i
Krijgsbedrijven van Groote Pier.
MHW8- EU lllVERTEfflEBLllI
VOOR 8UEEE ES MSTEEEEU.
DEDOODE HLLIOOAIR.
f/
Woensdag IS November 1805.
60e Jaargang.
No. 61*
Sneek.
Feuilleton.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel,
4
Wordt vervolgd.
J. A. V.
voor
HOOFDSTUK XLIV.
1
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS,
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
Saksen droeg toen zijne
over aan
der
van
1515—1520.
Het zou echter nog beter afloopen dan hij vermoedde.
Nauwelijks betrad Schmelzer ’t kantoor van zijn chef,
of daar werd bij hem een jonkman aangemeld, die
dringend wenschte hem te spreken. Het was niemand
anders dan de jonge Geluk, die blijkbaar zeer opgewon
den was.
Nu is het in orde! Ge kunt ze pakken, mijnheer
Schmelzer! riep de jonkman hem te gemoet. Hollenberg
heeft een jongmensch met Goldstein in kennis gebracht
zij hadden hem in hun klauwen en omdat hij niet
kon betalen, hebben ze hem verleid
Waartoe?
Dat zult ge dadelijk hooren. Hij kwam dezen
morgen vroeg op het kantoor, blijkbaar half beschonken;
hij kreeg twist met Goldstein en bedreigde hem. Ik
hoorde alles, ofschoon Goldstein moeite genoeg deed
om hem tot bedaren te brengen. Hij wilde meer geld
hebben, en als hij het niet kreeg, zou hij spreken,
dreigde hij. Hij zeide: »Gij en Hollenberg hebt mij ver
leid om onder een valschen naara mij in eene levensver
zekering te koopen voor een twintigduizend mark
en ik heb het gedaan uit vrees dat gijlieden
mij anders te gronde zoudt richten maar nu
heb ik vernomen, dat de persoon, wiens naam ik mis
bruikte, ook in uw macht is en dat de arme kerel
binnenkort aan de tering zal sterven. Hij kan geen
half jaar meer leven! En gij ellendige schoft, gij wist dat
zeer goed, toen ik gedwongen werd zijn naam te mis
bruiken. Nu, op dit oogenblik wil ik mijn aandeel in de
winst hebben, anders ga ik rechtstreeks naar de politie.
Gaf Goldstein hem iets? vroeg Schmelzer, die
brandde van nieuwsgierige belangstelling.
Ja vijfhonderd mark. Ga maar heen en drink
je dood! zei hij. Hier heb ik zijn naam en adres en
dat van dien teringlijder ook die kwam vroeger
meermalen bij ons op het kantoor. (Wordt vervolgd.)
Ik heb reeds lang Kaïniet voor mijn
weiden besteld.
Twee pendanten.
2o. Bi) Wblterbuur.
Wolter Kennen we reeds. En dat hij geheel anders
is dan zijn buurman Scholte, weten wij ook. Toch moet
gij niet denken, dat hij zoo maar voetstoots alles aan
neemt, wat men hem zegt. Al komt het ook uit de
beste bronnen, hij moet zich zelf eerst overtuigd hebben,
voor hij iets nieuws gelooft. En zeker zal hij nooit een
ander raad geven, of hij moet dubbel en dik weten, dat
het zeker waar is, wat hij beweert.
Toen hij Scholte den raad gaf, Kaïniet op zijn weiden
te doen, wist hij dan ook zeer goed, dat het hoog noodig
was en dat het goed zou werken. Vroeger verkeerde
hij ook in de meening, dat de weiden van zelf groeiden
en het gras geen bemesting noodig had. In dien tijd
stondenzijn wei- en hooilanden er bijna even slecht voor,
als nu bij zijn buurman en moest hij ook gedurende den
Laat voorloopig alles zooals het is; dan zal ik
trachten Hollenberg te «knippen* zonder u in de zaak
te mengen.
Een uur later ontving Schmelzer bericht dat Hollen
berg toebereidselen maakte om Duitschland te verlaten;
hij wilde met den nachttrein naar Hamburg, om zich
daar in te schepen naar Amerika.
Schmelzer ging dadelijk heen om dit nieuws mede
te deelen aan zijn chef, die deze zaak in handen had.
Doch de bekentenis van Kalmuck had aan de zaak een
geheel andere wending gegeven. De hoogere ambte
naren stonden in twijfel wat zij doen tpoesten. Zij had
den thans afdoende bewijzen dat de moord op den graaf
volstrekt niets had uit te staan met de polis der levensver
zekeringmaatschappij. De verklaring van Hollenberg dat
hij Heinz Werling met graaf Ahlers in kennis had ge
bracht, alleen met het doel hiermede een goed
werk te verrichten, en dat de graaf wist met wien hij
te doen had, werd alleen weersproken door de getuige
nis van Goldstein’s klerk, den jongen heer Geluk. Doch
deze had gezegd dat hij Goldstein haatte en wraak op
dezen wilde nemen.
Onder zulke omstandigheden werd het zeer bezwaar
lijk Hollenberg gevangen te nemen.
Hollenberg en Goldstein hebben niets uit te staan
met den moord, zei de chef. Wij moeten de schurken
nog een poosje in vrijheid laten en een goede gelegen
heid afwachten om hen vast te houden. Wij zullen
Hollenberg niet verhinderen naar Amerika te gaan,
maar zullen den chef der politie te New-York per te
legraaf waarschuwen; dan kunnen wij hem altijd vinden
wanneer wij hem noodig hebben.
Het speet Schmelzer geweldig dat zoo’n schurk hem
door de vingers glipte, doch te zelfder tijd begreep hij
toch ook dat Heinz Werling hierdoor aan groote moei-
I lijkheden ontkwam.
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
60)
De majoor, die na de eerste ontroering tot de vaste
overtuiging kwam dat zijn zwager de volle waarheid
sprak, hielp hem wat hij kon om de bekommernissen
van zijne zuster te verdrijven.
Hoe vreemd was de hereeniging voor de beide echt-
genooten na zulk eene lange scheiding, maar ook hoe
gelukkig waren zij! MevrouwWerling gevoelde zich alsof
zij uit den dood tot een nieuw leven was opgestaan.
Gelukkig, nu zij weder in zijne armen rustte, wilde
zij bij hem blijven, doch Heinz en de majoor wezen
haar op het gevaar, dat hij daardoor zou loopen. Immers
daarmee was zooveel als aan de geheele wereld bekend
gemaakt: Heinz Werling leeft.
Eindelijk kwam het oogenblik dat zij weg moest.
Zij scheidde moedig, immers, haar hart was vervuld
van dankbaarheid en hoop.
Heinz beloofde, dat hij een tweede samenkomst zou
bewerken, zoodra hij Schmelzer gesproken had. Als in
een droom verliet Marie de woning van haar echtge
noot.
Toen Heinz het goede nieuws van Schmelzer had
vernomen, vertelde hij hem in den eersten roes
vreugde en verlichting, dat hij bezoek had gehad
zijn vrouw.
Thans, nu de wereld zal vernemen, dat ik o n-
schuldig ben, kan ik tot haar gaan; nu
Nog niet, mijnheer Werling, viel Schmelzer hem
het hoofd schuddende, in de rede. Voordat ge dit kunt
ders en langen baard, gruwelijk van aanzien,
als hij toornig was. Met velen uit den omtrek,
die ook, evenals hij, hunne have hadden ver
loren en van wraakzucht gloeiden, spande hij
samen en bracht weldra een legertje van 600
man op de been. Eerlijk kreeg deze troep
den naam van Arumer Zwarte hoop, in tegen
stelling met de Saksische. Met zulk een wak
ker man als Pier en diens even kloeken neef
Groote Wierd (Jelckama) aan het hoofd, zetten
zij de Saksische benden na, om ze uit Fries
land te drijven. Vervolgens bestreden zij vol
moed de door Karel V gezonden benden en
verder allen, die zij dachten de rust en de vrij
heid des lands te belagen.
De slimme Karei van Gelder, die met vrien
delijke woorden en beloften van herstel der
Friesche vrijheid, velen wist te paaien, werd
het ook eens met Groote Pier en zijn troep.
Die Gelderschman vereenigde zich gaarne met
hen, om zich van hunne kracht te kunnen be
dienen, alsook omdat hij anders deze kloeke
mannen zou hebben te vreezen, indien slechts
het vermoeden in hen oprees, dat hij heimelijk
heer van Friesland wenschte te worden, zooals
hij ook heer van Groningen was. In Gronin
gen had hij door sluwheid zijn mededinger,
graaf Edzard van Oost-Friesland, den voet ge
licht. Hier, in Friesland, kon Groote Pier hem
even gevaarlijk worden en zijne plannen ver
ijdelen.
de kerken. Te
Karel V verklaren. Sneek werd toen de zetel
van het Geldersch gezag, dat daar zijn luister
ten toon spreidde en van daar uit de overige
deelen van Friesland veroverde. Zelfs waagde
de Geldersche hertog het om in 1516 de stad
Leeuwarden aan te vallen en haar 8 weken
te belegeren. Maar Karel V zond een leger
van 4000 soldaten en 300 ruiters uit Holland
dat te Harlingen landde en Leeuwarden ont
zette.
Jaren lang bleef Friesland een twistappel
tusschen de beide Kareis, totdat eindelijk in
1522 de Gelderschman voor den machtigen
keizer moest wijken. Friesland kwam bij de
overige Nederlanden.
Onderwijl hadden vooral de dorpen veel
van den moedwil der vreemde soldaten te
lijden. Vooral is berucht de zwarte hoop, Dit
waren soldaten van George van Saksen, die,
toen hun heer zijne zaken zag verloopen, geene
soldij meer kregen en zich zelf trachtten scha
deloos te stellen. Te Leeuwarden in garni
zoen liggende, verbrandden zij Holwerd en
Oudega (Smallingerland). De kloosters Anjum,
Lidlum en Bajum verkeerden bijna in puin en
Franekeradeel en Barradeel werden voortdu
rend gebrandschat. Tjummarum werd bijna
geheel verwoest en het dorp Kimswerd ge
plunderd en met kerk en al in brand gestoken.
Zij verbrandden of plunderden Longerhou,
Exmorra, Schettens, Allingawier, Parrega,Tjerk-
werd enz. en verbrandden er
Bolsward en Workum richtten zij gruwelijke
moordpartijen aan, verbrandende te Workum
ook kerk en toren. Hichtum, Burgwerd, Hart-
werd, Nijland, Folsgare, IJsbrechtum, Winsum,
Oosterlittens, Hijdaard, Wommels, Oosterend,
Lutkewierum, Bozum, enz. werden verbrand.
De verwoesting van Kimswerd geschiedde
in 1515. Daar woonde destijds een bemid
deld man, een vreedzaam en gegoed landbou
wer, die ook zich van have en goed zag be
roofd. (N. B. De woonplaats van deze man,
Groote Pier, is nog altijd te Kimswerd in de
buurt bekend als De Winkel of wel De Oude
Winkel.)
Op eene geduchte wijze wilde hij zich wreken.
Wegens zijne lange gestalte, sterk en forsch
voorkomen, was hij onder den naam van Lange
of Groote Pier bekend, hoewel hij waarschijn
lijk een edelman uit het geslacht der Heemstra’s
was. Hij wordt beschreven als een zeer rijzig,
zwart man, met groote oogen, breede schou-
wagen, valt er nog veel te doen.
Daarop vertelde hij de ontdekking, die Proft gedaan
had; dit was de reden, waarom hij, Schmelzer, het
’t best achtte alles te vermijden, wat in het voordeel
kon pleiten vanProft’s inzicht der zaken. Verder zei hij:
Nu weten wij wel, dat gij onschuldig zjjt; maar
de zaak van Hollenberg en de polis blijft nog hangende.
En hoe zal ik hem kunnen beschuldigen dat hij met u
een komplot heeft gesmeed, en dan terzelfder tijd zeg
gen dat gij niet hebt meegedaan? Ook zou het een
waagstuK zijn, wanneer ge voor het gerecht als Robert
Werling zoudt verschijnen en daar de laatste woorden
van uw broeder herhaaldet, zooals ge aan mij hebt
gedaan. En u bekendmaken als Heinz Werling is ook
niet raadzaam. Om u een dienst te bewijzen, heb ik
veel op het spel gezet; ik wil er niet over spreken of
ik daarmee goed of slecht heb gehandeld, maar ik zou
niet gaarne zien, dat ge door uw verdere handelingen
alles in duigen wierpt, wat ik gedaan heb.
Wat zou het gevolg zijn wanneer ik bekende
wie ik ben? vroeg Heinz.
Danzoudt ge in zeerleelijke omstandigheden komen;
gij woont in het huis van James Walter en leeft van
zijn geld.
Neen, dat is het mijne, ik heb het geërfd, ik ben
in het bezit van zijn testament; alles behoort mij toe
volgens recht en wet.
Ja, dat is goed; maar ik raad u tocli aan, dit niet
wereldkundig te maken. Ik ben geen rechtsgeleerde,
maar ik geloof toch, dat ge groote moeielijkheden zoudt
moeten overwinnen, voordat het gerecht uw wettige
aanspraken erkende. Het vermogen behoort u toe
maar er is toch iets ongewoons, iets bijzonders in den
loop der gebeurtenissen.
Ge hebt gelijk, zuchtte Heinz, maar wat kan
ik thans doen?
weidegang heel wat bijvoeren, om zijn vee niet te laten
verhongeren. Doch zie nu eëns! Al zijn weiden staan
prachtig gevuld, er is boven- en ondergras, en de witte
klaver vertoont zich overal tusschen het gras; niet te
veel klaver, dat is ook niet noodig, maar toch voldoen
de. Geen klaver, als bij Scholte Stuggink, deugt in
het geheel niet. En Roobol of Hermoes? Zoek maar,
of gij ergens iets van dat schadelijk onkruid vindt. Er
is geen plantje te bekennen. En dat komt enkel en
alleen, omdat hij met Kaïniet bemest. Vroeger, of lie
ver een paar jaar geleden, want bemesten doet hij zijn
land al lang, een paar jaar geleden gaf hij ook wel
Kaïniet, maar in verhouding tot het slakkenmeel niet
genoeg.
Langzamerhand is hij gaan inzien, dat vooral op
zandgrond, de weiden meer Kaïniet moeten hebben
en geeft hij, al naar het uitkomt, van 600 tot 1000
K.G. per Hectare. Verleden jaar nog, om ook
zekerheid te hebben van de werking van Kaïniet op
zwaardere gronden, heeft hij op een weide op kleigrond
een proef genomen. Het vorige jaar had hij op de
gansche weide kalk laten brengen en nu gaf hij verle
den jaar op de eene helft superphosphaat en op de an
dere helft superphosphaat met Kaïniet. Van de eene
helft, die welke hij met Kaïniet bezaaid had, trok hij
meer dan 3000 K.G. hooi, per Hectare berekend, meer.
Na aftrek der meerdere bemestingskosten had hij een
winst van een kleine zestig gulden. Maar Wolter be
grijpt, dat het hem niet alleen in de grootere hoeveel
heid van het gras zit. Hij merkt heel goed, dat één
voer hooi van zijn met Kaïniet bemeste weiden, meer
waarde heeft dan twee voer van de weiden van zijn
buurman Scholte. De aard, de kwaliteit van zijn gras
is beter. Geen mos, geen zure grassen vindt men bij
hem en dat gaat heel wat in de voedingswaarde sche
len. Dat is dan ook heel goed aan zijn beesten te zien.
Zijn stal wedijvert met de beste in de streek. Dat
schrijft hij niet alleen, maar toch voor een groot ge
deelte, aan zijn bemesting toe.
Wolter is er dan ook elk najaar vroeg bij, om zijn Kaï
niet te koopen. Hij bemest zijn weiden altijd vóór den
winter, zoo vroeg mogelijk. Hij weet bij ervaring, dat
Kaïniet vroeg op de weiden moet uitgezaaid worden
en wacht dan ook niet zoo lang met den aankoop, als
sommige zijner buren.
N. B. En nu de moraal? Wanneer gij wilt zijn als
Scholte Stuggink en uwe weiden en vee wilt zien ver
armen, kan koopt gij geen Kaïniet. Doch wilt gij wor
den als Wolter, en een mooien stal met vee en goede
weiden hebben, dan volgt gij ook zijn voorbeeld en
bemest uwe weiden met Kaïniet, vooral dit jaar, nu de
Kaïniet bijna weggegeven wordt.
O. -G.
Geen deel van Nederland heeft zeker oud
tijds meer geleden van overstroomingen, van
vreemde invallen, maar vooral van eigen ver
deeldheid, dan juist Friesland. Het ligt niet
in ons plan, hierover uit te weiden. We zullen
alleen melden, dat omstreeks het jaar 1500
Friesland niet meer was een Dry land. Tot
dan toe hadden de Friezen, hoezeer ook door
onderlinge twisten verdeeld, nog altijd den
vreemden belager hunner onafhankelijkheid
buiten hunne landpalen weten te houden; maar
toen was het gedaan met Frieslands vrijheid.
In het jaar 1498 Filips de Schoone was
heer der meeste Nederlanden en zijn vader
Maximiliaan werd keizer van Duitschland
in genoemd jaar dan gaven deze vorsten Fries
land in leen aan hun legeraanvoerder hertog
Albrecht van Saksen. Wel waren zij dezen
veel verplicht, want jaren lang had hij hen
bijgestaan in verschillende oorlogen. Boven
dien was men hem nog 300,000 rijnsche gul
dens schuldig wegens betaalde soldij. De
Saksische hertog wist zich door de zwakste
der beide Friesche partijen de Schieringers
in het land te dringen, vestigde zich met
zijne zonen op Sjaerdema-huis te- Franeker en
wist zich, nog in 1499 in de kerk van Olde-
hove te doen huldigen. Uitgaande ter ver
overing van Groningen, waarmee hij ook be
leend was, stierf de Saks reeds in 1500 te Em
den. Alstoen werd Friesland bestuurd door
Hugo van Leysenach, uit naam der beide zo
nen Hendrik en George van Saksen. Eerst
toen de laatste in 1504 zelf in het land kwam,
werd het bestuur krachtig en goed gehand
haafd.
Maar de Friezen haalden in 1514 den her
tog Karei van Gelder in het land, meenende
door dezen den Saks te kunnen verdrijven en
weer vrij te worden.
Hertog George van
rechten voor 100,000 goudguldens
Karei van Oostenrijk, den lateren keizer Ka
rei V van Duitschland, die ook koning van
Spanje en heer van bijna alle Nederlanden was.
Met weinig moeite namen de Geldersche
soldaten een deel van Friesland in. Slechts
drie steden en 8 grietenijen bleven zich
A
I
■t
JURANT.
""jll