Aan den rand van den afgrond. II NIEUWS- EN immNTIEBBD Vue HE^GELEK- vvii uuiwii un viukhiu K. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Feuilleton. I e x806. en en er, de huis en uw en (Slot.) de I dat is van de in it'x^e niet te?e. k. a Ge- hengelaars, langs vaar- en kanaal- De torenklok sloeg tien uur. Een politieagent kwam voorbij en zoodra deze verdwenen was, verscheen er een gestalte van achter een muur. Het was Paul North, die van onder zijn jas een touwladder te voorschijn haalde en met een zwaai er in slaagde den haak boven aan den gevangenismuur vast te hechten. In een oog wenk had hij de ladder beklommen, en de vijl tusschen de chrysanten laten vallen. Toen haastte hij zich weer naar beneden, verborg de ladder en liep naar den hoofd weg. Hij ontmoette niemand. Zoover was alles goed gegaan. Den volgenden morgen, toen de gevangenen op de wandelplaats liepen, stiet een van hen in de nabijheid van het bloemperk plotseling een luiden kreet uit en viel op de bloemen neer. Door twee bewaarders werd hij weggedragen. Hengelaars ziet men overal, in alle vqtfmen, onder alle standen; de referendaris aan ’t mi nisterie en het jongste klerkje op het kantoor; de huwbare jonge dochters en haar moeder; het proponentje en het candidaat-kamerlid; 'de schooljongen en de leeraar; de boer en de grond bezitter; waar zouden wij ophouden? Waar zoo velerlei lokaas wordt gebruikt, daar mag de raad niet overbodig zijn: Ziet toe, dat gij niet te haastig toehapt. Fr. Cl. end, ingegaan tocht een blauwen buil een verstuikten arm be- Het zou verduiveld jammer zijn, wanneer ik misschoot. Maar daar gaat het! Bij deze woorden haalde hij den trekker over. De gevangene Otteway kreeg een hevigen schok, greep met zijn linkerhand naar zijn rechterarm zag om. Bravo! riep North opgewonden uit. Hij heeft het! zeide Qrevison. Heeft wat, Leo? vroeg een stem achter hem. Ella stond in de geopende deur. Niets beste meid, niets, wij zagen alleen naar gevangenen, antwoordde hij met iets ruws in zijne stem. Toen het meisje zich weer verwijderd had, wendde hij zich tot North, die met verbazing bemerkte dat hij doodsbleek was. Mijn zuster weet niets van dit alles, zeide Grevison, zij zou ons toch niet kunnen helpen. Je moogt er dus met haar niet over spreken. Is dat duidelijk? Ik begin er iets van te begrijpen. U zinspeelt op het bloemperk aan den buitenmuur? Juist. En ligt daar een vijl tusschen de bloemen? Neen. Maar jij moet vanavond op den muur klimmen en daar een vijl neergooien. North verbleekte. D vergeet, dat ik pas uit de gevan genis ben ontslagen, fluisterde hij. Ik herinner mij, dat ik je gisteravond voor zelfmoord heb gespaard. Deins maar niet terug, ik weet het. Ik herinner mij, dat je mijn gastvrijheid hebt aangenomen, dat ik je van avond honderd pond sterling zou uitbe talen. Ben je nu al een lafaard? Neen, neen! Alleen maar denk eens dat u uw doel mist? Ik veronderstel, dat u plan heeft die pijl in Otteway’s kleederen te schieten. Maar wanneer u mist en een ander treft Dan zal ik binnen het kwartier van woning verande ren! Ik zal niet missen. Ik heb mij een maand lang met dit ding geoefend. Ga nu op zij en zie toe. Grevi- son deed de pijl in den loop van de buks en liet die rusten op de vensterbank. Toen knielde hij neer en richtte de buks op Otteway. Het was een moeielijke taak. Tweemaal keek hij op zonder den trekker te heb ben overgehaald. Hij zag bleek. Zie je, riep hij uit, ik heb slechts proeven genomen op stabiele voorwerpen. ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonn 'Ur®®r?e. - ■*er LAA. regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote - plaatsruimte. de Alexander Ver Heul vereeuwigde het type in een zijner geestige teekeningen. Zoodra de zomer in het land komt begint een zekere onrust zich van de liefhebbers meester te maken, en laat ia den nazomer wordt het vïsclituig weggeborgen met een zucht. De kleine jongen begint met een stokje, een draadje garen en een gebogen speld, bij wijze van vischhaak, jacht te maken op ste kelbaarsjes, die hij in een nauwe flesch een smadelijken dood laat sterven. De grooteren en volwassenen gaan even uit in de avond uren, of er ook een bakvischje (geen jonge dame) te vangen is bij het avondbrood. De echte liefhebbers trekken, op Zondagen vooral, voor dag en dauw uit met hun wormendoos en hun vischzak, hun tabakszak en hun veld- flesch (de laatste vooral) om ter plaatse te zijn voordat schepen en stoombooten het water in beroering brengen. Bij troepjes trekken ze uit en al even buiten de stad beginnen ze maar vast eens in te leggen (je kon nooit weten!) en het eerste vischje, groot of klein, wordt begroet met een vreugde, alsof een over winning van belang was bevochten en gehul digd met een langen teug uit de meer vermelde veldflesch, waarmee de anderen instemmen, al is 't dan niet uit vreugde over de vangst, dan toch tot troost voor de teleurstelling dat ze nog «geen beet« hadden. Verder trekt het gezelschap, de pijp in den mond en in stomme oplettendheid staren ze op den dobber, totdat ’t sommigen onder den vereenigden invloed van het zachte gras, de flikkering der zon op het water en de her ik houd niet van een gesloten rijtuig maar moet toch zorgen, dat hij wegkomt. Rijd langzaam op en neer, maar verwijder je niet verder dan vijftig meter van de plaats. Wanneer je een zacht gefluit hoort, moet je haas tig naderbij komen. Otteway en ik springen in het rij tuig en dan rijd je zoo snel mogelijk weg. In orde, antwoordde North, waar zult u wachten? Aan het andere einde van den gevangenismuur. In de schaduw van dat groote uitbouwsel daar. Otteway zal wel niet lang meer op zich laten wachten. North reed weg. Hij was erg zenuwachtig. Het was reeds bijna één uur, een dikke mist hing over de rus tige straten en nauwelijks kon hij de vage omtrekken van het gevangenisgebouw zien. De straten waren nog niet geheel verlaten. Nu en dan ratelde nog een rijtuig voorbij. Twintig minuten verliepen. Een zenuwachtige op winding maakte zich van North meester. Het heen en weer rijden van het rijtuig in de nabijheid van de ge vangenis moest de aandacht des wachters getrokken hebben. Hij verbeelde zich reeds de hand der gerechtig den op zijn schouder te voelen en sidderde van angst. de hengelaar heel goed. Hij blijft kalm en rustig uw gangen bestudeeren. Gij doet wel of ge ’t aas niet ziet, maar hij ziet uw oog verdraaien en bemerkt uw begeerigheid. Als ge niet dadelijk bijt, gaat hij even verleggen en dadelijk snelt ge er heen; ’t zag er zoo heerlijk uit! Zoo even er aan ruiken, er naar zien, dat mag toch wel. Rustig blijft de hengelaar u nagaan of voorgaan, want hij volgt gewillig. Een onbewaakt oogenblik gij hapt toe. Gevangen, ja eigenlijk wel, gij voelt het niet. Spoedig zal ’t u wel Hij heeft de vijl gevonden, dat is zeker, zei Grevison, die alles met North in ademlooze spanning gadesloeg. Ik ken Otteway genoe^om zeker te zijn dat hij geen gelegen heid ongebruikt zal laten voorbijgaan. Van avond zal hij ontvluchten. Jij en ik moeten aan den anderen kant van den muur wachten en hem behulpzaam zijn. Daar na zullen wij van elkaar afscheid nemen, en jij kunt met het geld, dat je van mij krijgt, een nieuw leven beginnen. North betuigde zijn dank. Het avontuur met al zijn gevaren was gebleken zijn redding te zijn. Er was ech ter nog iets, dat hij niet wist. SLAPEN. Den slaap kan mensch noch dier ontberen en hoe heilzaam die rust is, weet ieder bij ondervinding. Hij herstelt onze verloren krachten, ontrukt ons aan smart en lijden, verfrischt ons oordeel en schenkt kranken en gezonden levensmoed, hij is het rustpunt van alle vreugd en leed. Wat eigenlijk de slaap is, valt niet te verklaren. Een vast kenteeken van den slaap is het ontspannen der spieren, die slap en werkeloos blijven; misschien heeft dit aanleiding gegeven tot de gissing, dat het woord «slaap* van «slap* afstamt of daaraan verwant is. De meerdere of mindere behoefte aan slaap hangt van gestel en leeftijd af. Men beweert, dat voor een volwassen mensch in normalen toestand zeven uren slapens voldoende is. Cats zegt: «Wie zeven uren slaapt, die heeft zijn volle maat*. Door oefening kan echter een gezond mensch zich aan minder slaap ge wennen. Er wordt verhaald, dat de beroemde geleerde Leibnitz slechts drie uren aan zijn nachtrust besteedde en toch zeventig jaar leefde. Van Frederik den Groote, die vier-en-zevenlig jaar oud werd, meldt de geschiedenis, dat hij vijf uren van een etmaal aan den slaap offerde, hoewel hem bij het klimmen zijner jaren het volhouden van de gewoonte moeite kostte. Generaal Grant, president der Ver- eenigde Staten van Noord-Amerika, daarentegen, zei: «Ik kan niets doen zonder negen uren slapens.* Lessing kon slapen wanneer hij er zich toe zette; Napoleon I zoo verhaalt men kon slapen en waken naar believen, een groot voorrecht voor een regeerend vorst en Gladstone zei: In heel mijn staatkundige loopbaan ben ik door geen enkel debat in ’t Parlement vijf minu ten wakker gehouden; waaruit men zou kunnen aflei den, dat de «grand old man* aan het debatteeren wei nig waarde hechtte. De verkwikkende slaap, zegt Hufeland, is een dage- lijksche wedergeboorte van den mensch en onmisbaar voor allen. Dat kinderen meer behoefte aan slaap hebben dan volwassenen en toch graag opblijven als groote menschen, dat ze het liedje van verlangen zin- en maar duidelijker worden. Overal ziet gij ze, die hengelaarsalle visschen zwemmen om het aas, elk op zijn tijd: jongens en meisjes, ouden en jongen, mannen en vrouwen. Past op, wees voorzichtig, want in den worm, in het deeg, aan het schijnbaar zilveren lepeltje zit een haak, o, zoo scherpHier is ’t het onschuldige gestoei en geflirt van de jeugd, ginds de ver leiding van geld en goud. Vandaag is de hengelaar een koopman met kleedjes, tapij ten, japonstoffen, rijwielen of zelfs piano’s, of met den grooten voorraad uit een zaak, die gelik wideerd moest worden. Prachtig is het tapijt dat hij u toont, maar over een week rafelt hetsierlijk ziet het rijwiel er uit, maar ’t blijkt een gaspijpjesfiets te zijn, die u op uw eersten op ’t voorhqofd en zorgt. Later zal het een handelaar wezen, die u het voorrecht schenkt, dat gij als toekomstig deelgenoot in zijn bloeiende zaak wordt uitge kozen. Elders is het een landverhuizers-agent, die u gouden bergen belooft in Canada of aan de Noordpool. Een andere maal is het een familielid van den charmanten heer v. d. Hoogen, die de familie overstelpt met attenties; die papa’s sigaren roemt en den lof zingt van het fijne merk Bordeaux of Bourgogne; die mama’s jongste bewondert en in de eenvoudigste opmerking van het kind een geestigheid ontdekt, welke tot nog toe niet werd opge merkt, en intusschen blikken wisselt met de oudste dochter of haar lieve briefjes in de handen speelt. Hier is het de rijke petroleum-princes, die hare millioenen voorhoudt en ginds de kale Markies of verarmde Hertog die zijn titel aan ’t snoer hecht. Wanneer zou Een zacht duidelijk fluiten weerklonk. Mijn hemel! Hij is ontsnapt! hiigde North en hij wendde zijn paard in de richting vanwaar het signaal was gekomen. Hij bereikte den ingang van den zijweg en bemerkte de omtrekken van twee gestalten, die langs een touwladder den buitenmuur afklommen. Zij bereik ten den begaanbaren grond, maar nauwelijks was dit gebeurd of een van hen stortte zich op den ander, greep hem bij den kraag en begon luid om hulp te roepen. Op hetzelfde oogenblik kwamen in antwoord op dit hulpgeroep, twee mannen van achter den hoekmuur te voorschijn en wierpen zich op de beide worstelenden. Klaar! brulde Grevison. Terug, jullie dwazen, of ik schiet je allen dood. Geef je over, Leo GrevisonOntruk hem het pistool, schreeuwde een van de anderen. Een onuitsprekelijke verlammende vrees had zich van Noith meester gemaakt. Hij bleef als aan den grond genageld staan. Als in een droom zag hij alles gebeuren. Twee officieren werden tegen den grond geslingerd. Grevison deed een paar stappen achteruit. Hij hief den rechterarm op en bracht hem naar het hoofd. De revolver, die hij in de hand hield geklemd, knalde tweemaal. Toen viel hij neer, met twee ko gels in het hoofd getroffen. North wachtte niet om nog meer te hooren of te zien. Hij ging met haastige schreden naar het rijtuig, hoorde een luid geschreeuw en mannen achter zich, maar hij dreef zijn paard vlug voorwaarts en had weldra een grooten voorsprong. Eerst toen hij een der kalme voorsteden had bereikt, hield hij stil, liet daar paard en rijtuig in den steek en keerde op zijn schreden terug. Toen de dag aanbrak was hij te midden van het rumoer der groote stad verdwenen. Ge kunt ze eiken dag zien, de hengelaars, in ons waterrijke landje; niet alleen daar, waar kanalen de verkeerswegen vormen of waar slooten de eigendommen afperken, ook in de hoogere streek geven zij toe aan hun liefheb berij; nu en dan is de kade langs de rivier ge- orneerd met een visschend groepje. Een stad in ons v<glerland heeft zelfs een zekere be roemdheid te danken aan de neiging harer in woners om in hun vrijen tijd de groote kleine waterbewoners te verschalken. Hildebrand bracht hun zijn hulde in Leidsche Peueraar en haalde hartsterkingen uit de flesch, te kras wordt en zij den heygel den hengel laten en zich laten afglijden in Morpheus’ armen, om het tekort van den nacht in te halen, ’s Mid dags komen ze thuis en de jongens uit de straat laten hun sarrend «Poes! poes!* hooren, doelende op den legen vischzak of de schrale vangst. Maar de echte hengelaar blijft zooveel mogelijk op de been, hij legt in en haalt op, gaat verleggen en doet een paar passen ver der en tuurt op zijn vischtuig (hij werkt met twee of drie hengels tegelijk) en kent, de gewoonten van blei en karper en baars en snoek op een prik; hij weet wat elk der visschen als zijn lekkernij beschouwt; hij kent hun karakter, hun listen en hun eigen aardigheden. Geduld, daar komt het op aan. «Bijt* het slachtoffer niet door, welnu even wachten, ophalen en weer neerlatende spartelende worm, of het extra geprepareerd kluitje vischdeeg zullen hun werk doen, de verleiding zal te groot wezen en sparte lend ligt de gefopte straks op den wal. Ge duld en overleg is er noodig; studie moet er gemaakt worden van de vischsoort, die men wil. De baars zuigt wat aan den worm maar hapt niet dadelijk toe, hij doet als de kat, die een muis in zijn macht heek, hij speelt er mee. Heel anders de vraatzuchtige snoek, die zich met een blinkend-geschuurd lepeltje laat verlokken om, heet op zijn prooi, toe te happen en zijn gulzigheid te bekoopen met het gemis zijner vrijheid. Studie is er voor noodig om te slagen; studie van den aard en ’t karakter van het gekozen slachtoffer, geduld om het juiste oogenblik af te wachten; maar met zelfvoldoe ning ziet de visscher zijn voorraad toenemen en opgeruimd komt hij thuis, om nog eens te genieten van zijn werk. Bij honderden zijn ze niet enkel langs de waterkanten, ten en slooten, aan rivierdijken oevers. Gij treft ze aan, overal, in uw kantoor, in uw werkplaats en fabriek, op straat en in de vergaderzaal, overal is de soort ver tegenwoordigd. Met een bewonderenswaardig overleg worden u het kronkelende wormpje, het geurige vischdeeg, het blinkende lepeltje voorgehou den. ’t Ziet er zoo begeerlijk uit, dat weet Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. 5, '■^■e -Vet 500

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1906 | | pagina 207