MHW8- EU mEmTIEBLAD
Humeur.
De Pelsjas.
W SKEKK ES M8TWES.
60e Jaargang.
Zaterdag 2 December 1905.
Uo. 96.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Feuilleton.
De Tuin in den Winter.
Zij.
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
Het wil doen
van welken aard het
niet alleen
maar ook over diens
meisje. Ze gaven elkaar een kus, en zij nam vertrou
welijk zijn arm,
Je dacht mij zeker vanavond niet te zien? vroeg
Het recht van lachen.
In den schouwburg te Darmstadt werd een treurspel
gegeven. Terwijl het publiek met de grootste spanning
de aangrijpende handeling van het stuk volgde, ver
oorloofden zich een paar jonge dames en jongeheeren,
die in de hoogere regionen hadden plaats genomen,
voortdurend uitbundig te lachen, waarover het publiek
zich zeer ergerde. Een bediende van den schouwburg
kreeg de opdracht, den lachers stilte te gebieden. Hij
ging naar het gezelschap toe en zei met luider stemme:
«Hoort eens! D’r wordt niet gelachen, als er niet
gelachen wordt; als jullie lachen willen, dan moet je
komen, als er gelachen wordt!»
Op deze woorden volgde een uitbarsting van vrooljjk-
heid in de geheele zaal.
Student (in een restaurant, als hij zijn kleerma
ker en zijn schoenmaker het lokaal ziet binnenkomen):
’t Is wat moois! Waarom hebben de restaurants ook
geen nooddeuren.
ten ook niet geschikt. De winter en het vroege voor
jaar zijn dus de tijden bij uitnemendheid tot algeheele
bemesting van den tuin. Tenminste tot bemesting met
die stoffen, welke zoo vroeg vooruit kunnen uitgestrooid
worden. En tot die behoort in de eerste plaats de
Kalimest. Is er Kali noodig in den tuin? Antwoord:
Ja en nog eens ja. En wel om twee zeer gewichtige
redenen. Die zijn:
lo. Bijna alle tuinbouwgewassen halen heel wat Kali
uit den grond, sommigen zelfs zeer veel.
2o. De mest, die de tuinman gebruikt gewoon
lijk beer of iets dergelijks bevat betrekkelijk slechts
zeer weinig Kali. Wanneer we nu daarenboven nog
weten, dat verschillende proeven, die met tuinvruchten
gedaan zijn, aangetoond hebben, dat de met Kali be
meste bedden boven andere, niet met Kali bemeste,
uitmuntten in hoeveelheid en hoedanigheid van de op
brengst, dan is het zeker niet meer noodig op kalibe-
mesting van den tuin aan te dringen.
Dat wilde ik ook niet doen. Ik wilde slechts wijzen
op de geschiktheid van den winter voor het houden
van die bemesting. En welke kalimest is nu het ge
schiktst voor den tuin? Gewoonlijk beveelt men als
zoodanig patentkali aan. En inderdaad, er zijn met
patentkali proeven gedaan met prachtige resultaten.
Doch wanneer men nu bemest, zie ik in het ge
heel geen reden, waarom we niet even goed Kaïniet
zouden kunnen nemen. Kaïniet is tegenwoordig
spotgoedkoop. En de tuinman moet toch ook het oog
op zijn beurs houden. Strooi daarom ééns wat Kaïniet
in je tuin. Nu, dadelijk of op zijn laatst in December
of Januari, zoo ongeveer 8 a 10 K. G. per Are.
O.-G. J. A. V.
(Voor tuiniers en liefhebbers van tuinieren.)
Er komt nu onderhand voor den tuinier een tijd,
dat hij in zijn tuin opruiming kan houden. De meeste
bedden zijn kaal geplukt of gesneden. De boonstaken
zijn aan één kant gezet of onder dak gebracht. Hier
en daar nog een hoekje met spruitkool, maar overi
gens raakt de tuin zoo langzamerhand leeg.
Sommige tuiniers laten de bedden zoo ongeveer
liggen zooals ze nu zijn, tot het voorjaar weer in het
land komt. Anderen bezorgen den tuin vóór den winter.
En deze laatsten doen veruit ’t verstandigst. Wanneer
de verschillende bedden nu gespit worden, heeft de
grond in den winter de gelegenheid om eens goed uit
te vriezen. De bodemdeeltjes verkruimelen en de
grond wordt fijner, muller, wat vooral voor de tuin
vruchten van zeer veel gewicht is. Het is wel wat
meer werk, want de voorjaarsarbeid vermindert er
niet veel mede, maar de moeite wordt dubbel beloond.
Ener is tevens gelegenheid, om den tuin in z’n geheel te
bemesten. In den zomer baart de bemesting altijd
eenige moeielijkheden. De bedden komen dan zeer
ongelijk leeg en voor overbemesting zijn alle tuinvruch-
De tweede violist bewoog zijn strijkstok mat en
lusteloos. Hij was vermoeid, en als hij vermoeid was
wat dikwijls gebeurde danste er in zijn brein
heel andere muziek, dan die van de operette, welke
hij moest spelen, avond op avond, en die hem verveel
de en ergerde.
Toen de voorstelling geëindigd was en hij zorgvul
dig zijn instrument inpakte, kwam de kapelmeester
naar hem toe.
’t Spijt me, Jack, maar als je je niet meer in
spant, zal ik je plaats aan een ander moeten geven.
Hoe is het? Je kunt toch goed spelen, als je lust hebt.
Ik was zoo moe van avond.
Maar dat is in den laatsten tijd al dikwijls voor
gekomen Je werkt overdag zeker te hard, zei de
man vriendelijk.
Misschien. En dan het prulwerk, dat ik hier
te spelen heb!
Prulwerk? Ik stem toe, dat ’t geen muziek van
den eersten rang is, maar ze is toch wel aardig
en ’t betaalt goed.
Dat weet ik, zei Jack, zijn vioolkist opnemend.
Laat mij ’t nog eens probeeren; ik zal mijn best doen
morgenavond wakker te blijven.
Goed! Maar denk er aan, dat ik verantwoordelijk
ben voor de zaak.
Buiten het theater werd Jack opgewacht door een
om ging Jack zelf open doen, om te zien, wie er was.
Op de stoep stond een man, pover gekleed en bib
berend van de kou.
Meneer, zei een stem, ik zag licht en ik
dachtmogelijk is daar iemand, die mij wat te eten
wil geven en misschien onderdak voor den nacht.
De stem klonk beschaafd. Jack aarzelde een oogen-
blik; toen overwonnen nieuwsgierigheid en medelijden.
Bang was hij niet, en om te stelen zou men deze arme
lijke woning niet uitkiezen.
Kom binnen, zei hij.
De man volgde hem in de kamer en bleef bedeesd
staan bij de deur; hij droeg een groot pak, gewikkeld
in wasdoek of zoo iets. Jack keek er naar, een beetje
wantrouwig.
’t Is geen gestolen goed, zei de man.
Dat dacht ik ook niet. Ga zitten. Ik kan je niet
veel aanbieden, maar ’t is van harte gegund.
Hij haalde het weggezette eten weer uit de kast.
is heel vriéndelijk, meneer, begon de man.
Ik had dat niet verwacht. Ik begon al te twijfelen, of
er in heel deze groote stad een mensohelijk hart zou te
vinden zijn.
Zoo ziet ge alweer dat de menschen minder hard
vochtig zijn dan ze lijken. Tast nu maar toe.
De vreemdeling at, en zijn gastheer keek van tijd tot
tijd naar hem, bescheiden en delicaat. De man was
armoedig gekleed, doch zijn ui terlijk goed verzorgd.
Zijn handen waren fijn en blank. Jack kon dit niet
goed rijmen met den vervallen staat zijner kleeding.
(Slot volgt.)
In het spraakgebruik wordt hiermede niet
juist hetzelfde bedoeld als met «stemming»,
ofschoon beide woorden toch eigenlijk het
zelfde beteekenen. Doch deze is de meer
verborgen, niet altijd naar buiten zich open
barende gesteldheid des gemoeds, teweegge
bracht door omstandigheden van het heden,
door herinneringen uit het verleden, door uit
zichten voor de toekomst; ook van indruk
ken der zintuigen, verkregen door kunstgenot!
Niet zelden overvalt ons een stemming, zon
der dat wij door eigen wil er toe hebben
medegewerkt; dikwijls ook voelen we ons ge
drongen, er niemand deelgenoot van te maken.
Met «humeur* is het geval eenigszins an
ders, ofschoon niet zelden ongeveer gelijke
oorzaken er haar werking op uitoefenen. Doch
het treedt meer naar voren, drukt zich uit in
woorden, in de klank der stem, in het ge
baar en in den blik. Het wil doen gevoe
len, dat het er is, en
is, en voert zekere heerschappij
slechts over den drager,
naaste omgeving.
Of het onderscheid hier juist is weergege
ven, durven wij niet zeggen! zulke omschrij
vingen zijn ook niet gemakkelijk. Toch voelt
ieder terstond, dat er verschil is, zij het ook
door het meer losse, ruwe, willekeurige, dat
van het humeur een kenmerk is.
Nu weten wij ook door de ondervinding,
van welke uitwerking dit is op anderen. Het
humeur plant zich voort, breidt zich uit, wekt
het gelijksoortige op, bepaalt den toon van
den omgang, is van invloed op onze onder
linge betrekkingen. Men zou het de kleur
van het karakter kunnen noemen.
In zekeren graad van afhankelijkheid van
elkander verkeeren wij allen, dat is niet al
leen zoo met hetgeen wij gewoon zijn meer
deren en minderen te noemen, ook ten op
zichte van gelijken is het waar. Neem twee
vrienden van dezelfde maatschappelijke ge
steldheid, die, in stoffelijken zin, elkander ge
heel kunnen missen, hun wijze van zijn, zoo
als die zich wederzijds openbaart, is wel
degelijk van invloed op elkanders gemoeds
leven.
Nu zijn er menschen, wier humeur vele en
groote schommelingen vertoont. Al wat hun
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
Neen; was je op de galerij?
Ja.
Ze stapten een poos zwijgend voort, in de richting
van het East-End. Achter hen liep een man in een
pelsjas, waarvan de kraag opstond. Het meisje zag om
en bemerkte hem.
Had je ook maar een pels, Jack! zei ze.
Hij lachte.
Er is veel meer kans, dat ik binnenkort in ’t
geheel geen jas heb. Griffie vertelde mij daar straks,
dat ik wel kon gaan, als ik niet beter speelde.
Schandelijk!
Hij is in zijn recht, kindje- Ik kan mijn aandacht
niet houden op dat werk. Maar wat kan het ook sche
len! Ik heb mijn viool nog, en mijn opera is bijna al.
Eenmaal zullen wij rijk zijn. Had ik jou maar altijd bij
mij! We zullen echter nog een poosje moeten wach
ten
Moeten we? zeide Nellie aarzelend. Ik dacht
zooals we getrouwd waren, zou ’t beter voor je
zijn. En ik zal je niet veel kosten. Met teekenwerk
kan ik er nog wel wat bij verdienen.
Ik zou niet willen, dat jij zoo hard werkte.
Ik zou dan veel gelukkiger zijn.
En als ik nu mijn baantje eens kwijt raakte?
Dan vind je wel een beter.
Goed kind! Als ik jou niet had, zou ik al mijn
moed reeds lang kwijt zijn... Ik zal er over denken,
wat je gezegd hebt. Als wij er maar eenigszins konden
komen.
O, ik weet zeker, dat wjj er heel goed komen.
wedervaart, spiegelt zich af in gedragingen
jegens anderen, minstens in den toon, die
tegenover hen wordt aangeslagen. Iedere
teleurstelling prikkelt hen tot wrevel, en het
schijnt hun een behoefte te zijn, dit gevoel
te luchten; geringe vreugde is reeds vol
doende, om hen op te wekken tot een vroo-
lijkheid, die zij geenszins verbergen. Dat geeft
aan hun houding, aan hun manieren en be
wegingen, iets zeer afwisselends, waarop nooit
lang staat is te maken; niet altijd kan dade
lijk ontdekt worden, wat men aan hen heeft.
Het grillige in de uitingen van hun inwen
dig leven doet denken aan het Aprilweder,
het eene oogenblik met zwaarbewolkte luch
ten, weinig uren later met helderen zonne
schijn. En doorgaans weten zij wel, dat zij
zoo zijn, beschouwen zij het als iets heel
gewoons, als de uiting van openhartigheid en
afkeer van veinzerij. Ook zouden zij het niet
aangenaam vinden als er geen notitie van
werd genomen; immers, men vertoont zijn
humeur opdat het gezien zou worden, en is
geneigd het als een blijk van geringschatting
te beschouwen, als er niet voldoende acht op
werd geslagen.
Het geldt als een lofspraak, wanneer van
iemand wordt gezegd, dat hij is van een ge
lijkmatig humeur. Inderdaad geeft dat een
indruk van standvastigheid en van geest
kracht; men weet, wat men aan hem heeft
en wat van hem verwacht kan worden. Nu
hebben wij dat niet altijd in onze macht; de
omstandigheden kunnen ons humeur soms
duchtig uit den koers drijven.
Toch is en blijft ook op dit gebied een
ernstig streven zeer sterk aan te raden. Wie
het niet bij ondervinding kent, weet niet welk
een heerlijk gevoel de vrucht is van een door
zelfbeheersching behaalde overwinning op het
humeur.
Daar moet het heen. Dat de onderlinge
welwillendheid kleur geeft aan de samenleving
erkennen wij allen; waar zij ontbreekt en
derhalve de onaangenaamheden op den voor
grond treden, zijn wij er doorgaans gauw mee
klaar om op anderen de schuld te werpen.
Van hoe ontzaglijk veel waarde daarvoor het
behoud van een goed humeur is, het kan niet
genoeg in gedachte gehouden worden.
Daar ligt schijn noch schaduw van veinzerij
in. Men laat den menschen niet iets anders
zién, dan men werkelijk is; neen het streven
is juist om te zijn wat zij gaarne zien. Zij
worden niet ontmoet met het vertoon van iets
dat niet bestaat, maar in het aanzijn wordt
geroepen wat hen aantrekt en verheugt.
Het is maar dat wij ieder geven wat hem
toekomt. Onze teleurstellingen, of de uitingen
van een minder goede gezondheid, de afspie
geling van een duister plekje in het gemoeds
leven, dat zijn alle dingen, die wij voor ons
zelven moeten houden, om er, zooveel moge
lijk, nog ons persoonlijk voordeel mede te
doen. De anderen hebben aanspraak op een
vriendelijken toon; valt het ons niet gemakke
lijk, dien te doen vernemen, dan is het in die
donkere uren beter geen omgang te hebben
dan een, die van weerszijden ongunstige in
drukken achterlaat.
Een goed humeur opent de harten voor een
samenwerking, waarvan de noodzakelijkheid
niet behoeft aangetoond te worden, houdt de
geesten wakker voor wederzijdschen opbouw
van het innerlijk leven. Het is de olie, die,
op de golven van het maatschappelijk verkeer
uitgestort, ze zacht doet heenglijden. Laten
wij er niet karig mee zijn, om veilig door de
branding heen te varen. S. C.
Zeg, je gaat van avond toch niet meer werken?
Een paar uurtjes maar.
Eenige minuten later had hij afscheid van haar ge
nomen bij de deur van een klein huis in een zijstraat,
en hij zocht zijn eigen woning op in een dergelijke
straat, niet ver af.
Toen Jack den sleutel stak in de deur van het huis,
waar hij een kamer had, zag hij een man in een pels
voorbij gaan. Wat deed die in deze onaanzienlijke
buurt?
De violist vond een eenvoudig avondeten gereed
staan. Hij raakte het nauwelijks aan en ruimde zelf
spoedig de tafel op, om te gaan werken. Het was een
heel eenvoudig gemeubeld vertrek; de eenige voorwer
pen van waarde, die men er vond, waren een piano en
de viool; deze schatten hielpen hem schoone toekomst
beelden te vormen; zij stelden hem in staat, te uiten,
wat er in zijn binnenste omging.
Hij nam muziekpapier en begon de balken te vullen
met geheimzinnige teekens, welke dikwijls zooveel meer
zeggen dan woorden.
Doch de scheppingskracht verliet hem spoedig; hij
nam nu de viool en speelde eenige stukken over, die
al voltooid waren: telkens veranderde hij iets hier
en daar in de muziek.
De tijd vloog om en geen geluid drong er tot hem
door van de stille straat. Jack begon een sonate te
spelen, die hij gecomponeerd had; hij was nu een
geheel ander man dan de violist uit het orkest. Het
werk was goed en hij speelde prachtig. Het sleepte
hem geheel mee, en toen hij de viool neerlegde, ston
den er tranen in zijne oogen.
In de stilte hoorde hij nu duidelijk voetstappen in
de straat; een oogenblik daarna werd er aan de voor
deur geklopt. De hospita was al lang naar bed; daar-
lURANT