de nis- Jongeh. West-End-Coats. Jongeheeren Jekkers. Jongeheeren Cabanes. Jongeheeren Costumes. Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. na 51, nst :k in- ;r- te j 1 ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 2*/, cent. Groote lettere naar plaatsruimte. Heeren Heeren Heeren Heeren Regenjassen. Wieler-Capes. SPORT- en M0DB-ART1KELEN. Enorme keuze STOFFEN voor indruk, afsof zijn verdriet voortspruit uit het verleden en als had het niets uit te staan met het heden. De beschrijving, die Heyl van Walter gegeven had, boezemde den majoor zooveel belangstelling in, dat Ri chard na zijn bezoek aan den Zuid-Afrikaanschen milli- onnair onmiddellijk vele vragen moest beantwoorden omtrent den man, voor wien Gerhard Heyl dadelijk zoo veel achting en vriendschap was gaan koesteren. Ook Richard sprak met evenveel warme ingenomen heid over den millionnair, als Heyl had gedaan. Wil hij je dan een passende betrekking verschaffen? Heeft hij je een aanbevelingsbrief of zoo iets gegeven? Neen, vader, antwoordde Richard na eenig aar zelen, hij raadt mij aan om in mijn rechtsgeleerde loopbaan te blijven. Maar ik dacht je schreef me toch volgens je eigen woorden zou je immers wat anders aanvatten? Dat is ook zoo; ik kwam daartoe, omdat ik met een gerust geweten niet langer op uwe kosten mag leven. Dat laten uwe financieele omstandigheden niet meer toe. Die omstandigheden zijn niet verbeterd, integen deel, ze zijn nog slechter geworden, antwoordde de ma joor zeer ernstig. Ik moet zooveel mogelijk bezuinigen, maar dat verhindert niet dat ik je ’t gewone maandgeld ook voortaan zal uitkeeren, doch meer kan ik niet doen. Als je nog schulden hebt, waarvan ik niets weet, en daar vrees ik wel voor Vader, ik wil u niet misleiden, riep de jonkman uit. Ge zijt de beste vader, dien men zich wensehen kan. Ik zou het mijzelven nooit kunnen vergeven, wanneer ik u iets had verborgen gehouden. Ik bekende aan mijn heer Walter dat ik schulden had. Op zijn aandringen zeide ik hem hoeveel zij beliepen, en hij gaf mij een cheque van tienduizend mark. Met deze woorden haalde Richard het papier uit zijn zak en hield het zijn vader voor. (Wordt vervolgd.) De tijding van den dood haars mans onder zulke omstandigheden had de ongelukkige mevrouw Werling zoo verpletterend aangegrepen, dat men aanvankelijk geloofde, dat zij den slag nooit weer te boven zou komen. Men riep haar naar Berlijn en liet het in den brief voorkomen of haar broeder haar noodig had; eerst toen zij te Berlijn was, deelde majoor Hartmann heel voor zichtig de droeve waarheid mede, en dat zij door het gerecht ontboden was om het lijk te zien en als dat van haar man te herkennen. Deze beproeving werd haar gelukkigerwijze bespaard. Eerst toen hij Liesbeth niet meer kon zien en spreken, toen alle hoop vervloog haar ooit zijne vrouw te mogen noemeneerst toen gevoelde hij recht, hoe innig hij het schoone, edele meisje beminde. En deze liefde, welke nog zoo vast in zijn hart wortelde, trok hem elke maal naar den majoor, als hij maar een reden kon bedenken om een bezoek te brengen. Al kon hij Liesbeth zelve niet zien, toch kon hij over haar spreken met iemand, die steeds in hare omgeving was; hij kon naar haar vragen, luid haar naam uitspreken en het een en ander omtrent haar vernemen. Het had hem zeer verblijd, dat hij gelegenheid had gekregen om Richard Hartmann in kennis te brengen met James Walter hij kon nu weer een bezoek gaan brengen. Toen hij den majoor sprak over James Walter, was hij vol lof over zijn heer die in zijn doen en laten geheel anders was dan Heyl had verwacht. Sedert den eersten dag gevoelde hij bijzondere genegenheid voor James Walter. Instinctmatig gevoelde hij dat hij te doen had met een man, die een voornaam, grootmoedig karak ter bezat, met een man, die standvastig in de vriend schap was, een man, die moeilijke tijden doorleefd had en zijne levenswijsheid door eigenervaring had verkregen. In den korten tijd, dat ik bij Walter ben, heb ik niet alleen geleerd hem te hoogachten, maar ook hem lief te hebben, sprak Gerhard Heyl tot den majoor. Hij is een man, die met een slag uw hart verovert. Men gevoelt, dat hij het een of andere geheime verdriet heeft, en men zou alles willen doen om hem gelukkig te maken. Ik geloof, dat ik alles voor hem zou willen doen, als hij ooit mijn hulp of bijstand noodig had. Doch daartoe zal wel nooit de gele genheid komen hij is rijk en heeft geen familie, voor zoover ik kon opmerken. Ook maakt hij op mij den Zoo afwisselend als ’t leven der menschen is, zoo afwisselend zijn ook de jaargetijden. Wat een verschil tusschen lente, zomer, herfst en winter! En ’t eigenaardige van ieder jaargetijde is weer, dat elk op zich zelf zoo verschillend kan zijn. ’t Gaat er precies mede als met de ge tijden, waarin we eens menschen leven kun nen verdeelen. Hoe heerlijk kan de lente zijn. Bar moge de wintervorst hebben geheerscht, langzamer hand moet deze wijken. De dagen worden langer. Het wordt zonniger. De nachten mogen koud zijn; het moge nog vriezen; toch komt er licht en zonneweelde over de zoo Demi-Saisons. Jongeheeren Overjassen. West-End-Coats. Jongeheeren Demi-Saisons. Overjassen. Costumes. Ziek van schrik als zij was, verklaarde een ontboden geneesheer, dat zij het bed niet kon verlaten, en aan majoor Hartmann werd toegestaan om in hare plaats getuigenis af te leggen. Aanvankelijk kon Liesbeth de volle beteekenis niet begrijpen van de berichten, die in de kranten een plaats vonden. Toen zij de waarheid vernam, dat haar vader gedu rende jaren in het tuchthuis had gezeten en alleen zijn plotselinge dood hem gevrijwaard had van een aan klacht wegens moord, gevoelde zij aanvankelijk eeni- ge verlichting, omdat haar vader aan zulk een aanklacht was ontkomen. Doch langzamerhand begon zij beter in te zien, wat dit voor haar moeder en voor haar beteekende. Men zou haar beiden voortaan steeds in verband brengen met een misdaad, die in geheel het land opzien had gebaard. Gelukkig had het meisje geen baatzuchtigen aard; zij peinsde dus niet al te zwaar over het ongeluk, dat over haar gekomen was. Haar moeder was ziek en had haar hulp noodig, en aan het ziekbed van haar moeder beheerschte Lies beth zich op wonderbare wijze. Zij wijdde al haar aan dacht aan de zieke, wier eenige troost bestond in de liefde, die haar dochter haar betoonde. Gerhard Heyl zag bij zijn bezoek alleen den majoor. Zoo gaarne had hij Liesbeth gezien en haar gezegd, hoe hij haar zware bekommernissen deelde, maar hij moest toch ook aan zichzelven bekennen, dat het een pijnlijke toestand was, waarvoor Liesbeth stellig terugschrikte. Van ganscher harte wenschte hij, dat door de ont dekking der dieven de nagedachtenis van haar vader gezuiverd mocht worden van de vreeselijke verdenking en na zijn bezoek bij den majoor voedde hij hierom trent de beste hoop. 49) Het eerste, wat hij deed na zijn bezoek bij Donat, was alle mogelijke inlichtingen in te winnen omtrent de familie-omstandigheden van Heinz Werling. Toen vernam hij, dat Heinz een fatsoenlijke positie in de maatschappij had gehad, totdat hij bij het bankroet van Werling Co. zijn geheele vermogen verloor, en dat het hoofd der zaak, Robert Werling, de broeder van Heinz, na den val van het -handelshuis was gevlucht en nooit weer iets van zich had laten hooren. Alles wel overwogen hebbende, kwam Proft tot de overtuiging, dat de geheimzinnige klant van Donat nie mand anders was geweest dan Robert Werling. HOOFDSTUK XXXVII. lang gestorven natuur. Alles, wat het vorig jaar leefde, herrijst weer uit het grafj uit den winterslaap. Zooals de mensch na harden dag taak’rust en verkwikking zoekt in den slaap, en na dien slaap weer versterkt opstaat, zoo voelt ook de natuur zich na den winterslaap met nieuw leven bezield. En dan komt de heerlijke lente! Ze moge eens gehinderd worden in haar verschijnen door gure vlagen, door vorst, door regen, toch komt ze te voorschijn en geen hinderlijk we der kan ’t optreden der schoone jonkvrouw beletten. De schoone jonkvrouw! Merkt op, dat juist ’t woord lente vrouwelijk is, terwijl de namen van de andere jaargetijden mannelijk zijn. En dit is niet de schuld van den drogen taalkun dige; ’t woord met zijn zachten uitgang kon niet anders dan vrouwelijk zijn. We zouden anders zoo waar dien dorren geleerde, die ons overstelpt heeft met zooveel onmogelijke taal regels, nog poëzie moeten toeschrijven. Na de lente komt de natuur in haar volle kracht, haar geheele ontwikkeling. Dan is alles leven, dan bloeien en groeien de veldge wassen, dan zijn boomen en hagen het dichtst met bladeren bezet. Alleen het bekoorlijke van ’t eerste ontluiken mist men. ’t Is niet meer de ontluikende schoonheid der lente, der jeugdige maagd, ’t Is de mannelijke kracht van den zich zelf bewusten man in zijn volle ontwikkeling. En we genieten van dien zomer. Hij kan overdreven zijn in zijne weldaden. Te veel warmte, te veel zonnegloed, te veel droogte. Maar we genieten er van. Zelfs al geeft hij, in tegenovergesteld humeur zijnde, niet veel an ders dan regen en grauwe luchten, toch voelen we de levenskracht, die de zon aanbrengt, door de donkere vlagen heen. De zomer is als de mensch in volle ontwik keling. Ook deze heeft dan de meeste levens- en werkkracht, de grootste massa energie, staat op de middaghoogte van zijn kennen en kun nen. En zooals de volle ontwikkeling van den zo mer slechts kan ontstaan door ’t heerlijk op bloeien van de lente, zoo kan ook de mensch op zijn volwassen leeftijd slechts de volle ener gie vertoonen, als de lente zijns levens een ware opbloei van alle krachten, die in hem sluimerden, is geweest; als het geen winter is gebleven in zijn hart, in zijn hersenen, in zijn jeugdig bestaan. Na den zomer volgt zoo ongemerkt de herfst en deze maakt weer plaats voor den, win ter. De winter doet denken aan den afgeleefden grijsaard, wiens levensenergie verbruikt is in de vervlogen jaren; hij is er nog om spoedig plaats te maken voor een nieuw geslacht, dat weer met jeugdige frischheid een nieuwe lente doet verwachten. Toch heeft de winter zijn poëtische, zijn bekoorlijke zijde. Wel zijn de velden doodsch, maar een smetteloos lijkkleed dekt ze toe. Wel missen de boomen hun bladertooi, maar de wintervorst laat hen niet naakt en treurend staan. Sneeuw en rijm hangen aan hunne takken en geven hun een betooverend voor komen. Van de vier jaargetijden staat de herfst nu juist niet het meest in de gunst. Hij heeft heel wat tegen bij lente en zomer. En zelfs de winter heeft bij hem voor. Van dezen laatsten weet men ’t nu eenmaal, dat hij dood geeft na het leven van den zomer en men weet, dat spoedig uit het graf der natuur een nieuw leven zal opbloeien. Reeds kondigt het lengen der dagen dat nieuwe leven aan. De winter kan niet erg tegenvallen, omdat men te voren wist, dat hij niets beloofd had; slechts rust geeft hij voor den volgenden tijd van leven. Doch de herfst heeft veel tegen. Hij is het beeld van ’t aftakelend leven. Hij volgt op den zomer, die alle gaven volop toonde te be zitten en te kunnen geven. Maar in den herfst geen zonneweelde meer. De GEBR. BERVÜETS RCOURANT

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1905 | | pagina 1